FEUILLETON* ZENDING. afval, omdat de Christus daaruit zal worden geboren. Elia mag klagen, ik ben alleen overig gebleven, toch hebben 7000 zich niet voor Baal gebogen. Israël mag in ballingschap gaan, er is toch een overblijfsel naar de verkiezing zijner genade, God houdt zijn werk in het leven en op Zijn tijd, in de volheid des tijds geschiedt, wat Paulus beschrijft in Gal. 4:4, 5 „Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijnen zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij degenen, die onder de wet waren verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen zouden verkrijgen. In Hem ligt het bestaan der kerk, zoowel in het oude als het nieuwe verbond. Nu is er on derscheid van kerkelijk leven onder beide be deelingen. Van een organisatie, zooals wij die kennen, daarvan is in het Oude Testament geen sprake, de kerk is samengeweven met het patriarchale en nationale leven, met de uitstor ting van den Heiligen Geest echter zien wij de kerk met eigen institutair leven onder de volken naar voren treden. Aan het bevel van Christus aan de apostelenGaat dan henen, onder wijst al de volken, dezelve doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb, werd voldaan. Het woord Gods wies met kracht en velen werden toege daan, door de onwederstandelijke genade van den Heiligen Geest. Het evangelie werd overal verkondigd. Het mocht veel tegenstand ontmoeten, wie zal dat gene, wat van God is, keeren Strijd mocht er zijn onder de broederen, dat werd toen ook reeds gevonden, strijd mocht er zijn tegen we reld en heidendom, die alles in het werk stelden, om 's Heeren werk, de gemeente te vernietigen, het bloed der martelaren was het zaad der kerk. En die kleine plant was enkele eeuwen daarna reeds uitgegroeid tot een krachtigen boom. Het heidendom moest het verliezen en Christus kruis werd alom geplant. Maar helaas, ook hier zou het goud worden verdonkerd. Menschelijke eerzucht, verkeerde uiteenzetting van de Heilige Schrift, verwerping van de grondwaarheden des heils, zich niet stellen onder Christus, als het eenig Hoofd, zou er toe leiden, dat de kerk totaal verworden is en het licht van den kande laar werd uitgedoofd. Na jaren van strijd, van ontwikkeling en we tenschap, boog de wereld voor een mensch, die zich noemde, de stedehouder van Christus. Een pauselijke kerk openbaarde zich, inplaats van Christus' kerk. Was dan Christus' werk toch verijdeld? Neen, als de nood het hoogst is, dan is redding nabij. God riep telkens mannen, die terug wilden naar het Woord, en het waren bijzonder Luther en Calvijn, die wederom brachten, de prediking van vrije genade. En als dan onder hun leiding zich een nieuw institutair leven openbaart, dan is dit geen stichten van een nieuwe kerk naar die van Rome, maar dan is dit een terugkeeren tot de kerk der vaderen in de eerste eeuwen, dan is dit een vragen naar de rechte prediking des Woords, naar een bediening van de Sacramen ten volgens de instelling van Christus, naar het uitoefenen van de tucht, volgens Gods Woord. „VREDERUST." Maandag j.l. hield de Vereeniging tot Chris telijke verzorging van krankzinnigen in Zeeland haar jaarvergadering op de stichting „Vrede rust" te Bergen op Zoom. Aan het station te Middelburg was het reeds te.zien, dat er wat bizonders was. Het getal der reizigers groeide bij elk station aan, zoodat het uitgesproken vermoeden juist was, dat het een drukke vergadering zou worden. In het vriendelijke kerkje kwam men samen. Ds. Tonsbeek van Kamperland leidde de bid stond in met de woorden Indien dan