FEUILLETON*
ZENDING.
afval, omdat de Christus daaruit zal worden
geboren. Elia mag klagen, ik ben alleen overig
gebleven, toch hebben 7000 zich niet voor Baal
gebogen. Israël mag in ballingschap gaan, er is
toch een overblijfsel naar de verkiezing zijner
genade, God houdt zijn werk in het leven en
op Zijn tijd, in de volheid des tijds geschiedt,
wat Paulus beschrijft in Gal. 4:4, 5 „Maar
wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft
God Zijnen zoon uitgezonden, geworden uit
eene vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij
degenen, die onder de wet waren verlossen zou,
en opdat wij de aanneming tot kinderen zouden
verkrijgen.
In Hem ligt het bestaan der kerk, zoowel in
het oude als het nieuwe verbond. Nu is er on
derscheid van kerkelijk leven onder beide be
deelingen. Van een organisatie, zooals wij
die kennen, daarvan is in het Oude Testament
geen sprake, de kerk is samengeweven met het
patriarchale en nationale leven, met de uitstor
ting van den Heiligen Geest echter zien wij de
kerk met eigen institutair leven onder de volken
naar voren treden. Aan het bevel van Christus
aan de apostelenGaat dan henen, onder
wijst al de volken, dezelve doopende in den
naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen
Geestes, leerende hen onderhouden alles, wat
Ik u geboden heb, werd voldaan. Het woord
Gods wies met kracht en velen werden toege
daan, door de onwederstandelijke genade van
den Heiligen Geest.
Het evangelie werd overal verkondigd. Het
mocht veel tegenstand ontmoeten, wie zal dat
gene, wat van God is, keeren Strijd mocht er
zijn onder de broederen, dat werd toen ook
reeds gevonden, strijd mocht er zijn tegen we
reld en heidendom, die alles in het werk stelden,
om 's Heeren werk, de gemeente te vernietigen,
het bloed der martelaren was het zaad der kerk.
En die kleine plant was enkele eeuwen daarna
reeds uitgegroeid tot een krachtigen boom.
Het heidendom moest het verliezen en Christus
kruis werd alom geplant. Maar helaas, ook hier
zou het goud worden verdonkerd. Menschelijke
eerzucht, verkeerde uiteenzetting van de Heilige
Schrift, verwerping van de grondwaarheden des
heils, zich niet stellen onder Christus, als het
eenig Hoofd, zou er toe leiden, dat de kerk
totaal verworden is en het licht van den kande
laar werd uitgedoofd.
Na jaren van strijd, van ontwikkeling en we
tenschap, boog de wereld voor een mensch, die
zich noemde, de stedehouder van Christus. Een
pauselijke kerk openbaarde zich, inplaats van
Christus' kerk.
Was dan Christus' werk toch verijdeld? Neen,
als de nood het hoogst is, dan is redding nabij.
God riep telkens mannen, die terug wilden naar
het Woord, en het waren bijzonder Luther en
Calvijn, die wederom brachten, de prediking van
vrije genade. En als dan onder hun leiding zich
een nieuw institutair leven openbaart, dan is
dit geen stichten van een nieuwe kerk naar die
van Rome, maar dan is dit een terugkeeren tot
de kerk der vaderen in de eerste eeuwen, dan
is dit een vragen naar de rechte prediking des
Woords, naar een bediening van de Sacramen
ten volgens de instelling van Christus, naar het
uitoefenen van de tucht, volgens Gods Woord.
„VREDERUST."
Maandag j.l. hield de Vereeniging tot Chris
telijke verzorging van krankzinnigen in Zeeland
haar jaarvergadering op de stichting „Vrede
rust" te Bergen op Zoom.
Aan het station te Middelburg was het reeds
te.zien, dat er wat bizonders was. Het getal der
reizigers groeide bij elk station aan, zoodat het
uitgesproken vermoeden juist was, dat het een
drukke vergadering zou worden.
In het vriendelijke kerkje kwam men samen.
Ds. Tonsbeek van Kamperland leidde de bid
stond in met de woorden Indien dan gij, die
boos zijt, weet uwe kinderen goede gaven te
geven, hoeveel te meer zal de hemelsche Vader
den Heiligen Geest geven dengenen die Hem
bidden. (Luc. 11 13.)
