FEUILLETON* Vereeniging tot Christelijke verzorging van krankzinnigen in Zeeland, op Maandag 6 Juli a.s. op de Stichting „Vrederust" te Bergen op Zoom. De bidstond, die dit jaar onder leiding staat van Ds. P. N. Tonsbeek te Kamperland begint om half twaalf. Hierbij valt het dan eenigermate op, dat voor de bidstond weer een predikant van de Ned. Herv. Kerk is gevraagd, terwijl die het vorig jaar öök door een predikant van de Ned. Herv. Kerk n.l. Ds. Swaan van Dom burg geleid werd. We meenen, dat hier afwij king is van den gewonen regel. Al kennen we de redenen nüet die tot deze afwijking geleid hebben, we vertrouwen, dat het wel goede re denen zullen zijn. In de middagvergadering worden de gewone huishoudelijke zaken behandeld, na afloop waar van Prof. Waterink een lezing zal houden over: „Opvoeding en geestelijke onevenwichtigheid". Worde het ook nu een drukbezochte en rijk gezegende samenkomst. HEIJ. ONZE TAAK. Geroepen tot redacteur van onze Kerkbode ligt geen gemakkelijke taak voor mij. Leiding geven is altijd moeilijk. Gelukkig te weten, iemand naast zich te hebben, die de geheimen van het vak kent, maar bovenal dat God sterkt tot al len arbeid in Zijn koninkrijk. Met allerlei plannen wensch ik tot onze lezers en lezeressen niet te komen. Gaarne zal ik ont vangen bewijzen van meeleven en opbouwende critiek. Wenscht men over het een of ander voorlichting, men melde het de redactie, opdat ons blad zoo goed mogelijk bij is. Op deze wijze komt er samenwerking, die tên goede moet komen aan ons kerkelijk leven. Een ding heb ik mij voorgenomen naast an dere zaken, die de aandacht vragen. Een algemeen verschijnsel is, dat na een tijd perk van bloei, inzinking intreedt. Het volgend geslacht vergeet zoo spoedig het verleden. Dit is ook te begrijpen. Bij ouderen treedt de tegenstelling van verleden en heden scherper naar voren dan voor de jongeren. Zij immers hebben voor een deel den kerkelijken strijd in de 19de eeuw meegemaakt. Voor moeilijkheden gingen zij niet terug als men niet strijdt voor zichzelf, maar voor de eer Gods en het koningschap van Christus in het kerkelijk leven, wijkt men voor niets. Buitenge woon was de werking Gods. In die dagen van geloofskracht en geloofsmoed werd bewaarheid, dat hoe zwaar de weg mag wezen, God de Zijnen gedenkt en Zijn zegen schenkt. Droevig stemt het, te zien, dat vele jongeren zoo weinig meer voelen voor de idealen van voorheen. Voldoende kon de geschiedenis be kend zijn, wijl er zooveel uitnemende litteratuur over bestaat. Doch deze lectuur schijnt niet te boeien. Een gevolg daarvan, dat de kerkelijke gren zen minder scherp worden getrokken. Velen gaan leven in de gedachte, wij gaan doen, wat goed is in onze oogen. Vooral gemengde huwe lijken hebben meegewerkt aan het verliezen van het kerkelijk besef. Hoe te betreuren het uiteengaan van zooveel Gereformeerden in ons vaderland, want hoe verdeeld is niet Gereformeerd-Nederland, toch is het niet de aangewezen weg, om door uitwis- schen van de kerkelijke grenzen, de wederzijd- sche bezwaren uit den weg te ruimen. Er is ook een valsch geroep naar eenheid, dat velen aan trekt. Eenheid kan alleen rusten op een goed fundament. Waarachtige samenwerking is alleen mogelijk, wanneer men het over de beginselen eens is. Men kan wel verstoppertje spelen, door de redeneering, wij moeten meer zien op hetgeen samenbindt dan scheidt, het einde is, dat men ontrouw wordt aan belijdenis in eigen kerkelijk standpunt. Onnoodig mogen wij de scheidslijnen niet verbreeden, sterker nog, wij hebben mee te werken aan een zoo breed mogelijke Chris