FEUILLETON* Mochten sommige kerken, langs den gewonen kerkelijken weg, dus door de synode, hare be langen begeeren te behartigen, hierop werd niet ingegaan. Wel werd een commissie benoemd van verlichte leeraars (dit zegt reeds genoeg) en andere mannen, die van raad moesten dienen inzake den kerkvorm. En ondertusschen werd op het departement van eeredienst een reglement klaargemaakt, dat na enkele aangebrachte wijzigingen op 7 Januari 1816 koninklijk werd goedgekeurd. De kerken in Nederland bezaten nu „een al gemeen reglement voor het bestuur der Her vormde Kerk van het Koninkrijk der Nederland". De Kerkenorde was op zij gezet, voor de dienen de macht van de ambtsdragers kwam in de plaats de heerschende macht, de vrijheid van de plaat selijke kerk werd gebonden, deze werd een af- deeling van het groote genootschap. Natuurlijk is dit reglement onwettig de kerk opgelegd. Reeds het in het geheim opstellen en wijzigen, zonder eenigszins de kerk er in te ken nen, zegt reeds genoeg, maar bovendien niemand had het recht, zelfs Koning Willem I niet, om de kerken een organisatie op te leggen, die niet gezocht en gevraagd was. Protesten bleven niet uit, maar deze werden eenvoudig voor kennisgeving aangenomen. Welk een geest er heerschte werd openbaar op de eer ste synode te Den Haag, wier leden en bestuur door den Koning waren benoemd. Nadat een regeeringsafgevaardigde had uiteengezet de be- teekenis van een synode en enkele bijzondere regelingen nog waren getroffen, besloot de sy node inzake het regeeringsreglement het vol gende „De Synode vertrouwt in alle nederigheid overtuigende blijken gegeven te hebben van hare groote achting voor de geëerde Staatscommissie; eene achting, welke haar teruggehouden heeft om, ten aanzien van een enkel bijvoegsel van het reglement, dit zelfs niet te durven betwisten." Men behoeft dus niet te vragen hoe die Haag- sche synode was samengesteld. Dat zij verlichte leeraren waren bleek ook uit onderscheidene besluiten, toen genomen bij het examen kwam het niet zoozeer op de rechtzinnigheid aan, dan wel op de wetenschap het onderteekeningsfor- mulier werd gewijzigd, zoodat de predikanten vrijheid verkregen te beoordeelen, wat van de belijdenisschriften niet overeenkwam met Gods Woord alles hing dus af van de persoonlijke opvatting over Gods Woord zelf. Leervrijheid werd derhalve toegestaan. Ambtsdragers, ook kerkelijke ambtenaren genoemd, mocht men wel aanklagen, maar het behoefde niettucht was immers uit den Booze. Dat eenvoudige men- schen ook het ambt konden bekleeden, zagen die verlichte leeraren niet in, de ambtdragers moes- ten zooveel mogelijk tot de aanzienlijkste leden der gemeente behooren en tenslotte om de vrij heid der kerken geheel aan banden te leggen, werd het vrij beheer der kerken in 1819 over gegeven aan een algemeen college van toezicht. De strijd der vaderen scheen te vergeefsch ge streden. In sommige streken van ons vaderland mocht men nog vasthouden aan de oude beproef de waarheid, het rationalisme zegevierde. Hoe men ook getuigde, wij denken hierbij in het bij zonder aan Nicolaas Schotsman, predikant te Leiden, niets mocht baten, de synode van Den Haag had Dordt verdrongen. En toch zou dit getuigenis zijn uitwerking niet missen, want God, de Heere, die niet sluimert of slaapt, was reeds bezig zijn mannen bijeen te vergaderen, om zijn kerk te onttrukken aan 's menschen dwingelan dij, waar Hij immers alleen haar Koning kan en mag zijn. TWEEËRLEI OORDEEL. Hoe men oordeelt van algemeene rechtzinnige zijde in de zoogenaamde neutrale bladen over onze kerk, in verband met den overgang van Dr. N. D. van Leeuwen, predikant