gij, die boos zijt, weet uwe kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelsche Vader den Heiligen Geest geven dengenen die Hem bidden. (Luc. 11 13.) In des Vaders hoede kan ook „Vrederust" zich veilig weten door het geloof. Dit woord bracht tot danken, maar bovenal tot bidden voor al de nooden dezer stichting. In de pauze kon men wat gebruiken voor een zeer geringen prijs en door een wandeling zich overtuigen van het geweldige werk, door Chris telijke liefde tot stand gekomen. Waarlijk voor deze patiënten kan men nooit te veel doen, laat het gebed vermenigvuldigd worden, opdat de liefde Vërmeerdere. DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. XLV. „Ga eens kijken, Leendert, of je Marie ook komen ziet", beval de molenaarsvrouw. Maar het meisje was in geen velden of wegen te bekennen. „Je zult wel alleen moeten, Tjaard. Het spijt mij wel. Voor het vervolg moeten wij een af spraak maken." „Ik ga mij kleeden", zei de molenaar. „Het wordt tijd. Want ik ga maar loopen." „Neem Leendert mede", opperde zij. „Vandaag niet, moeder. Op een andere keer eens." Zij vroeg niet, waarom het thans niet kon. Zij was alleen verwonderd over haar man, die niet was als anders. Het was, of hij uit zijn evenwicht geslagen was. Met eenige bezorgdheid sloeg zij hem gade. „Ga je bij Siemens aan?" vroeg zij, toen hij vertrok. Hij was goed gekleed en met welgevallen sloeg zij de flinke, krachtige gestalte van haar man, die zoo goed voor haar was, gade. ,,'k Weet het nog niet. Misschien wel." Wie deze stichting ziet, komt onder den in druk van het ontzaglijk lijden der menschen, maar ook van de groote barmhartigheid Gods. Daarom ook zoo heerlijk, dat de Christenen uit Zeeland met voorbijzien van kerkelijke ge- deeldheid, in dezen één zijn. De jaarvergadering, onder leiding van den oud-minister J. J. C. van Dijk werd op de gebruikelijke wijze geopend. De jaarverslagen werden aanvaard bestuurs leden herkozen en gekozen en de rondvraag ont brak ook hier niet. De „stichting" zit niet in geldelijke zorgen. De vele administratie moest wel leiden tot meer dere plaatsruimte het in aanbouw zijnde nieu we administratiegebouw voldoet dan ook aan de gestelde eischen. Ter vergadering werd medegedeeld, dat bij Kon. Besluit van 31 Maart 1931 is goedgekeurd dat 4 paviljoens worden bestemd tot „open af- deeling", waarin patiënten zonder rechterlijke machtiging kunnen worden opgenomen. In ver band daarmede zal de naam der Stichting voort aan luiden„Inrichting voor zenuw- en ziels zieken „Vrederust". Na al deze meer interne zaken, sprak Prof. Waterink over „Opvoeding en geestelijke on evenwichtigheid' Uitgaande van de gedachte, dat ieder wist, wat opvoeding was, teekende hij de geestelijke onevenwichtigheid onzer dagen, welke hieruit te verklaren is, dat de mensch van onzen tijd zijn vluchtheuvel mist, waar hij zich kan terug trekken. De rust is uit de gezinnen weg, te wei nig wordt er aan gedacht, dat het doel is van de opvoeding, persoonlijkheden te vormen, waar om opvoeden altijd noodig is en straffen, maar rechtvaardig, daarbij niet kunnen gemist wor den. Zich zelf in evenwicht houden is noodza kelijk met het hooge doel voor oogen, hetgeen kan als wij onze vluchtheuvel bezitten in Chris tus door het geloof.. Met allerlei voorbeelden werden de stellingen nader verklaard. In korte trekken zagen wij het tegenwoordige moderne leven, maar ook werden wij gewezen op de klacht, die er uit gaat van het leven bij Gods Woord ook in de opvoeding. Met onverdeelde aandacht werd spreker aan gehoord, waarom