In des Vaders hoede kan ook „Vrederust"
zich veilig weten door het geloof. Dit woord
bracht tot danken, maar bovenal tot bidden
voor al de nooden dezer stichting.
In de pauze kon men wat gebruiken voor een
zeer geringen prijs en door een wandeling zich
overtuigen van het geweldige werk, door Chris
telijke liefde tot stand gekomen. Waarlijk voor
deze patiënten kan men nooit te veel doen, laat
het gebed vermenigvuldigd worden, opdat de
liefde Vërmeerdere.
DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD
(HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880)
DOOR
H. KINGMANS.
XLV.
„Ga eens kijken, Leendert, of je Marie ook
komen ziet", beval de molenaarsvrouw.
Maar het meisje was in geen velden of wegen
te bekennen.
„Je zult wel alleen moeten, Tjaard. Het spijt
mij wel. Voor het vervolg moeten wij een af
spraak maken."
„Ik ga mij kleeden", zei de molenaar. „Het
wordt tijd. Want ik ga maar loopen."
„Neem Leendert mede", opperde zij.
„Vandaag niet, moeder. Op een andere keer
eens."
Zij vroeg niet, waarom het thans niet kon.
Zij was alleen verwonderd over haar man, die
niet was als anders. Het was, of hij uit zijn
evenwicht geslagen was. Met eenige bezorgdheid
sloeg zij hem gade.
„Ga je bij Siemens aan?" vroeg zij, toen hij
vertrok.
Hij was goed gekleed en met welgevallen sloeg
zij de flinke, krachtige gestalte van haar man,
die zoo goed voor haar was, gade.
,,'k Weet het nog niet. Misschien wel."
Wie deze stichting ziet, komt onder den in
druk van het ontzaglijk lijden der menschen,
maar ook van de groote barmhartigheid Gods.
Daarom ook zoo heerlijk, dat de Christenen
uit Zeeland met voorbijzien van kerkelijke ge-
deeldheid, in dezen één zijn.
De jaarvergadering, onder leiding van den
oud-minister J. J. C. van Dijk werd op de
gebruikelijke wijze geopend.
De jaarverslagen werden aanvaard bestuurs
leden herkozen en gekozen en de rondvraag ont
brak ook hier niet.
De „stichting" zit niet in geldelijke zorgen.
De vele administratie moest wel leiden tot meer
dere plaatsruimte het in aanbouw zijnde nieu
we administratiegebouw voldoet dan ook aan
de gestelde eischen.
Ter vergadering werd medegedeeld, dat bij
Kon. Besluit van 31 Maart 1931 is goedgekeurd
dat 4 paviljoens worden bestemd tot „open af-
deeling", waarin patiënten zonder rechterlijke
machtiging kunnen worden opgenomen. In ver
band daarmede zal de naam der Stichting voort
aan luiden„Inrichting voor zenuw- en ziels
zieken „Vrederust".
Na al deze meer interne zaken, sprak Prof.
Waterink over „Opvoeding en geestelijke on
evenwichtigheid'
Uitgaande van de gedachte, dat ieder wist,
wat opvoeding was, teekende hij de geestelijke
onevenwichtigheid onzer dagen, welke hieruit
te verklaren is, dat de mensch van onzen tijd
zijn vluchtheuvel mist, waar hij zich kan terug
trekken. De rust is uit de gezinnen weg, te wei
nig wordt er aan gedacht, dat het doel is van
de opvoeding, persoonlijkheden te vormen, waar
om opvoeden altijd noodig is en straffen, maar
rechtvaardig, daarbij niet kunnen gemist wor
den. Zich zelf in evenwicht houden is noodza
kelijk met het hooge doel voor oogen, hetgeen
kan als wij onze vluchtheuvel bezitten in Chris
tus door het geloof.. Met allerlei voorbeelden
werden de stellingen nader verklaard. In korte
trekken zagen wij het tegenwoordige moderne
leven, maar ook werden wij gewezen op de
klacht, die er uit gaat van het leven bij Gods
Woord ook in de opvoeding.
Met onverdeelde aandacht werd spreker aan
gehoord, waarom dan ook met blijdschap werd
vernomen, dat Prof. Waterink's rede volgend
jaar in het jaarverslag zal verschijnen.