telijke actie, doch nooit de geschiedenis, die God zelf maakte in het kerkelijke leven op zij zet ten, wijl daardoor de verdeeldheid nog grooter wordt. Het werk Gods wordt op deze wijze niet naar waarde geschat. Daarom lettend op deze factoren, het voor nemen in overleg met den mederedacteur, de geschiedenis onzer kerken te beschrijven. Nog 3 jaren en wij herdenken het wondere feit, hoe God 100 jaren geleden in Ulrum de kerk tot reformatie bracht. Gods werk in de 19de eeuw DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. XLIV. Maar onmiddellijk keerde hij op zijn schreden terug en liep den bloementuin in, die door Marie steeds op kundige wijze werd verzorgd. Naast den bloementuin, een twintig meter terzijde van den molen, naar Oostwoud toe, lag een stuk bouwland, dat eigendom van den molenaar was. Hij doorliep het van het begin tot het einde. Dan kwam hij weer terug op het erf, zat op de bank, om, nauwelijks gezeten, weer op te staan en zijn wandeling voort te zetten. Aan al zijn doen en laten, aan zijn bewegin gen, aan zijn houding was het te bespeuren, dat hij in onrust verkeerde. En die onrust zou mogelijk nog grooter gewor den zijn, als niet de jongens, Aaltje en Leendert, te voorschijn gekomen waren, die na den ge zonden slaap der jeugd genoten te hebben, vroo- lijk over het erf liepen, om zich te wasschen onder de pomp. Het gaf afleiding aan den molenaar, die blijk baar in zwaren tweestrijd verkeerde. Maar die afleiding was toch niet zóó, of zijn vrouw sloeg hem aan het ontbijt opmerkzaam gade wat had Tjaard zal in groote trekken worden geteekend, om juist door principieel te blijven, de eenheid te zoeken. Zegene God den arbeid voor onze Kerkbode. UITBREIDING. Het bestuur onzer Persvereeniging wil alle eventueele uitbreiding van ons blad overwegen. De kerkeraden kunnen hun winst doen met de mededeeling, dat alles, wat de plaatselijke kerk betreft, in de Kerkbode kan opgenomen wor den. Daardoor zal het lezersaantal vermeerderd worden, wat ook moet, zal er groei zijn. Het gevolg meer advertenties, slotsom uitbouw van ons blad, beantwoordend aan het ideaal een groot kerkelijk blad voor onze provincie. Als straks het huisbezoek weer begint, moe ten onze predikanten en ouderlingen maar eens wijzen op de noodzakelijkheid van het lezen van het blad. Dat ieder in eigen kring er toe medewerke, het zal bestuur en redacteuren ver blijden. DROEVIG. Een doopsbediening te Schagen. In het Herv. Weekblad „De Geref. Kerk" vertelt een inzender uit Schagen als volgt Zondag 22 Maart werden twee jongelieden door een Hervormd predikant bevestigd tot le den der Ned. Herv. Kerk. Daar zij evenwel nog niet gedoopt waren, zou dat alsnog eerst moe ten plaats vinden en dit gebeurde op de na volgende manier „Wij moeten aan de wet voldoen (aldus de predikant) doch wij begrijpen allen wel, dat wij er niets van gelooven, doch het moet wel. Jo hannes de Dooper doopte wel met water, doch sprak „Na mij komt er een, die met den Hei ligen Geest zal doopen" daarom ben ik ook maar zoo vrij den Heiligen Geest over u uit te roepen." En hiermede was de doopplechtigheid afgeloopen. Weer een bewijs de snelle afloop, wanneer er geen tucht wordt geoefend en Christus' Ko ningschap met de voeten getreden. Alle geroep om reorganisatie baat niet, als niet krachtig wordt opgetreden. Alleen terugkeer naar het Woord met de eischen daarin vervat, kan baat brengen. De classis Zaandam deed goed met haar voor stel om in Noord-Holland te trachten een eigen evangelisatiepredikant te krijgen. De velden zijn wit om te oogsten en de ar beiders zijn