van de Ge reformeerde Kerk in Hersteld Verband te Leeu warden, blijkt uit het volgende in de Nieuwe Rotterd. Courant „Naar de bladen bericht hebben, is dr. N. D. van Leeuwen, pred. der Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband te Leeuwarden, lid der Ned. Hervormde Kerk geworden. Het is wel de moeite waard even bij dit feit stil te staan en er enkele beschouwingen aan vast te knoopen. Wat het feit zelf betreft, kan volstaan wor den niet de opmerking dat deze gang van zaken velen allerminst verwonderen zal. Dr. van Leeu wen is niet de eerste Gereformeerde predikant, die zich aangetrokken gevoeld door de meerdere DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. XLVII. „Het was bijna half twaalf, toen de kerk uit ging", zeide hij, haar blik op de klok begrijpende. „Maar ik dacht, dat het pas half tien was." „Ging de kerk zoo laat uit Maar wat man keerde dominé Puthake dan „Ik heb dominé Puthake niet gezien, Tan netje." Vol verrassing zag zij hem aan. „Tjaard „Ik heb dominé Petersma gehoord. En ik heb er geen spijt van, moeder." „De Heere zij gedanktzei vrouw Evenhuis eerbiedig. „Mijn vurige gebeden zijn verhoord, 'k Heb al lang gemerkt, dat je het niet gemakke lijk hadt, maar dit, neen, dit had ik niet kunnen verwachten. O, Heere, wat zijt Gij goed Hij vertelde, in korte woorden, van zijn strijd, de laatste weken. Maar nu was, zij het nog flauw, het Licht doorgebroken en hij begreep thans eerst recht zijn vrouw, die geen rust had, tot zij vond. Hij was ook veel rustiger. Hij nam den Bijbel en hij las den tekst, en vertelde de preek, die hij had ingedronken als een glas water. ruimte van denkwijze, welke de „Groote Kerk" biedt boven die der kleinere denominaties. Na een Netelenbos en een Veltenaar, die direct uit de Gereformeerde Kerk overgingen, doet dr. van Leeuwen thans den stap via Hersteld Verband. Wij beginnen van lieverlede aan dergelijke over gangen reeds te gewennen en meenen te mogen voorspellen dat er nog wel meer zullen volgen. Zal de naam „Hersteld Verband" misschien in dit opzicht een veelzeggende beteekenis erlan gen Hoe dit zij, het is, voor de „Groote Kerk" een niet weinig streelende gedachte dat men in haar blijft zien het klassieke toevluchtsoord voor allen, wien het in hun kleiner kerkgenootschap om de een of andere reden moeilijk werd ge maakt. Het feit van den overgang van dr. van Leeu wen bewijst overigens nog eens duidelijk, welk een innig verband bestaat tusschen kerk en theo logie. Er is wel geen wetenschap die, als de theologie, zóózeer geïnfluenceerd wordt door, om niet te zeggen afhankelijk is van den kring, waarin zij beoefend wordt. De echte beoefenaar van de wetenschap vraagt allereerst voor zich zelf een groote mate van vrijheid om alleen ge bonden te zijn aan het object zijner onderzoe kingen en straks de door hem verkregen uitkom sten, zonder nadeel te moeten duchten, te kun nen publiceeren. Wat nu echter de theologische wetenschap betreft, is het feit bijkans onvermij delijk dat de beoefenaar van die wetenschap in den regel in een bepaald ambtelijk verband staat tot een kerkgenootschap, waarvan hij tevens de belangen heeft te behartigen. Hij is bijvoorbeeld dienstdoend predikant en heeft bij de publicatie zijner verkregen resultaten in het algemeen zorg te dragen niet al te zeer in strijd te komen met het karakter en de beginselen van de kerk, die hij dient. Of wel, hij is hoogleeraar en moet dan tevens rekening houden met de omstandigheid dat hij aan jonge menschen doceert, die straks con amore „het wondere ambt" wenschen op te nemen. De theologische hoogleeraar, die, daar toe genoopt door