FEUILLETON* UIT DE PERS* hebben, maar integendeel, dat opzicht, die lei ding met blijdschap en van geheeler harte aan te nemen. En dien arbeid en zijn vrucht, en de kerkelijke banen te laten leiden. Dat is de weg De Schriftuurlijke weg Zóó zal onze evangelisatie-arbeid bloeien. Zoo zal deze arbeid in de rechtebanen gaan. En zal er kracht van uitgaan. En zal er blijvende zegen op kunnen rusten. De Heere geve dit overal meer en meer in te zien. 14 Juli 1931. VAN LONKHUIJZEN. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Augustus '31. Kort geleden werd mij door een huisvader de vraag gesteld Hoe moet 'k aan tafel den Bijbel lezen? Moet de Heilige Schrift van 't begin tot 't einde gelezen worden, zonder ook maar één hoofdstuk over te slaan Dan komt men toch in moeilijkheden Gaarne wil 'k daarover mijn gedachten eens zeggen, vooral omdat 'k dikwijls bemerkt heb, dat meer gemeenteleden voor deze vraag staan, en uit eerbied voor de Schrift haar ook aan de huistafel doorlezen van Genesis 1 tot Op. 22. Men acht 't eigenlijk „Schriftaanranding" nu en dan eens een gedeelte over te slaan. Nu zij allereerst gezegd, dat het lezen van den Bijbel zonder eenige orde natuurlijk te ver- oordeelen is. Sommige menschen schijnen voor hun leven een keuze uit de Schrift te hebben gedaan, en nu keeren binnen zeer kort tijds verloop telkens dezelfde hoofdstukken terug Jesaja 53 en 55, Psalm 25, 42, 103 enz. enz. Zulke lezers rekenen niet met 't feit, dat de Bijbel één geheel, één organisme is. 't Is alsof de Heilige Schrift uit een aantal korte medita ties bestaat, waaruit er één kan gekozen wor den, zonder dat de samenhang wordt verbroken. Door de Schrift loopt één lijn God openbaart ons cJen weg, waarlangs Hij de gevallen mensch- heid van de rampzaligheid voert naar de geluk zaligheid. Wil dit nu echter zeggen, dat elk hoofdstuk geschikt is om in den huiselijken kring vóór te lezen, geschikt is om op dien dag als voedsel te dienen tot versterking van het geloofsleven 'k Denk aan de geslachtsregisters, aan de Le- vietische wetten en de gedeelten, waarin van sexueele zonden gesproken wordt. Ik geloof, dat aan de praelectuur (het vóór- lezen van de Schrift) niet dezelfde eischen mag gesteld worden als aan de lectuur het lezen van den Bijbel). Evenmin als elks vers geschikt is om als tekst gekozen te worden voor de pre dikatie, evenmin is elk hoofdstuk hoewel voor de voortschrijdende openbaring Gods van be- teekenis en bij de persoonlijke bijbellezing de overdenking waard geschikt om als onder werp gekozen te worden tot wijding van de dagtaak. In dit opzicht ben 'k het geheel eens met Dr. K. Dijk, die in „de Heraut" (3 Nov. 1929) schreef„Met dit laatste (dat de gansche Schrift moet gelezen worden) zeggen wij niet, dat alle gedeelten der Schrift even stichtend en dies geschikt zijn voor de huiselijke godsdienstoefe ning. Naar onze meening leenen b.v. sommige gedeelten uit de Mozaïsche wetgeving en uit de geslachtsregisters zich voor dit gebruik niet. Wel is alles wat geschreven is tot onze leering ge schreven, maar dat wil nog niet zeggen, dat alles even geschikt is voor den huiselijken eere- dienst en evenmin alle gedeelten van de Heilige Schrift gebruikt kunnen worden in den Dienst des Woords." Daar komt nog iets bij. Bij de voorlezing van de Schrift moet ook gerekend worden met degenen, die aan onze ta fel aanzitten. Er zijn Schriftgedeelten, die zich voor een voorlezing in gemengden kring, met name voor jeugdige kinderooren, niet