Het was een mooie dag. Moge het de liefde
voor de Stichting hebben verlevendigd de Hee-
re gedenke het bestuur, allen, die daar arbeiden,
alle verpleegden en Hij doe dezen ervaren de
waarheid van het woord
Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed
gebleven
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
M. SCH.
IN DE AULA.
Na afloop der vergadering van Curatoren der
Theol. School gingen we even bezichtigen de
groote Aula, die volgens mededeeling nu vol
ledig was afgewerkt. Duidelijk was merkbaar,
dat in het afschilderen de meesterhand was bezig
geweest om te verkrijgen harmoie van kleuren
en tinten, zoodat deze zaal nu maakt een schit
terenden indruk.
Niet druk, maar alles spreekt van eenheid en
rust en als straks de Aula geheel zal zijn aan
gekleed, belooft ze te zijn aantrekkelijk en ook
behoorend bij de plechtige gelegenheden, waar
toe zij zal gebruikt.
Nu viel bij de bezichtiging der Aula iets op,
dat onzen Zeeuwen niet mag onthouden.
Ongeveer ter hoogte van het midden der mu
ren heeft de schilder-kunstenaar op gelijke af
standen vakken ingebracht, die door lijn en
vorm geheel aansluiten bij de eigenlijke bewer
king der muren en in die vakken stonden in
kapitale letters in goud de namen der hooglee
raren, die aan de Theol. School hunne krachten
gaven en die nu rusten van hun arbeid hier
beneden.
Toen ik merkte de namen van onze vroegere
leermeesters, die me steeds met groote dank
baarheid herdenken, scherpte zich den blik of
ook de naam te vinden zou zijn van den man,
over wien we wel eens schreven, dat zijn por
tret in de senaatkamer ontbrak.
En werkelijk in een der vakken van den muur
aan de rechterzij van het podium schitterde in
gulden letterenSTEKETEE.
't Deed goed, dat hij in de rei der heengegane
„Doe ze dan de groeten, ja En zeg, dat ik
vanmiddag hoop te komen."
„Als ik er kom, zal ik het doen. Dag, moeder,
dag, jongens, tot straks."
En Tjaard Evenhuis verliet met stevigen stap
het molenhuis, om den weg naar het dorp, naar
Westwoud, in te slaan.
Op den weg, uit het gezicht van zijn woning,
vertraagde hij zijn schreden en liep langzaam
verder, het hoofd gebogen.
Hij ontmoette niemand. Van al de boeren in
den omtrek was er geen, die naar de kerk ging,
behalve misschien op Oudejaarsavond, den
avond van „stemming".
Tjaard Evenhuis had een strijd achter den
rug. En niemand wist het met zekerheid, al wa
ren er geweest, die vermoedens hadden gekoes
terd. Dat waren zijn vrouw en dominé Petersma.
Maar de molenaar wist het niet.
Hij had een strijd achter den rug. Het beeld
van de doodzieke vrouw Menkveld, die in
doodsangst om licht riep, had hem, ook al na de
veranderingen in zijn eigen huis, na al wat hij
in de afgeloopen wintermaanden gelezen had in
boeken, die hij nog nooit had gezien, niet met
rust gelaten. Hij hoorde al den dag zijn vrouw
met de zieke spreken, klanken, die hij ook thuis
wel van haar vernam hij zag, hoe zijn vrouw
in kinderlijk geloof de handen vouwde in het
ziekenvertrek van Menkveld's boerderij en dat
korte gebed uitsprak, dat als een zwaard door
zijn ziel was gegaan. Het was hem bang gewor
den. En daar had in zijn binnenste een stem ge-
hoogleeraren niet was vergeten, maar dat on
geveer in het midden der Aula deze geslachten
worden herinnerd aan den man, zoo rijk in ge
leerdheid en vroomheid.
Daarbij gaf het mij moed, dat de tijd wel
eens komt, dat onze wensch inzake zijn portret
wordt vervuld en niet alleen in betrekking tot
het zijne, maar evenzoo die van onze leermees
ters Bavinck en Biesterveld.
Eerst dan is het in orde. Gaarne tot mede
werken daartoe bereid.