nu veel in aantal. M. SCH. TERAR DUM PROSIM. Het verhaal over Ds. P. Zwemer, dat ik on langs uit Der Friedensbote weergaf heeft een paar lezers aanleiding gegeven mij op enkele feiten uit het leven en het werk van dezen vroeg- gestorven missionaris attent te maken. Ik laat een deel van den uitvoerigen brief hier volgen dien de heer F, Boon te Bergen o. Z. mij schreef. Hij zal het wel niet euvel duiden, dat ik over een Zeeuwsche familie dit bewijs van 's Heeren verbondsgenade doorgeef. Want die vooral is in dit verhaal zoo duide lijk, wanneer men bedenkt dat de jonge A. Zwemer die in 1849 naar Amerika trok een ge- loovig en moedig man was. Ziehier wat de heer Boon ons schrijft Ds. A. Zwemer, vertrok 21 Juni 1849 per beurtschip van Middelburg naar Rotterdam, als kleermakersgezel, om van daar met een groot aantal landverhuizers per zeilschip naar Amerika te vertrekken. Met hem ging Catharina Boon, dochter van Frederik Boon, smid te Buttinge. Zij was toen dienstbode bij Ds. Klein te Veere, die ook emi greerde. In Amerika zijn ze getrouwd en is „oom Zwe mer" dominé geworden. Uit hun huwelijk is een 13-tal kinderen gesproten. Kinderen die groot geworden zijn o.a. James F. Zwemer, Prof. aan het Michigem Hope college Rev. Dr. Samuël Zwemer, bekend arabist en kenner van den Islam. Miss. Nel Zwemer, Zendelinge in China en Pieter Zwemer, waarover het dan in het stukje door U overgenomen uit „Der Friedenbote" gaat. Als „Ds. Zwemer" voor gezinsbeperking was geweest waren deze zonen en dochteren niet geboren. Hij is eenige malen in Holland geweesteerst Hij scheen het op te merken, want hij werd opeens vroolijk en praatte met de beide kinde ren, dat het een aard had. „Gaat moeder ook naar de kerk En mag ik dan mee vroeg Aaltje. Reeds eenige malen was het meisje met haar moeder mee geweest en de molenaar had het goed gevonden. „Als Marie om half negen hier niet is, kan moeder niet naar de kerk. We zullen zien." „Ik verwacht Marie niet", dacht de molenaar. „Het is voor Santje te druk alleen." Vrouw Evenhuis zag, dat het gezicht van Aaltje betrok. Het verheugde haar buitengemeen. Het kind ging gaarne mede naar de kerk en zij deed vragen en maakte opmerkingen onderweg, die aantoonden, dat er wat hangen bleef van dominé Petersma's preek. „Als moeder vanmorgen niet kan, gaan wij vanmiddag, Aaltje." En toen klaarde het gezicht weer op. „Zou je niet denken, dat Marie komt?" „Ik denk het niet, moeder." „Nu, dan is er niets aan te doen. De Menk- velds moeten toch ook geholpen." Een zware tijd was achter den rug op Menk- veld's boerderij. Maar het leven had getrium- feerd over den dood. De zieke, tóch sterk van natuur, had de crisis doorstaan en langzaam, zéér langzaam, doch zeker kwam de beterschap. De dokter had haar geen kans gegeven. Hij was verwonderd over het verloop en kon het nog niet goed begrijpen. Vrouw Evenhuis begreep het ook niet. Maar zij wist, dat God genadig had .verhoord de vu- in 1879, bezocht toen zijn móeders graf te Oost- kapelle en schreef daarover een dichterlijke ont boezeming, in zijn „Harte stemming", een bundel gedichten die hij eerst in „De Hope" schreef en later bundelde. Vervolgens is hij, ik meen in '89, afgevaar digde van de Chr. Geref. Kerk in Amerika ge weest op onze Chr. Geref. Synode. Met die gelegenheid valt samen het optreden in de Gasthuiskerk, waarover U schrijft. Zelf ben ik daar niet bij geweest maar thuis heb ik er wel van hooren vertellen. Ds. A. Zwemer heeft daar toen met zijn zoon gesproken over Abraham, Hager en Ismaël. Zijn zoon zou naar Arabië gaan. Of dit nu Samuël Marinus is