goed leenen. We moeten rekenen met de vatbaarheid der hoorders. Dat heeft onze Heiland ook gedaan. Hij heeft Zijn discipelen niet direkt alles ge zegd, maar is met Zijn onderwijs voortgegaan van stap tot stap naarmate zij 't dragen konden. In dit verband acht 'k van beteekenis Jezus' woord Nog vele dingen heb ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen. (Joh. 16 12.) Laten wij niet aan de kleine kinderen dingen voprlezen, die ze nu nog niet dragen kunnen. Ds. Knap schreef enkele jaren geleden in „Oude Paden" „Reeds onder de Joden bleef b.v. het Hooglied tot op den volwassen leeftijd een ge- DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. XLIX. „Dat is alles goed en wel", zei Van der Klijn, „maar wij kunnen er niets aan doen." „Wij kunnen er veel, er alles aan doen", meende Heerema, op heftigen toon. „Wij moeten op het dorp toonen, dat wij er zijn, door Even huis aan het verstand te brengen, dat wij van zijn grillen niet gediend zijn." „Ha, daar zal hij zich wat aan storen", zeide Van der Klijn. „Wij kunnen hem zoo treffen, dat niet één ge goede er meer aan denkt naar „de schuur" te gaan. Dat zeg ik." „Als je dan maar eens zegt, hoe." Het markttreintje verminderde vaart, de rem men knarsten tegen de wielen, Westwoud was bereikt. ,,'k Zal het onderweg zeggen", merkte Heere ma op, zijn zwaar, log lichaam oprichtend, om nog bij zijn woorden te voegen „Er moet een voorbeeld gesteld worden, lui, anders leggen wij het loodje." Het groepje boeren, Menkveld was de laat ste, bleef bij elkaar op den weg en wandelde langzaam in den zomeravond dorpwaarts. sloten boek. Er zijn in de Schrift bladzijden, die zóóver buiten den gezichtskring der kinderen liggen, dat we geen bezwaar zouden hebben ze voorloopig over te slaan, indien dit zonder scha de voor het verband kan geschieden". A. B. W. M. KOK. „VADER" BODELSCHWINGH. I. In een preek had ik eens gelezen de helden daad van een vader, die binnen veertien dagen tijds zijn vier kinderen naar het kerkhof had moeten dragen. Toen hij ze op een rijtje naast elkander be graven had, herinnerde hij zich in zijn diepen zielenood de eerste verzen van den drie en twin tigsten psalm. En op den steen van 't eerst ge storven kind schreef hij „De Heere is mijn herder". Op den steen van 't tweede „Mij zal niets ontbreken". Op den steen van 't derde„Hij doet mij nederliggen in grazige weiden". Op den vierden steen „Hij voert mij zacht- kens aan zeer stille wateren. Die vader was „vader" Bodelschwingh. Over dezen geloofsheld, over zijn persoon en zijn barmhartigheidswerk ga ik iets vertellen ter gelegenheid van de herdenking van zijn honderd sten geboortedag dit jaar. Het leven van dezen man kan heiligend op 't eigen leven inwerken. In 't algemeen is 't voor de vorming van ons karakter en de bouw van ons leven van groote beteekenis te zien, hoe de krachtfiguren uit de geschiedenis hun levenshuis hebben opgetrokken, hoe ze de teleurstellingen hebben overwonnen en naar het het ideaal hebben gegrepen. We worden uit de laagte opgeheven en zien onze roeping glanzen in klaarder licht. En wat mij ook steeds treft bij 't lezen van levensbeschrijvingen de dag van de geboorte en de dag van het sterven liggen zoo angstig- dicht bij elkander. Na de eerste hoofdstukken staat de held even in het volle zonnelicht, maar zoo heel spoedig komt de verduistering, de aftakeling, 't bergaf waarts gaan. Dat stemt weemoedig. Dat kan indien God de lezing zegent tot levensernst brengen