A, GEELHOED, f
Op reis zijnde trof ons diep het zoo plotse
linge overlijden van Br. A. Geelhoed te Borssele,
waar hij de kleine Geref. Kerk 26 jaar trouw
als ouderling heeft gediend. Tellen wij er bij de
ambtsjaren te Biezelinge en Nieuwdorp, dan
heeft hij meer dan 40 jaren in de 3 gemeenten
's Heeren Kerk met zijne gaven gebouwd. Hij
was thuis in de Schrift en belijdenis en een goed
kenner der Gereformeerde geschriften uit vroe
ger en later dagen tot op dezen tijd toe. Hij had
de gave ontvangen, wat hij onderzocht had, goed
en duidelijk te kunnen weergeven, zoodat hij in
vacature-tijden best de catechisaties kon waar
nemen en dat deed op een wijze, dat nog menig
een er met dankbaarheid over spreekt.
Daarbij een man, die beleefde, wat hij beleed
en wien het niet aan vrijmoedigheid ontbrak en
die goed wist, wat hij wilde.
In de Classis Goes was hij een bekende fi
guur nimmer miste hij op de vergaderingen en
hij was gezien om zijn inzicht en jovialiteit.
Dikwijls heeft hij de Classis Goes vertegen
woordigd op de Part. Synode van Zeeland.
Voor de kleine kerk van Borssele was hij een
kracht en daarom is voor haar het verlies van
dezen broeder zoo groot.
De Heere gedenke Borssele en Br. Geelhoed's
familie in Zijn gunst en vervulle allen met Zijne
rijke vertroosting, die in Christus is.
Onzen vriend en broeder niet meer te zullen
ontmoeten is ons nog niet wel denkbaar eerlijk
gezegd doet het ons pijn en toch heeft God het
zoo goed met hem gemaakt. Hij was op terug
reis van een verblijf bij zijn zoon naar Borssele
en op dien terugweg naar zijn huis zeeg hij neer
en blies direct den adem uit.
Niet meer zijn aardsche huis betreden God
had hem een beter huis bereid en nu is hij wer
kelijk thuis en wel daar, waar geen tekort meer
is en zonde.
Ontroering ging bij deze tijding door Borssele
en de omstreken van Goes, maar naar wij weten
ook gebed om sterkte voor zijne kinderen.
Ook de gedachtenis van Br. A. Geelhoed zal
bij ons zegening zijn en al is het, dat wij steeds
meer leeren met de dooden te leven, wij mis
gunnen hem de ruste niet, die voor Gods volk
is weggelegd. Wij zijn dankbaar hem op onzen
levensweg te hebben ontmoet. Make de Heere
verder allen getrouw en ook steeds bereid.
N. J. BASTMEIJER.f
In den ouderdom van 82 jaar ontsliep j.l. Vrij
dag te Goes onze broeder N. J. Bastmeijer, wien
het door God geschonken is te werken, zoolang
hij hier op aarde een plaats en roeping had.
Op 27-jarigen leeftijd werd hij benoemd tot
hoofd van de Christelijke School te Bruinisse.
Dat was in het jaar 1874, in den tijd der wor
steling om de vrijheid van het christelijk onder
wijs en zoo is strijd en smaad en zorg in ruime
mate zijn deel geweest, maar onder alles bezweek
hij niet, want hij wist, in Wien hij geloofde en
in God lag zijne sterkte en kracht. Bastmeijer
was een man van het woord, maar in het zij
zonder van de daad, die steeds zoekt de eere
des Heeren.
Dat bleek in zijn onderwijs, dat er op uit was
de kinderen te bekwamen tot de levenstaak,
doch dat niet alleen, maar om ze alles te laten
zien in het licht der eeuwigheidsbestemming.
Hij had Gods Woord lief, omdat Gods liefde
in zijn hart was uitgestort en zoo is het te be
grijpen, dat hij een strijder was voor Gods Ko
ninkrijk en dat zijn arbeid niet beperkt bleef tot
de engere grenzen der school, maar dat hij wel
dra als ouderling meewerkte aan den opbouw
van het kerkelijke leven en straks ook met Dhr.
Mulder van Zierikzee op stap ging om de anti
revolutionaire beginselen uit te dragen in Duive-
land en Schouwen.