dan ook met blijdschap werd vernomen, dat Prof. Waterink's rede volgend jaar in het jaarverslag zal verschijnen. Het was een mooie dag. Moge het de liefde voor de Stichting hebben verlevendigd de Hee- re gedenke het bestuur, allen, die daar arbeiden, alle verpleegden en Hij doe dezen ervaren de waarheid van het woord Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven Ik was vergaan in al mijn smart en rouw. M. SCH. IN DE AULA. Na afloop der vergadering van Curatoren der Theol. School gingen we even bezichtigen de groote Aula, die volgens mededeeling nu vol ledig was afgewerkt. Duidelijk was merkbaar, dat in het afschilderen de meesterhand was bezig geweest om te verkrijgen harmoie van kleuren en tinten, zoodat deze zaal nu maakt een schit terenden indruk. Niet druk, maar alles spreekt van eenheid en rust en als straks de Aula geheel zal zijn aan gekleed, belooft ze te zijn aantrekkelijk en ook behoorend bij de plechtige gelegenheden, waar toe zij zal gebruikt. Nu viel bij de bezichtiging der Aula iets op, dat onzen Zeeuwen niet mag onthouden. Ongeveer ter hoogte van het midden der mu ren heeft de schilder-kunstenaar op gelijke af standen vakken ingebracht, die door lijn en vorm geheel aansluiten bij de eigenlijke bewer king der muren en in die vakken stonden in kapitale letters in goud de namen der hooglee raren, die aan de Theol. School hunne krachten gaven en die nu rusten van hun arbeid hier beneden. Toen ik merkte de namen van onze vroegere leermeesters, die me steeds met groote dank baarheid herdenken, scherpte zich den blik of ook de naam te vinden zou zijn van den man, over wien we wel eens schreven, dat zijn por tret in de senaatkamer ontbrak. En werkelijk in een der vakken van den muur aan de rechterzij van het podium schitterde in gulden letterenSTEKETEE. 't Deed goed, dat hij in de rei der heengegane „Doe ze dan de groeten, ja En zeg, dat ik vanmiddag hoop te komen." „Als ik er kom, zal ik het doen. Dag, moeder, dag, jongens, tot straks." En Tjaard Evenhuis verliet met stevigen stap het molenhuis, om den weg naar het dorp, naar Westwoud, in te slaan. Op den weg, uit het gezicht van zijn woning, vertraagde hij zijn schreden en liep langzaam verder, het hoofd gebogen. Hij ontmoette niemand. Van al de boeren in den omtrek was er geen, die naar de kerk ging, behalve misschien op Oudejaarsavond, den avond van „stemming". Tjaard Evenhuis had een strijd achter den rug. En niemand wist het met zekerheid, al wa ren er geweest, die vermoedens hadden gekoes terd. Dat waren zijn vrouw en dominé Petersma. Maar de molenaar wist het niet. Hij had een strijd achter den rug. Het beeld van de doodzieke vrouw Menkveld, die in doodsangst om licht riep, had hem, ook al na de veranderingen in zijn eigen huis, na al wat hij in de afgeloopen wintermaanden gelezen had in boeken, die hij nog nooit had gezien, niet met rust gelaten. Hij hoorde al den dag zijn vrouw met de zieke spreken, klanken, die hij ook thuis wel van haar vernam hij zag, hoe zijn vrouw in kinderlijk geloof de handen vouwde in het ziekenvertrek van Menkveld's boerderij en dat korte gebed uitsprak, dat als een zwaard door zijn ziel was gegaan. Het was hem bang gewor den. En daar had in zijn binnenste een stem ge- hoogleeraren niet was vergeten, maar dat on geveer in het midden der Aula deze geslachten worden herinnerd aan den man, zoo rijk in ge leerdheid en vroomheid. Daarbij gaf het mij moed, dat de tijd wel eens komt, dat onze wensch inzake zijn portret wordt vervuld en niet alleen in betrekking tot het