hoe zal straks in mijn levensboek het laatste hoofdstuk worden be schreven Wie was Bodelschwingh Geen groot geleerde, die de theologische we tenschap door vruchtbare gedachten heeft ver rijkt. Geen beroemd kanselredenaar, die door zijn boeiende voordracht en prachtige volzinnen groote scharen trok. Een eenvoudig man met middelmatige gaven van het hoofd. Maar een man met heel bizon- dere gaven van hart en hand. Een held in ontfermende liefde. Een man van de daad, die met bewogen hart de ellendigen zocht te helpen en de verlorenen trachtte te redden. Een man, wiens leven van onvermoeide barmhartigheid een prediking was van het Evangelie, een brief van Jezus Christus. Een man, over wien een Duitsch sociaal democratisch leider het getuigenis gaf wanneer de Evangelische Kerk tien van zulke mannen had, als Ds. Bodelschwingh er één was, zou 't met onze partij gedaan zijn. Het leven van Bodelschwingh is door vele vereerders treffend en gevoelvol beschreven. Maar 't meest waardevol zijn de aanteekenin- gen, die Bodelschwingh zelf heeft nagelaten. Geregeld dicteerde hij zijn kinderen herinne ringen uit zijn leven. We zijn dus in staat een betrouwbaar levens beeld te ontwerpen.1) Tevens en dat is ook zéér interessant komen we in aanraking met vele bekende persoonlijkheden uit die dagen, om dat ze met Bodelschwingh in contact hebben gestaan. Een intiem stukje uit hun leven leeren we kennen. Ik noem alleen den bekenden hof prediker en strijder voor de Christelijk-Sociale Arbeiderspartij Dr. Adolf Stöcker, den beroem den geleerde op Nieuw-Testamentisch gebied. Dr. Theodor Zahn, en den toenmaligen prins Friedrich Wilhelm (den lateren keizer Friedrich). We treden een belangrijk tijdperk van de ge schiedenis binnen, belangrijk niet 't minst met 't oog op het sociale leven. a. Zijn jeugd en jaren van vorming. „Nu, wat was je plan vroeg Jaarsma, on geduldig, toen Heerema zweeg. „Ik was niets van plan. Wij moeten het met z'n allen doen. En dan zal Evenhuis wel een toontje lager zingen, dat beloof ik je." „Zoo'n vaart loopt het niet, Heerema. De molenaar weet immers maar al te goed, dat wij hem niet missen kunnen", zeide Jaarsma op schamperen toon. „Dat zit nog, lui", meende Heerema, stilstaan de en zijn reisgezellen één voor één aanziende, om dan langzaam te zeggen „Wij kunnen Even huis best missen. Dat ligt maar aan ons." „Wou je soms je eigen koren gaan malen vroeg Flokkema onder luid gelach. Heerema bleef bedaard. Alleen was op zijn rood gelaat onverzettelijkheid te lezen. „Zou het zoo gek zijn, als wij ons eigen ko ren gingen malen vroeg hij. „Dan was Even huis de klandisie kwijt en kon hij wel uit Oost woud verdwijnen. En dan hadden wij het spel gewonnen. Dan zou niet één gegoede er meer aan denken naar „de schuur" te gaan, omdat hij, gezien het lot van Evenhuis, bang voor de gevolgen zou zijn." Verbaasd keken de anderen hem aan. „Maar wat wil je dan toch vroeg Flokkema. „Wou je op elke boerderij soms een molen neer zetten Heerema stoorde zich weer niet aan het ge lach, dat opsteeg. „Dat zou je kunnen doen", merkte hij droog op. „Maar jij liever dan ik. Neen, lui. 