geweest of Pieter is mij niet duidelijk. Mogelijk is dat Dr. Samuël Marinus, toen al in Arabië was en dat het Pieter is geweest. (Samuël spreekt goed Hollandsch. Pieter kende misschien zijn Hollandsch niet zoo goed) en dat Pieter dan naar Arabië is gegaan. Ik wist dus wel een en ander van de Zwemers af, en ook wel iets van Pieter. Maar dat, wat U in Uw stukje overnam uit „Der Friedenbote", en dat weer wel uit een Engelsch-Amerikaansch Zendingstijdschrift zal afkomstig zijn, wist ik toch niet. Hoe schoon is daarin Pieter Zwemer ge teekend Over Pieter Zwemer's levenseind is een brief in mijn bezit van Ds. A. Zwemer. Ik bewaar zelf den brief maar schrijf dat ge deelte wat over Pieter gaat, af. Boven den brief staat Holland-Michigan, Nov. 26, 1898. Het is bijna drie jaren geleden toen ik Adriaan, een getrouwde zoon van 34 jaar, ver loor. En nu onlangs, zooals ge reeds weet, onzen zoon Pieter de Zendeling, overleed in het „Pres byterian Hospital" te New York. „Zijn plaats van arbeid was in het hechte hoekje van den Arabischen wijngaard te Muscat aan den Zuid-Oosthoek van Arabië acht maanden in het jaar de thermometer bijna altijd boven de 80 gr. tot 110 gr. Fharenheit. „Uitgeput kwam hij naar huis om een jaar vacantie te hebben. Hij had zich ingespannen om zijn voorgenomen Zendingswerk en reistoeren door 't land te volbrengen, en om zijn school van bevrijde slaven voor een jaar te kunnen ach terlaten in de zorg van een vromen en bekwa men onderwijzer uit Oost-Indië. Zóó op was hij, dat hij te Muscaat in de boot moest gedra gen worden. Die boot bracht hem te Bombay in Indië van daar met een boot naar Italië van plan om door Zwitserland en Duitschland in Nederland te komen. „Uit Italië is hij per spoor meer vervoerd dan verreisd naar Antwerpen, en van daar per boot naar New York, waar hij weer uit de boot in een rijtuig gedragen werd en naar het hospitaal gebracht. Per telegram kregen wij de tijding er van door het bestuur der Zending. „Den Juli kwam een telegram dat ons op riep terstond naar New York te komen, daar er niet veel hoop op herstel scheen te zijn. Mijn oudste zoon en Nellie, de Zendelinge uit China, waren de laatste weken bij hem. Den 18en Oct." (1898 dus) „overleed hij aan uiterste zwakheid waarvoor de dokters geen oorzaak konden noe men generlei ziekte had hij, voedsel nam hij met graagte. Eenmaal schreef hij ons „Ik heb weer op mijn voeten gestaan", doch hij moest daartoe vastgehouden worden als een kind. O, zoo gaarne wilde hij blijven leven voor zijn werk, maar hij was ook bereid om te sterven als de Heere dit wilde. Aan den avond van den 18 Oct. overleed hij. Zijn broeder James en zuster Nellie waren bij hem. Wij hebben hem in Hol land (Michigan) begraven. „Verschoon mij deze vele woorden over mijn zoon, ze zijn voor de geheele familie als kennis geving. Met zwaarwichtige harten in rouwe rus ten wij toch in dezen weg Gods." Tot zoover deze brief. Aan twee dingen worden wij herinnerd, wan neer wij het verhaal van den Bedoeien leggen naast dit bericht over den vader en den zoon Het eerste noemde ik reeds Gods genade, die in de geslachten werkt. Maar de doodmoede thuiskomst uit Arabië van dezen dienstknecht des Heeren, deed mij de bekende lijfspreuk van een onzer voormannen boven dit stukje plaatsenTerar dum prosim „Of ik zelf ook ten offer valle, als ik maar nut tig mag zijn in het werk des Heeren". Zaandam. v. DIJK. rige gebeden, die voor het herstel van vrouw Menkveld waren opgezonden. Hij had geordi neerd, dat de tijd der boerin nog niet gekomen was. Misschien, overlegde de vrouw van den molenaar