de resultaten zijner onderzoe kingen, geneigd zou zijn tot een soort pro- testantsch défaitisme, zou derhalve, met allen eerbied voor zijne objectiviteit, minder ge- wenscht zijn als opleider van aanstaande predi kanten. Men zou derhalve de vraag mogen stellen of de beoefenaar der theologische wetenschap, zoo lang hij in ambtelijk verband staat tot een be paald kerkgenootschap, wel de mate van vrijheid geniet als gewenscht mag heeten voor een zui ver objectieve behandeling van de in studie ge nomen stof. Men denke hierbij maar eens aan de vreemde positie, waarin zich een von Heiier, hoogleeraar aan de protestantsche faculteit van de hoogeschool te Marburg, bevindt. In de meeste gevallen zal evenwel de beoefe naar der theologie de toch wel borneerende om standigheid, dat hij tot een bepaalde kerk met bijzonder karakter in ambtelijk verband staat, niet als lastige beperking gevoelen, althans niet spoedig in het groote bassin, dat Hervormde Kerk heet en waarin de theoloog naar hartelust mag rondzwemmen met grootere vrijheid van springen en duiken dan in een klein kerkgenoot schap van jongeren datum en nog scherpe dog matische omlijning." De profetie inzake meerdere overgangen laten wij voor rekening van den profeet. Wij wen schen alleen hier op te wijzen, dat wie de Ge reformeerde Kerken verliet, dit heeft gedaan, omdat hij eerlijk wilde blijven. Het is zeker wel bekend, dat Dr. Veltenaar sinds geruimen tijd is teruggekeerd „het klas sieke toevluchtsoord, het groote bassin, waarin de theoloog naar hartelust mag rondzwemmen", brengt tenslotte geen bevrediging. Hoe men in eigen kring daarover oordeelt, blijkt wel uit de rede van Prof. Dr. L. J. van Apeldoorn, gehouden voor de Vereeniging van protesteerende kerkvoogdijen in de Ned. Her vormde kerk, waarin hij o.a. dit zeide „Voorshands hebben de gemeenten er in te berusten, dat de Herv. Kerk, die eenmaal een gemeenschap van geloof was, doch in de 19de eeuw een gemeenschap van reglement werd, nu geworden is een gemeenschap van reglement en traktement. Spr. gevoelde zich in deze gemeen schap niet meer thuis en heeft reeds vóór de uitspraak van het hof zijn lidmaatschap van de Hervormde Kerk opgezegd. Hij zal niemand aansporen om dit voorbeeld te volgen. Het be treft hier een zuiver persoonlijke zaak, die ieder met zijn eigen geweten heeft uit te maken, maar spr. voor zich heeft het gevoel gekregen als lid van de Herv. Kerk zich te bevinden in een on- Toen hij opkeek, bespeurde hij, hoe groote tranen van dankbaarheid over de wangen van zij vrouw rolden. En er heerschte in het molenhuis van Oost woud een geheiligde stilte. Geruimen tijd later verbrak vrouw Evenhuis die stilte. „Wat nu, Tjaard „Ik ga morgen naar dominé Puthake", ant woordde hij, als had hij voor zichzelf de beslis sing reeds genomen, „en ik ga hem zeggen, hoe het met mij staat. Hij heeft er eerlijk recht op, alles te weten. En dan liggen de gevolgen voor de hand, Tannetje. Wij gaan voortaan met beide kinderen naar „de schuur". Ik weet het nu, dat daar alleen onze ziel veilig is. Want daar ont vangen wij de rust, die wij behoeven." „Daar worden wij tot Jezus gebracht", zeide zij. En weer viel een stilte in. In den loop van den middag, de molenaars vrouw was met Aaltje naar de kerk, kwam Ma rie met Santje Menkveld aanloopen, vertellend, dat het met de patiente uitstekend ging. „Voorloopig kom je zeker nog niet terug, Marie vroeg de molenaar. Marie keek haar vriendin aan. „Als je het goed vindt, Evenhuis, en je vrouw vindt het goed, dan hadden vader en moeder Marie nog gaarne een paar weken. Het gaat zoo goed nu." „Het zal wel gaan", vond