'k Heb een heel ander plan. Dat is voor ons financieel nog voordeeliger ook, maar het voornaamste is, Op Zondag 6 Maart 1931 werd aan Ernst v. Bodelschwingh en Charlotte van Diest het zesde kind geboren Friedrich. De ouders van Friedrich woonden toen in de graafschap Tecklenburg, in 't Noorden van de provincie Westfalen gelegen. Beiden waren van aanzienlijken stand. Zijn jeugd bracht Frie drich door te Coblenz, waar zijn vader het hooge ambt van „Oberprasident" bekleedde, totdat het gezin Friedrich was toen elf jaar naar Berlijn verhuisde, omdat de vader benoemd was tot Minister van Staat. Friedrich heeft een zonnige jeugd gekend. Zijn moeder schreef eens over hem „Van Friedrich kan ik alleen zeggen, dat hij een opgewekt kind is en het soldatenspel met groote ernst en vlijt beoefent". Aan 't ouderlijk huis heeft hij de heerlijkste herinneringen bewaard. God heeft hem daarin een rijke gave meegegeven in het leven. Zijn ouders waren beide diep-vrome men schen, die hun kinderen een zorgvuldige opvoe ding gaven en reeds vroeg wortelde het geloof diep in het hart van hun Friedrich. Tegen zijn vader zag hij met eerbied en liefde op. Zijn moeder was een energieke vrouw, die reeds in haar jonge jaren door moeilijke wegen tot God en zijn Woord was gebracht. De kin deren konden nimmer vergeten, hoe moeder met hen en voor hen gebeden had. De moederlijke gebeden hebben hen in de velerlei gevaren en aanvechtingen der jeugd als een beschermende muur omgeven. Friedrich is steeds een vrome jongen geweest en heeft van jongsaan een Christelijk leven ge leid. Een schokkende bekeering moet ge dus bij hem niet zoeken. Ik zou het moment van zijn bekeering zelfs niet kunnen aanwijzen. Lang zaam maar regelmatig rijpt het geloof. Natuurlijk heeft hij ook zijn strijd en twijfe lingen gekend. In zijn gymnasiumtijd werd hij eens gepijnigd door godsdienstige problemen. Maar een blik op de wondere wereld der sterren in den zomernacht bracht zijn denken tot rust. Want zoo redeneerde hij de sterren wereld, waarvan ik een gedeelte zie, is een we reld vol raadselen. Wanneer ons zwakke verstand niet eens alle raadselen van de zichtbare wereld kan oplossen, hoe zouden we dan op alle vragen en raadselen van de geestelijke wereld een antwoord willen geven Friedrich kon op 't gymnasium mee komen, maar 't kostte hem groote inspanning. Hij was niet een bizonder begaafd leerling. Maar al vroeg ontwikkelde zich rijk zijn ge moedsleven. Eén voorbeeld zij voldoende. Bij feestelijke gelegenheden werden ook wel eens bij den minister aan huis kostbare maal tijden aangericht. Eens, toen de tafel feestelijk gedekt en met fijne spijzen bezet was, begon de jonge Friedrich bitter te weenen, omdat hij dacht: hier gaat 't zoo weelderig toe en de arme men schen moeten alles ontberen (hij bezocht toen al met een aanstaand predikant de krotten der ellendigen). Zijn moeder kon hem slechts met veel moeite tot rust brengen. Van beteekenis voor zijn lateren levensarbeid is zijn vriendschap met prins Friedrich Wilhelm geweest. Hij werd met nog zeven of acht jon gens uitgekozen om 's Zondags met den prins te spelen. Van den prins zegt hij, dat deze zijn hooge geboorte in niets hen voelen liet, maar eiken nieuwen speelgenoot zeer vriendschappelijk be groette en verzoekt of deze hem wilde tutoy- eeren. De vriendschapsbetrekkingen met den kroon prins bleven in 't verdere leven aangeknoopt we zullen later hen beiden weer terugvinden. Het revolutiejaar 1848 bracht verandering. Ernst v. Bodelschwingh kreeg zijn ontslag. Hij trok zich terug op zijn landgoed Haus Heide. In 't naburige Dortmund legde Friedrich in 1849 zijn eindexamen af. Wat zou hij nu kiezen Aan de theologische studie schijnt hij toen nog niet gedacht te hebben. Zich voorbereiden voor een loopbaan als zijn vader had gekozen Maar de laatste politieke gebeurtenissen