zijne, maar evenzoo die van onze leermees ters Bavinck en Biesterveld. Eerst dan is het in orde. Gaarne tot mede werken daartoe bereid. A, GEELHOED, f Op reis zijnde trof ons diep het zoo plotse linge overlijden van Br. A. Geelhoed te Borssele, waar hij de kleine Geref. Kerk 26 jaar trouw als ouderling heeft gediend. Tellen wij er bij de ambtsjaren te Biezelinge en Nieuwdorp, dan heeft hij meer dan 40 jaren in de 3 gemeenten 's Heeren Kerk met zijne gaven gebouwd. Hij was thuis in de Schrift en belijdenis en een goed kenner der Gereformeerde geschriften uit vroe ger en later dagen tot op dezen tijd toe. Hij had de gave ontvangen, wat hij onderzocht had, goed en duidelijk te kunnen weergeven, zoodat hij in vacature-tijden best de catechisaties kon waar nemen en dat deed op een wijze, dat nog menig een er met dankbaarheid over spreekt. Daarbij een man, die beleefde, wat hij beleed en wien het niet aan vrijmoedigheid ontbrak en die goed wist, wat hij wilde. In de Classis Goes was hij een bekende fi guur nimmer miste hij op de vergaderingen en hij was gezien om zijn inzicht en jovialiteit. Dikwijls heeft hij de Classis Goes vertegen woordigd op de Part. Synode van Zeeland. Voor de kleine kerk van Borssele was hij een kracht en daarom is voor haar het verlies van dezen broeder zoo groot. De Heere gedenke Borssele en Br. Geelhoed's familie in Zijn gunst en vervulle allen met Zijne rijke vertroosting, die in Christus is. Onzen vriend en broeder niet meer te zullen ontmoeten is ons nog niet wel denkbaar eerlijk gezegd doet het ons pijn en toch heeft God het zoo goed met hem gemaakt. Hij was op terug reis van een verblijf bij zijn zoon naar Borssele en op dien terugweg naar zijn huis zeeg hij neer en blies direct den adem uit. Niet meer zijn aardsche huis betreden God had hem een beter huis bereid en nu is hij wer kelijk thuis en wel daar, waar geen tekort meer is en zonde. Ontroering ging bij deze tijding door Borssele en de omstreken van Goes, maar naar wij weten ook gebed om sterkte voor zijne kinderen. Ook de gedachtenis van Br. A. Geelhoed zal bij ons zegening zijn en al is het, dat wij steeds meer leeren met de dooden te leven, wij mis gunnen hem de ruste niet, die voor Gods volk is weggelegd. Wij zijn dankbaar hem op onzen levensweg te hebben ontmoet. Make de Heere verder allen getrouw en ook steeds bereid. N. J. BASTMEIJER.f In den ouderdom van 82 jaar ontsliep j.l. Vrij dag te Goes onze broeder N. J. Bastmeijer, wien het door God geschonken is te werken, zoolang hij hier op aarde een plaats en roeping had. Op 27-jarigen leeftijd werd hij benoemd tot hoofd van de Christelijke School te Bruinisse. Dat was in het jaar 1874, in den tijd der wor steling om de vrijheid van het christelijk onder wijs en zoo is strijd en smaad en zorg in ruime mate zijn deel geweest, maar onder alles bezweek hij niet, want hij wist, in Wien hij geloofde en in God lag zijne sterkte en kracht. Bastmeijer was een man van het woord, maar in het zij zonder van de daad, die steeds zoekt de eere des Heeren. Dat bleek in zijn onderwijs, dat er op uit was de kinderen te bekwamen tot de levenstaak, doch dat niet alleen, maar om ze alles te laten zien in het licht der eeuwigheidsbestemming. Hij had Gods Woord lief, omdat Gods liefde in zijn hart was uitgestort en zoo is het te be grijpen, dat hij een strijder was voor Gods Ko ninkrijk en dat zijn arbeid niet beperkt bleef tot de engere grenzen der school, maar dat hij wel dra als ouderling meewerkte aan den opbouw van het kerkelijke leven en straks ook met