wel eens, was voor haar nog een taak weggelegd. Want er was méér gebeurd dan dat de licha melijke beterschap was ingetreden. Na een ont zettend zwaren strijd van eenige dagen do miné Petersma was er, nadat de molenaar hem gehaald had, de beide volgende dagen weer ge weest was het Licht van Gods genade door gebroken en had vrouw Menkveld zich gegeven aan den Heiland van zondaren. Rustig, als een gespeend kind, had zij gelegen, verklarend, dat het sterven haar niet meer beangstte, omdat zij zich geborgen wist. Vrouw Evenhuis had ge schreid van innige blijdschap, en boer Menkveld, hoewei niet verstaande den geestelijken strijd zijner vrouw, was ontroerd geweest tot in de diepste vezelen van zijn gemoed. Hij had dominé Petersma krachtig de hand geschud en gezegd „Dank u wel". Het antwoord, dat hij ontving en dat luidde „Dank God, Menkveld mij niet", was niet tot hem doorgedrongen. Hij oordeelde, dat twee menschen zijn vrouw rust hadden ge schonken de vrouw van Evenhuis en de dominé van „de schuur", wien hij achting ging toedra gen, te meer, omdat deze zich niet opdrong, maar zich nadat de crisis voorbij was, slechts éénmaal, en dan heel kort, vertoond had. Op het molenhuis wist men het heele verloop. En de molenaarsvrouw meende, dat vrouw Menkveld, evenals zij, een taak had en daarom nog niet sterven mochtzij had ook man en CHRISTENDOM EN VREDESBEWEGING. II. Het gaat in het Christendom dus bovenal om den vrede der ziel met God, een vrede, die niet anders dan doorwerken kan en móet in heel het maatschappelijke en ook staatkundige leven. Christenen moeten, altijd en overal en in elk opzicht, vrede-stichters zijn, krachtens hun diep ste levensbeginsel (vergelijk ook Matth. 59, Rom. 12:18). Het is, zooals Prof. Mr. P. A. Diepenhorst zegt in zijne rectorale oratie, ge houden op 20 October 1914, getiteld „Oorlog en Vrede" „Voor den vrede moet worden geworsteld, maar met onvruchtbaarheid zal zijn geslagen alle pogen om door arbitrage, statenbond, ontwape ning, den wereldvrede naderbij te brengen, in dien de „moreele zending" wordt verzuimd, in dien wordt vergeten dat hier in den vollen zin des woords zielen moeten worden gewonnen." (pg. 105.) De wereldvrede, de vrede tusschen de volkeren, ook die wordt het beste gediend door dien vrede te vermeerderen, voorzoover dat aan ons ligt, waarvan Gods Engelen eens gezon gen hebben, de vrede op aarde, de vrede van het onrustige menschenhart met zijn God. Zietdaar de grondslag van alle Christelijk pa cifisme. Daaruit vloeit nu allereerst voort, de alles- beheerschende plaats van het begrip gerechtig heid. Ge weet, dat het Christendom vraagthet zoeken allereerst van het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, de gerechtigheid, die daar geldt. Alle burgers van dat Koninkrijk hebben bovenal aan te binden den strijd tegen het on recht, waar en hoe dat zich ook vertoont. Door die idee der gerechtigheid weten de Gerefor meerde Christenen, de Calvinisten in het maat schappelijke, de Anti-revolutionairen in het staat kundige, zich dan ook bovenal gegrepen. Wanneer wij dan ook, als Gereformeerde Christenen, de hand reiken aan de vredesbewe ging in het algemeen, doen wij dat alleen en kunnen wij dat ook alleen maar doen, waar men zich, mét ons, stelt en stellen wil, op de basis van hetvrede door recht. Het is dan ook merkwaardig, dat de Vereeniging voor Volken bond en Vrede ten deele ontstaan is uit samen smelting met de vroegere Vereeniging „Vrede door Recht", een vereeniging, waarin niemand minder dan Dr. A. Kuyper een vooraanstaande plaats heeft ingenomen. Wij zijn