waren hem niet gunstig. Hij besloot in 't landbouwbedrijf te gaan. Na eenige theoretische opleiding genoten te hebben aan de Hoogeschool te Berlijn, ging hij in de leer bij den grootgrondbezitter Koppe in Oder- bruch. Aan dezen leertijd heeft hij steeds de aangenaamste herinnering behouden hij noem de later dien tijd den rijksten van zijn leven. Nu moest hij alle werk aanpakken ploegen, dat Evenhuis dan overbodig wordt en dat het heele dorp leeren, dat wij de baas zijn en niet een stelletje lieden, die zich vroom verbeelden te zijn." „Alles goed en wel. Maar vertel ons, wat je dan wilt", viel Flokkema den spreker in de rede. „Ik ben er net aan toe, Flokkema. In Holland hebben ze tegenwoordig stoommaalderijen. Die hebben dit voor, dat ze altijd kunnen malen. Jé hebt niets met den wind te maken. Welnu, wij richten een coöperatieve maalderij op, plaatsen aandeelen, bouwen een inrichting met machines en benoemen een machinist. De aandeelen wor den wel volgestort. Als een paar van ons er voor aan het werk gaan, ik stel mij van nu af beschikbaar, dan komt dat best in orde. Dan krijgen wij een maalderij van ons gezamenlijk, die voldoende winst maken kan. Uit den om trek komen er ook wel boeren en anderen. En dan kan Evenhuis zijn matten wel oprollen. En als wij dan duidelijk laten blijken, waarom wij het gedaan hebben, dan is er niet één gegoede op het dorp meer, die het waagt naar „de schuur" te gaan. En Evenhuis heeft een lesje gehad, dat hem zijn geheele leven heugen zal." ,,'t Is een lumineus idee, dat moet er van ge zegd worden riep Jaarsma. „Als", voegde hij er voorzichtig bij, „het voor uitvoering vat baar is." Aan de zijde van den weg daagde de boerderij van Menkveld op. De boer had alles met ge mengde gevoelens gehoord, maar hij had nog geen woord gezegd. „Waarom zou dat plan niet voor uitvoering vatbaar zijn vroeg Heerema. eggen, dorschen, bieten trekken, draineeren. Dikwijls was hij 's avonds zeer vermoeid en uit geput, wanneer hij van 's morgens 5 uur tot 8 uur in den avond op het land gewerkt had. In den wintertijd zat hij niet stil, maar stelde zich grondig met de boekhouding van het land bouwbedrijf op de hoogte. Zijn dagelijksch werk onderbrak hij, omdat hij in 1851 zich voor een jaar als vrijwilliger bij het leger aanmeldde. Daar hij in Berlijn als soldaat lag, had hij gelegenheid als jurist college aan de Universiteit te loopen. Het ruwe soldatenleven stuitte hem tegen de borst. Zeer ernstig is hij hier in Berlijn ziek geworden. In de zware longontsteking zag hij echter een bewijs van de ontferming en vrien delijkheid zijns Gods. Hij had Hem ditwijls ge beden wanneer Gij ziet, dat de groote stad met haar verleidingen mij begint te bekoren, voer mij Zelf dan aan Uw hand de verzoekingen uit. Daarom beschouwde hij zijn ziekte als ge nadige leiding Gods en is zijn innerlijk leven er door verdiept. (Wordt vervolgd) 1) Hartelijk zeg ik den zoon van „vader" Bodelschwingh, den predikant F. v. Bodel schwingh dank voor zijn bereidwilligheid mij voor deze artikelen inlichtingen te geven en lite ratuur te verschaffen. GEREFORMEERD COMITÉ DA VOS. Met een enkel woord willen we uw aandacht nog eens richten op het gezegende werk, dat van kwartaal tot kwartaal, door het nu langza merhand wel bekende Comité Davos wordt ver richt onder onze patiënten, die daar in Zwitser land verstoken zijn van wat voor ons onmisbaar moet genoemd ter verzorging van het geestelijke leven. In de maand April bezocht Ds. W. M. Ie