Dhr. Mulder van Zierikzee op stap ging om de anti revolutionaire beginselen uit te dragen in Duive- land en Schouwen. Steeds kwam hij uit voor 's Heeren naam en zaak zich er voor te schamen was hem vreemd. Ook onze jeugd was hij tot hulp en een raads man. Uit alles blijkt wel, dat hij heeft gewerkt in klonken, die hem zeide, dat, als hij daar lag, het hem ook zoo zou vergaan. En hij had op zijn molen gestaan, de hand krampachtig ge klemd aan het rad. Hij had naar beneden gezien en de vraag had hem beangst„Als ik nu eens naar beneden viel, wat dan Hij had de angst van zich willen afschudden, maar het was hem niet gelukt. En toen had hij zich kunnen in denken, wat zijn vrouw had moeten lijden vóór bij haar het volle Licht was doorgebroken. Het was geweest de strijd, waar hij midden in stond. Steeds had hem beangst de vraag, hoe het hem zou vergaan, als hij op zijn sterfbed lag. Toen had Tjaard Evenhuis, de molenaar van Oostwoud, iets gedaan, wat hij in zijn gansche leven nog nooit had gedaan en dat hij vroeger belachelijk zou hebben gevondenhij was ge gaan in het meest verborgen hoekje, dat de mo len bezat, en daar had hij de handen gevouwen en woorden gestameld, welke wist hij niet meer. Maar hij had wel gevoeld, dat er vrede was J gedaald in zijn ziel. i Hij had een strijd achter den rug. Neen, hij j stond er nog middenin. De grenzelooze onrust j van dien morgen leverde het voldoende bewijs. Hij liep langzaam voort over den weg, met 1 gebogen hoofd. En de onrust verteerde zijn ziel. Halverwege Oostwoud en Westwoud, op den tweesprong, stond hij stil. Hij staarde den land weg in, die in een breeden bocht terecht kwam op den Achterweg van Westwoud. Dan keek hij recht voor zich den weg, die linia recta op Westwoud liep, vormend de hoofdstraat langs Bruinisse en omgeving met de rijke krachten van hoofd en hart en dat die arbeid vruchten heeft afgeworpen, is zoo mooi gezegd bij zijne begra fenis door 2 zijner oud-leerlingen burgemeester Hage van Bruinisse en Dhr. W. van den Berg, die sprak namens schoolbestuur en Kerkeraad van Bruinisse. In 1920 na verkregen pensioen kwam Dhr. Bastmeijer te Goes wonen en werkelijk het is niet geweest om er te rusten. Weldra was hij ouderling van de kerk van Goes en hij betoonde zich een ijverig bezoeker der hem toevertrouwde wijk en telkens weer mag ik menschen ontmoeten voor wie zijn woord, vermaan en gebed ten zegen was. Hij liet zich niet afschepen met een vrome redenee ring, doch drong tot het wezen door om steeds te bepalen bij de noodzakelijkheid werkelijk en persoonlijk deel te hebben aan Christus door het geloof. En daarbij zijn optimisme en enthousiasme voor 's Heeren zaak. Veel is ons in dezen ve teraan ontnomen een krachtig bidder verloren, maar dank vervult onze ziel, hij is nu eeuwig thuis. In een kerkelijk blad is voornamelijk sprake van het werk van onzen broeder in plaatselijke kerk, Classis en Particuliere Synode naar ik meen heeft Zeeland hem zelfs afgevaardigd naar de Generale Synode. Wel kunnen dus de Zeeuwsche Kerken God danken voor hetgeen in Br. Bastmeijer ons geschonken was. En zooals hij geleefd heeft, is hij gestorven krachtig in het geloof. Hij wist zich Christus' eigendom in het leven en het sterven. Die wetenschap was zulk eene kostelijke troost voor zijne bejaarde weduwe en kinderen, wien hij steeds was een voorbidder en raadgever. We zullen hem missen in Goes, waar ik hem zoo menigmaal ontmoette missen op de verga deringen der Centrale Goes, waar hij zoo geest driftig aanvuren kon tot den electoralen strijd