Evenhuis. „Alleen hadden we graag, dat Marie 's Zondagsmorgens tehuis was. Met de kerk, zie je. En kom dan zuivere atmosfeer. Daarom is hij heengegaan uit een gemeenschap, waarin zijn rechtsgevoel tel kens gekrenkt werd en waarop toepasselijk is het woord van den Prediker „Ter plaatse daar het recht moest zijn, daar is het onrecht." Deze jurist verlaat deze kerk, omdat het recht er niet wordt gehandhaafd. Ook hij voelt zich in het bassin niet thuis. Hij voelt zich gedwongen heen te gaan, hoe wel hij in niets werd belemmerd. Geen wonder, dat Dr. J. H. Gunning schrijft in zijn „Ter gedachtenis" (dank voor deze op merking van een der lezers): „Tehuis heb ik mij nooit gevoeld in de kerk, die ik diende. Ik heb altijd een heimwee gehad naar eene kerk, die mij droeg, waarin Christus mij zeer kennelijk naderbij kwam en waar ik de gemeenschap der heiligen voller mocht smaken". M. SCHEELE. CHRISTENDOM EN VREDESBEWEGING. IV. (Slot). Christendom en Vredesbeweging, ge zult er nu, mét mij, wel van overtuigd zijn, dat deze twee ten nauwste behooren verbonden te zijn. 't Is onze roeping de Vredesbeweging te door dringen van het zuiver-Christelijke beginsel, 't Is onze vaste overtuiging, dat alleen 'n gees telijke renaissance den wereldvrede maar zal kunnen verzekeren. Alle geroep om en ijver voor den vrede zal, naar ons inzicht, niets baten, als wij allen de oude menschen blijven, die immers maar al te hatelijk van aard zijn. Wie b.v. geen eens vrede houden kan in de kleine kring, waar hij zich dagelijks beweegt, verwacht van zulk één maar niet veel voor een wereldvrede. Ik stem ten volle in met wat de Engelsche Kerken hebben uitgesproken, als ze 't hebben over de ware opvatting van den vrede „Wan neer wij zoover konden komen, dat de menschen de roep van Christus even duidelijk vernamen, als zij de roep van den grooten oorlog hebben verstaan, dan hadden wij den weg gevonden tot den vrede in de gemeenschap van het gezamen lijk dienen." (A. w. pg. 149.) De menschelijke geest moet vernieuwd. Hier zet de taak van de Kerk in, met hare Evangelie prediking. De mensch moet allereerst zichzelf leeren kennen in zijn zondigen aard, een afschuw krijgen van alle onrecht en een groote liefde daarbij voor den levenden Christus, Die een zoo grootsch exempel ons, ook wat dit alles aan gaat, heeft nagelaten. En, geen offer mag ons te groot zijn, om, ten minste voorzoover het óns aanbelangt, de wereld te bevrijden van de ontzettende dreiging van een nieuwen oorlog, waarbij vergeleken de vorige nog maar kinderspel zijn zal. Alle mogelijke midde len moeten daartoe aangewend. Indien er één macht in de wereld vrede-bevorderend werken kan, dan is dat toch zeker wel het Christendom en dus de Christelijke Kerk. Welnu, onder de middelen, die ons, onder méér, ten dienste staan, meen ik, dat een voor name plaats inneemtde Vereeniging voor Vol kenbond en Vrede, waarin menschen van zeer- verschillende gezindten samenwerken. Het Hoofdbestuur dier Vereeniging geeft daarvan, om te beginnen, een prachtig voorbeeld. Zoo móét 't ook, anders zal er, juist op dit terrein, nooit iets van belang bereikt worden. Als er dan ook in de verschillende Zeeuwsche plaatsen die samenwerking van ons gevraagd wordt, wek ik, voorzoover noodig, gaarne bij deze op die be reidvaardig te geven. Natuurlijk zal tenslotte ook hier een ieder weer werken op eigen wijze, maar daarin schuilt juist de beste waarborg voor de bereiking van het gezamenlijk-gestelde doel, dat zeker wel kan worden samengevat in het woord: „Vrede door Recht". Met name ook onze jonge menschen, wien deze dingen al in 't bijzonder ra ken, moeten hier mobiel