Coin- tre van Bergen op Zoom daar de zieken en wie er voorts nog aan Gereformeerden woonachtig of werkzaam zijn. Het bleek ook nu weer, hoe moeilijk dit werk is, in de eigenaardige sfeer, waarin men daar leeft, maar ook, hoe noodig het is, dat een tegenwicht geboden worde tegen al, wat de menschen van het eenvoudige geloof poogt af te brengen. Vooral onze jonge men schen, van wie er ditmaal juist verscheidene wa ren, hebben het moeilijk, waar ze soms voor het eerst van hun leven in aanraking komen met atheïsten of menschen, die alle geloof, door hun moeizame levensomstandigheden, verloren heb ben. Cynisme en schampere spot zijn, in be paalde omstandigheden zeer te vreezen wapens. Temeer, als men zelf moeite heeft het doen Gods in het eigen leven te billijken. Hoe licht kan juist dan de twijfel ons in zijn benauwende greep gevangen houden Van bemoediging en bekrachtiging, van ver troosting en opbeuring mag gewaagd, met dank aan God, Die de oogen opende voor dit werk en nog steeds zorgde dat er was, wat voor de voortzetting ervan noodig is. Met groote tegemoetkoming werd het werk ontvangen door de desbetreffende autoriteiten, het preeken in het Nederlandsch Sanatorium weer gemakkelijk gemaakt, en vooral ook veel steun gevonden bij het Gereformeerde personeel in het Sanatorium. Voor menigeen is ook ditmaal heel onze arbeid tot blijdschap en zegen geweest. Er komt, geluk kig, in ons land een steeds breeder kring van menschen, die dezen arbeid hoogelijk waardee- ren. Men moet zelf maar eens een familielid daar in de eenzaamheid geruimen tijd hebben achter gelaten, om te beseffen, hoezeer op prijs gesteld wordt de geestelijke verzorging door een eigen predikant, uit Holland overgekomen. Moge in het algemeen de kring der waarlijk belangstellenden steeds meer groeien mogen met name onze Gereformeerde Kerken allen een gave voor dit doel afstaan. Het adres van den penningmeester is R. L. Haan, N. Ebbingestraat, Groningen, Postrekening no. 134937. GEEN ERGERNIS GEVEN. Wanneer menigeen het opschrift leest boven dit stukje, dan zal allicht de gedachte bij hem oprijzen „dominé gaat zeker eens spreken over de geheelonthouding, want bij de geheelonthou ders is dat ook schering en inslag: „gij zult geen ergernis geven". Toch is dat ditmaal mijn bedoeling niet. „Dit", zei Jaarsma, duim en wijsvinger van de rechterhand over elkaar schuivend. „O, dat geld komt er wel." „Ja, ja, maar kan het wel uit Wij koopen geen kat in de zak." „Dat kan van Heerema toch niet gezegd wor den wel vroeg de boer van „Olmhoeve". „Het kan zeer goed uit, dat weet ik nu al. Maar ik zal in Holland inlichtingen inwinnen en een be rekening laten maken. Dan hebben jullie de be wijzen. Aangenomen „Accoord werd er geroepen. „Als wij dan eens twee commissies van elk twee man vormen, die volgende week, als ik de berekening heb, bij de boeren om medewerking gaan vragen, dan hebben wij binnen zeer korten tijd een stoommaalderij. Jaarsma, Van der Klijn, Jansma en ik. Wordt dat voorloopig goed ge vonden Het werd goed gevonden. „Goeden avond, lui", zei Menkveld, die het pad naar zijn hoeve wilde inloopen. „Wij kunnen ook op je rekenen, hé, Menk veld vroeg Heerema. ,,'k Weet niet, 'k weet niet", aarzelde Menk veld. „Waarom zouden wij het doen Evenhuis is een beste vent. Ik kan zeer goed met hem opschieten." „Dat kunnen wij allen", meende Jansma, de winkelier. „Maar het gaat niet om den persoon, doch om de zaak (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2