hij zal gemist als voorzitter van de Ouderlingen- Conferentie, die hij met jeugdig vuur wist te leiden. Bovenal zal hij gemist in den familiekring. Toch er behoeft niet getreurd als bij degenen, die geen hoop hebben. Niet tevergeefs heeft Br. Bastmeijer geleefd en gewerkt. Genade en eere is hem door zijn God bereid. Het geloof behouden de kroon ontvangen. K. B. S. Magelang, Mei '31. Amice, Gisteren ben ik in Parakan geweest om het Heilig Avondmaal te bedienen en een kindje te doopen ik wil U daarvan wat vertellen. Eens in de drie maanden kom ik op de ver schillende posten van ons Zendingsterrein voor de bediening van de Sacramenten en mijn voor nemen is om over elke plaats, die ik zoo be zocht heb een brief te schrijven en U zoo op de hoogte te brengen van wat er op elk .van die posten gebeurt. Parakan nu ligt 33 K.M. ten Noorden van Magelang, aan den weg naar Wonosobo, waar het nog weer 30 K.M. vandaan ligt. Op den tocht daarheen, passeeren we verschillende pos ten, waar we arbeiden we komen voorbij Se- tjang, dan voorbij Temanggoeng, waar een groeiende Christen-gemeente is, en voorbij Ke- doe, waar een Zendingsschool is4J/£ K.M. voorbij Kedoe ligt Parakan, voor de brug, die daar over de rivier de Praga loopt, en waar over we in het eigenlijke Parakan komen. Daar vlak tegen de rivier aan ligt ons Zendingshulp- hospitaal. Aan dit hospitaaltje is verbonden een Manrti- verpleger, d.i. iemand, die na de noodige op leiding ontvangen te hebben, in staat geacht wordt aan het hoofd van een hulphospitaal te staan. Deze mantri-verpleger is bevoegd eenvou dige ziektegevallen te behandelen, malariapa- tienten, wondlijders, enz. wanneer het ernstige zieken zijn, worden ze in den regel doorgezon den naar het Gouvernementsziekenhuis te Te manggoeng of het ziekenhuis te Wonosobo zoo'n hulphospiaaal biedt dus niet voldoende hulp aan de bevolking, maar is toch als een grooten zegen voor de bevolking aldaar te be- schuowen. Wanneer ge de twee zalen (een vrouwenzaal en een mannenzaal) overloopt en daar de 40 tot 50 patiënten ziet liggen met al lerlei ziekten die daar vriendelijk verpleegd wor den, dan ziet ge in hoeveel ellende ook in zoo'n eenvoudig ziekenhuis hulp wordt verleend. We hebben in den tegenwoordigen mantrir de kerk, waarvan hij kerkvoogd-notabele was. Hij aarzelde Dan nam hij opeens een besluit. Hij liet den hoofdweg naar het dorp liggen en sloeg het zandpad in, dat een twintig minuten óm was. De eenzame man op den weg tusschen Oost woud en Westwoud verrichtte een daad. En een daad, die hij zich zeer wel bewust was. Peinzend liep hij verder. Zou hij het wel doen Wat zou men er van zeggen? Morgen wist natuurlijk het heele dorp het. Hij moest het maar niet doen. Als hij stevig doorliep was hij nog op tijd in de kerk, waar hij hóórde. Zóó kon hij God toch ook dienen, al bevredigde dominé Puthake hem dan ook niet meer sinds hij dieper was gaan nadenken. Neen, hij moest aan zijn voornemen geen gevolg geven. Maar Tjaard Evenhuis ging niet steviger doorloopen, om nog op tijd op het marktpleintje te zijn. Hij ging, toen hij op zijn horloge zag, hoe laat het was, juist langzamer loopen, opdat hij niet te vroeg zou zijn. Uit een arbeiderswoning aan den kant van den weg kwam het gezin naar buiten. Hij kende de menschen wel. Zij gingen naar het kerkje aan den Achterweg. Hij hield nog méér den pas in en zag, hoe zij er zich over verwonderden, dat hij daar liep. En hij groette terug, zorgend op een afstand van hen te blijven. (Wordt .vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2