gemaakt. Van hen zal het toch ook, menschelijkerwijs gesproken, in de naaste toekomst, afhangen, wat er van Het prach tige Volkenbondswerk terecht komen zal, of de zwartgallige pessimisten gelijk krijgen, of de hoopvolle optimisten en idealisten. De Aartsbisschop van Canterbury heeft het vorige jaar in een preek alle leden van de En gelsche Kerk gesmeekt den Volkenbond te steu nen, zooveel als in hun vermogen is, met deze woorden „Ik ben overtuigd, dat de grondslagen, waarop de Volkerenbond berust, in overeenstemming zijn met den Geest van Christus. Wanneer dat waar is, rust vóór alles op hen, die den naam van Christus dragen, de plicht, den Volkeren- vanavond of morgenavond eens aanloopen, Ma rie. Moeder en ik hebben wat met je te bespre ken." Verwonderd zag Marie haar vader aan. Maar zij vroeg niet verder en zeide alleen „Ik wilde vanavond komen, vader." „Dat is heel goed, kind. 't Is nog beter van avond dan morgenavond." En op dien zomeravond, toen rondom het molenhuis vredige Sabbathsstilte heerschte, heeft Tjaard Evenhuis zijn dochter verteld van zijn strijd en overwinning, terwijl zij luisterde, vol verbazing en ook vol ontzag. Maar ook ver vuld, in de war van het door haar niet begre- pene. „Ik heb het besloten, Marie, omdat ik niet anders kanmoeder en ik gaan voortaan naar „de schuur" en de jongens gaan mee. Jij bent drie en twintig. We willen je niet dwingen." Marie zweeg. Het was niet een boos, maar verlegen zwijgen. Een zwijgen vanniet-begrijpen, maar tóch voelend, dat het vader en moeder ernst was. HOOFDSTUK XII. ,,'t Wordt onze tijd, Heerema." „Ja, ja, ik ben klaar. Nog even een hartver sterking, kastelein." De aangesprokene haastte zich, het glaasje bitter aan te reiken, dat Heerema in één teug naar binnen sloeg, de lippen afvegend met de tong. De boeren van West- en Oostwoud betaalden en verlieten het café op de Markt yan Meer- bond te steunen met al hun macht." (A. w. pg. 143.) Laten wij dat woord overnemen en het tot toepassing brengen, waar en hoe het ons ook maar mogelijk is. Zoo zullen wij het goede kun nen zoeken en den vrede, ook voor ons land en volk, en daarboven uit, voor de volkeren der aarde, zooals de meeste daarvan zich vereenigd hebben in den Volkerenbond. Ge vraagt mij, wat er van dat alles groeien zal We moeten, uitteraard, antwoorden, dat wij het niet weten. Ook wat dit aangaat, zijn we blind voor de uitkomst en zien we maar, echt-Schriftuurlijk, nietwaar in het klare gebod Gods, het gebod om recht en gerechtigheid lief te hebben en in dien weg den vrede ook te be vorderen. Tenslotte het geloof heeft, hoe 't ook gaan moge, de beloften Gods, waaraan 't zich vast klemt. Ook déze heerlijke belofte (en God wil ons genadig verheffen tot den rang van mede werkers óók aan de realiseering hiervan dat er eens een tijd zal aanbreken, dat zij „hunne zwaarden zullen slaan tot spaden, en hunne spiesen tot sikkelen het eene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leeren." (Jesaja 2:4.) B. o. Z. Le C. MEDEDEELINGEN UIT DEN WIERINGERMEERPOLDER. II. Naar deze onbekende streek werd omstreeks October van het vorige jaar onze aandacht ge trokken door de pers. Het plan „de droogleg ging" van het eerste gedeelte was voltooid. Een stevige zware dijk vanaf Medemblik in N. Hol land naar Wieringen was gereed. Een reusach tig electrisch gemaal hetwelk in de onmiddellijke nabijheid van Medemblik is geplaatst en een motorgemaal aan den Oever, ongeveer 18 K.M. van elkander gelegen, hadden de eerste polder droog getrokken, nadat de zuigers, groote bag germachines, hun werk hadden gedaan door ka nalen te leggen. De zeebodem wachtte nu op