aanhangers, heusch niet zonder meer van de befaamde spreuksi vis pacem, para bellum, als ge den vrede wilt, maak U dan klaar voor de krijg. Maar, wij zijn het wel, en onvoorwaardelijk, van het prachtige woord si paclm, cole justitiam, als ge den vrede wilt, neem dan de gerechtigheid in acht. Waar de gerechtigheid geschonden wordt, hoe dan ook, zal men ons gereed vinden daartegen uit alle macht op te komen. En, als dat niet an ders kan, als alle andere middelen gefaald heb ben, dan zullen wij daartegen opkomen (we aarzelen niet het uit te spreken) zeker ook met geweld van wapenen. Wij, minnaars van den vrede bovenal, leeren toch geen vrede ten koste van alles. Er zijn goederen, die tenslotte van mèèr belang zijn, dan de vrede ik noem b.v. de godsdienstvrijheid. Wie deze en dergelijke goederen niet, ten koste van wat dan ook, be reid zou zijn te handhaven, verbeurt het recht te leven, als een vrij mensch. Wij houden vast aan het Spreukenwoord (14:34): „Gerechtigheid verhoogt een volk; maar de zonde is eene schandvlek der natiën". Waarbij zeker öök, en misschien wel vooral, gedacht mag worden aan de zonde der rechts verkrachting. Nóg houden wij, onverzwakt, vast aan het sterke woord der Romeinenpereat mundus, fiat justitia, de wereld moge ondergaan, als de gerechtigheid maar gehandhaafd wordt. Vandaar, dat wij het van harte eens zijn met deze uitspraak van de reeds-genoemde Lambeth- conferentie, betreffende het veel-omstreden punt der ontwapening„Slechts zeer onpraktische idealisten kunnen een volledige ontwapening voorstaan, waardoor de beschaafde wereld elke bescherming missen zou". (A.w. pg. 145.) Zeker staan wij op het standpunt, dat de Christelijke Kerk mee moet werken aan bevordering van de gedachteer moet komen een zoo groot- mogelijke vermindering van de bewapening. De komende ontwapeningsconferentie zal dan ook hare moreele steun moeten hebben. Al verder wij gelooven, dat het is naar den Geest van Christus, als we uitspreken, dat inter nationale geschillen niet mogen worden uitge maakt door het machtsmiddel van den oorlog, kinderen, die in duisternis wandelden Er was nóg een beroep op het molenhuis ge daan. Het was zoo druk op de boerderij en nu de boerin nog wel weken aan het bed en den stoel gebonden zou zijn, was het voor Santje en de dienstbode niet te doen, om al het werk te verzetten. Dus werd de hulp van Marie ge vraagd, die bereidwillig was gegaan. Het was de eerste Zondag, dat zij van huis was. En het speet de molenaarsvrouw, dat er niet een afspraak gemaakt was voor den Zondag. Dan waren er op de boerderij niet drie vrou wen noodig en kon Marie, althans des morgens, wel thuis zijn. Zij miste niet gaarne den kerk gang, die haar een feest was. En het was haar steeds een pijnlijk oogenblik, als Evenhuis op het dorp recht door liep en zij links afboog. Zij wilde hem dan ook wel medetrekken naar daar, waar hij Gods Woord hooren kon, dat haar voedsel gaf voor haar ziel. En te sterker werd dat begeeren, omdat zij bij haar man ver andering meende te bespeuren, sinds geruimen tijd reeds, maar veel sterker na het voorgeval lene op Menkveld's hoeve. Het ontbijt was afgeloopen. En de molenaar nam, het was sinds maanden gewoonte gewor den, den Bijbel en las, als eiken Zondagmorgen, Psalm twee en negentig. Toen vouwde hij de handen en sprak, met méér gevoel dan vroeger, een formuliergebed uit. Dan liep hij naar buiten en hervatte zijn rus- telooze wandeling van den molen naar den stal en van den stal naar den tuin en van den tuin naar het bouwland. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2