Steeds kwam hij uit voor 's Heeren naam en
zaak zich er voor te schamen was hem vreemd.
Ook onze jeugd was hij tot hulp en een raads
man.
Uit alles blijkt wel, dat hij heeft gewerkt in
klonken, die hem zeide, dat, als hij daar lag,
het hem ook zoo zou vergaan. En hij had op
zijn molen gestaan, de hand krampachtig ge
klemd aan het rad. Hij had naar beneden gezien
en de vraag had hem beangst„Als ik nu eens
naar beneden viel, wat dan Hij had de angst
van zich willen afschudden, maar het was hem
niet gelukt. En toen had hij zich kunnen in
denken, wat zijn vrouw had moeten lijden vóór
bij haar het volle Licht was doorgebroken. Het
was geweest de strijd, waar hij midden in stond.
Steeds had hem beangst de vraag, hoe het hem
zou vergaan, als hij op zijn sterfbed lag.
Toen had Tjaard Evenhuis, de molenaar van
Oostwoud, iets gedaan, wat hij in zijn gansche
leven nog nooit had gedaan en dat hij vroeger
belachelijk zou hebben gevondenhij was ge
gaan in het meest verborgen hoekje, dat de mo
len bezat, en daar had hij de handen gevouwen
en woorden gestameld, welke wist hij niet meer.
Maar hij had wel gevoeld, dat er vrede was J
gedaald in zijn ziel. i
Hij had een strijd achter den rug. Neen, hij j
stond er nog middenin. De grenzelooze onrust j
van dien morgen leverde het voldoende bewijs.
Hij liep langzaam voort over den weg, met 1
gebogen hoofd. En de onrust verteerde zijn ziel.
Halverwege Oostwoud en Westwoud, op den
tweesprong, stond hij stil. Hij staarde den land
weg in, die in een breeden bocht terecht kwam
op den Achterweg van Westwoud. Dan keek
hij recht voor zich den weg, die linia recta op
Westwoud liep, vormend de hoofdstraat langs
Bruinisse en omgeving met de rijke krachten van
hoofd en hart en dat die arbeid vruchten heeft
afgeworpen, is zoo mooi gezegd bij zijne begra
fenis door 2 zijner oud-leerlingen burgemeester
Hage van Bruinisse en Dhr. W. van den Berg,
die sprak namens schoolbestuur en Kerkeraad
van Bruinisse.
In 1920 na verkregen pensioen kwam
Dhr. Bastmeijer te Goes wonen en werkelijk het
is niet geweest om er te rusten.
Weldra was hij ouderling van de kerk van
Goes en hij betoonde zich een ijverig bezoeker
der hem toevertrouwde wijk en telkens weer
mag ik menschen ontmoeten voor wie zijn
woord, vermaan en gebed ten zegen was. Hij
liet zich niet afschepen met een vrome redenee
ring, doch drong tot het wezen door om steeds
te bepalen bij de noodzakelijkheid werkelijk en
persoonlijk deel te hebben aan Christus door
het geloof.
En daarbij zijn optimisme en enthousiasme
voor 's Heeren zaak. Veel is ons in dezen ve
teraan ontnomen een krachtig bidder verloren,
maar dank vervult onze ziel, hij is nu eeuwig
thuis.
In een kerkelijk blad is voornamelijk sprake
van het werk van onzen broeder in plaatselijke
kerk, Classis en Particuliere Synode naar ik
meen heeft Zeeland hem zelfs afgevaardigd naar
de Generale Synode. Wel kunnen dus de
Zeeuwsche Kerken God danken voor hetgeen
in Br. Bastmeijer ons geschonken was.
En zooals hij geleefd heeft, is hij gestorven
krachtig in het geloof. Hij wist zich Christus'
eigendom in het leven en het sterven.
Die wetenschap was zulk eene kostelijke
troost voor zijne bejaarde weduwe en kinderen,
wien hij steeds was een voorbidder en raadgever.
We zullen hem missen in Goes, waar ik hem
zoo menigmaal ontmoette missen op de verga
deringen der Centrale Goes, waar hij zoo geest
driftig aanvuren kon tot den electoralen strijd
hij zal gemist als voorzitter van de Ouderlingen-
Conferentie, die hij met jeugdig vuur wist te
leiden. Bovenal zal hij gemist in den familiekring.