ontginning. En daarvoor was veel werkvolk noodig. Op 5 plaat sen in den polder werden barakken gebouwd, die onderdak zouden verschaffen, elk voor on geveer honderd man. En ook in Zeeland werd een oproep gedaan door de verschillende ar beidsbeurzen. De voorwaarden waren aanneme lijk. Alleen, er moest een offer worden gebracht en dat was niet gering. Men moest vrouw en kinderen verlaten voor enkele weken. En dat zegt wat. In den vreemde gaan verkeeren, het kampleven gaan meeleven en daarbij de vriend schap, de liefde en de zorg van de vrouw te moeten ontberen en de altijd klinkende stem metjes van de kinderen niet te kunnen hooren voor een tijd. De belofte werd gedaan dat een dorp werd gebouwd, 500 woningen met kerk en school, dus na bespreking her- en derwaarts werd besloten mede uit te trekken. Het was op Maandag 13 October 1930 dat de reis naar de, in de toekomst, 12e provincie van ons land vanuit Zeeland werd aanvaard en leerden we ook Wieringen en zijne bewoners meer van nabij kennen. Vooral des Zondags. Want in den polder was nog geen kerk. Zij, die na den wekelijkschen arbeid zoeken naar hetgeen ze gevoelen noodig te hebben voor hun geestelijk evenwicht te bewaren ook in deze streek, worden hier niet door medewerking van anderen in gesterkt. Het godsdienstig leven staat hier op zeer laag peil. In N. Holland en ook op het eiland Wie ringen wordt de Zondag, meer dan elders, als rustdag geheel misbruikt. De winkels zijn bijna allen den geheelen dag open en enkelen sluiten na 12 uur. In slagerij en smederij en andere tak ken van bedrijf, wordt, waar noodig naar hun meening, steeds doorgewerkt. Zelfs op den akker en in de tuinen vinden velen op dien dag hun bezigheid. Een groot verschil aldus met hetgeen op vele plaatsen in Zeeland nog in eere wordt gehouden. Maar het ergste is wel, dat ook zoovele Zeeu wen zich aan deze gewoonten gaan aanpassen en dat ook vele kampbewoners het kerkbezoek dan ook geheel en al gaan afleeren. Het kamp leven is zoo geheel anders als het gewone huise lijke leven in eigen omgeving. Men is hier vol komen vrij en alles wat rondom ons is, trekt den mensch naar beneden. Het aardsche, en dat alleen is het onderwerp der dagelijksche bespre kingen. En ieder gevoelt dat een omgeving als boven gezegd is, hieraan ook medewerkt. Hoe stad, om naar den trein te gaan den markttrein. Zij liepen den bedaarden gang, dien den bui tenman in de stad kenmerkt. Er was wel opge merkt ,,'t Wordt onze tijd", maar dat betee- kende niet, dat haast noodig was. Een kwartier te vroeg waren Heerema. Van der Klijn, Jaarsma en Flokkema aan het station, zoodat zij zich in de restauratie nestelden, waar nog eenige boeren uit de streek hen gezelschap kwamen houden. Tenslotte verscheen ook Jans- ma, de winkelier van Westwoud, die in Meer- stad zaken had gedaan, terwijl eenige oogen- blikken vóór de trein op het perron verscheen, Menkveld het ietwat luidruchtige gezelschap kwam vermeerderen. Maar hij hield zich, al ont trok hij zich niet geheel, op den achtergrond. Langs de ramen van de wachtkamer liep de gestalte van dominé Petersma, die zijn collega in Meerstad had bezocht. „De „blikken dominé"," spotte Van der Klijn. „Hij is hier zieltjes wezen werven", meende Flokkema. „Ze moesten hem uit de coupé smijten", zei Heerema met een keiharde stem. „Waarom wor den zulke lui niet opgepakt en in de gevangenis gezet ,We zullen je aan den Koning voordragen als Minister van Justitie", riep Jaarsma. „Dan zul len we gauw van dat stelletje verlost worden." Een daverend gelach ging op. Heerema werd vuurrood van kwaadheid. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2