Toch er behoeft niet getreurd als bij degenen,
die geen hoop hebben.
Niet tevergeefs heeft Br. Bastmeijer geleefd
en gewerkt.
Genade en eere is hem door zijn God bereid.
Het geloof behouden de kroon ontvangen.
K. B. S.
Magelang, Mei '31.
Amice,
Gisteren ben ik in Parakan geweest om het
Heilig Avondmaal te bedienen en een kindje te
doopen ik wil U daarvan wat vertellen.
Eens in de drie maanden kom ik op de ver
schillende posten van ons Zendingsterrein voor
de bediening van de Sacramenten en mijn voor
nemen is om over elke plaats, die ik zoo be
zocht heb een brief te schrijven en U zoo op
de hoogte te brengen van wat er op elk .van die
posten gebeurt.
Parakan nu ligt 33 K.M. ten Noorden van
Magelang, aan den weg naar Wonosobo, waar
het nog weer 30 K.M. vandaan ligt. Op den
tocht daarheen, passeeren we verschillende pos
ten, waar we arbeiden we komen voorbij Se-
tjang, dan voorbij Temanggoeng, waar een
groeiende Christen-gemeente is, en voorbij Ke-
doe, waar een Zendingsschool is4J/£ K.M.
voorbij Kedoe ligt Parakan, voor de brug, die
daar over de rivier de Praga loopt, en waar
over we in het eigenlijke Parakan komen. Daar
vlak tegen de rivier aan ligt ons Zendingshulp-
hospitaal.
Aan dit hospitaaltje is verbonden een Manrti-
verpleger, d.i. iemand, die na de noodige op
leiding ontvangen te hebben, in staat geacht
wordt aan het hoofd van een hulphospitaal te
staan. Deze mantri-verpleger is bevoegd eenvou
dige ziektegevallen te behandelen, malariapa-
tienten, wondlijders, enz. wanneer het ernstige
zieken zijn, worden ze in den regel doorgezon
den naar het Gouvernementsziekenhuis te Te
manggoeng of het ziekenhuis te Wonosobo
zoo'n hulphospiaaal biedt dus niet voldoende
hulp aan de bevolking, maar is toch als een
grooten zegen voor de bevolking aldaar te be-
schuowen. Wanneer ge de twee zalen (een
vrouwenzaal en een mannenzaal) overloopt en
daar de 40 tot 50 patiënten ziet liggen met al
lerlei ziekten die daar vriendelijk verpleegd wor
den, dan ziet ge in hoeveel ellende ook in zoo'n
eenvoudig ziekenhuis hulp wordt verleend.
We hebben in den tegenwoordigen mantrir
de kerk, waarvan hij kerkvoogd-notabele was.
Hij aarzelde
Dan nam hij opeens een besluit.
Hij liet den hoofdweg naar het dorp liggen en
sloeg het zandpad in, dat een twintig minuten
óm was.
De eenzame man op den weg tusschen Oost
woud en Westwoud verrichtte een daad. En
een daad, die hij zich zeer wel bewust was.
Peinzend liep hij verder.
Zou hij het wel doen Wat zou men er
van zeggen? Morgen wist natuurlijk het heele
dorp het. Hij moest het maar niet doen.
Als hij stevig doorliep was hij nog op tijd in
de kerk, waar hij hóórde. Zóó kon hij God
toch ook dienen, al bevredigde dominé Puthake
hem dan ook niet meer sinds hij dieper was
gaan nadenken. Neen, hij moest aan zijn
voornemen geen gevolg geven.
Maar Tjaard Evenhuis ging niet steviger
doorloopen, om nog op tijd op het marktpleintje
te zijn.
Hij ging, toen hij op zijn horloge zag, hoe
laat het was, juist langzamer loopen, opdat hij
niet te vroeg zou zijn.
Uit een arbeiderswoning aan den kant van
den weg kwam het gezin naar buiten. Hij kende
de menschen wel. Zij gingen naar het kerkje
aan den Achterweg.
Hij hield nog méér den pas in en zag, hoe
zij er zich over verwonderden, dat hij daar liep.
En hij groette terug, zorgend op een afstand
van hen te blijven.
(Wordt .vervolgd)