FEUILLETON*
Vereeniging tot Christelijke verzorging van
krankzinnigen in Zeeland, op Maandag 6 Juli
a.s. op de Stichting „Vrederust" te Bergen op
Zoom.
De bidstond, die dit jaar onder leiding staat
van Ds. P. N. Tonsbeek te Kamperland begint
om half twaalf. Hierbij valt het dan eenigermate
op, dat voor de bidstond weer een predikant
van de Ned. Herv. Kerk is gevraagd, terwijl
die het vorig jaar öök door een predikant van
de Ned. Herv. Kerk n.l. Ds. Swaan van Dom
burg geleid werd. We meenen, dat hier afwij
king is van den gewonen regel. Al kennen we
de redenen nüet die tot deze afwijking geleid
hebben, we vertrouwen, dat het wel goede re
denen zullen zijn.
In de middagvergadering worden de gewone
huishoudelijke zaken behandeld, na afloop waar
van Prof. Waterink een lezing zal houden over:
„Opvoeding en geestelijke onevenwichtigheid".
Worde het ook nu een drukbezochte en rijk
gezegende samenkomst.
HEIJ.
ONZE TAAK.
Geroepen tot redacteur van onze Kerkbode
ligt geen gemakkelijke taak voor mij. Leiding
geven is altijd moeilijk. Gelukkig te weten, iemand
naast zich te hebben, die de geheimen van het
vak kent, maar bovenal dat God sterkt tot al
len arbeid in Zijn koninkrijk.
Met allerlei plannen wensch ik tot onze lezers
en lezeressen niet te komen. Gaarne zal ik ont
vangen bewijzen van meeleven en opbouwende
critiek. Wenscht men over het een of ander
voorlichting, men melde het de redactie, opdat
ons blad zoo goed mogelijk bij is.
Op deze wijze komt er samenwerking, die tên
goede moet komen aan ons kerkelijk leven.
Een ding heb ik mij voorgenomen naast an
dere zaken, die de aandacht vragen.
Een algemeen verschijnsel is, dat na een tijd
perk van bloei, inzinking intreedt. Het volgend
geslacht vergeet zoo spoedig het verleden.
Dit is ook te begrijpen. Bij ouderen treedt de
tegenstelling van verleden en heden scherper
naar voren dan voor de jongeren. Zij immers
hebben voor een deel den kerkelijken strijd in
de 19de eeuw meegemaakt.
Voor moeilijkheden gingen zij niet terug als
men niet strijdt voor zichzelf, maar voor de eer
Gods en het koningschap van Christus in het
kerkelijk leven, wijkt men voor niets. Buitenge
woon was de werking Gods. In die dagen van
geloofskracht en geloofsmoed werd bewaarheid,
dat hoe zwaar de weg mag wezen, God de
Zijnen gedenkt en Zijn zegen schenkt.
Droevig stemt het, te zien, dat vele jongeren
zoo weinig meer voelen voor de idealen van
voorheen. Voldoende kon de geschiedenis be
kend zijn, wijl er zooveel uitnemende litteratuur
over bestaat. Doch deze lectuur schijnt niet te
boeien.
Een gevolg daarvan, dat de kerkelijke gren
zen minder scherp worden getrokken. Velen
gaan leven in de gedachte, wij gaan doen, wat
goed is in onze oogen. Vooral gemengde huwe
lijken hebben meegewerkt aan het verliezen van
het kerkelijk besef.
Hoe te betreuren het uiteengaan van zooveel
Gereformeerden in ons vaderland, want hoe
verdeeld is niet Gereformeerd-Nederland, toch
is het niet de aangewezen weg, om door uitwis-
schen van de kerkelijke grenzen, de wederzijd-
sche bezwaren uit den weg te ruimen. Er is ook
een valsch geroep naar eenheid, dat velen aan
trekt. Eenheid kan alleen rusten op een goed
fundament.
Waarachtige samenwerking is alleen mogelijk,
wanneer men het over de beginselen eens is.
Men kan wel verstoppertje spelen, door de
redeneering, wij moeten meer zien op hetgeen
samenbindt dan scheidt, het einde is, dat men
ontrouw wordt aan belijdenis in eigen kerkelijk
standpunt. Onnoodig mogen wij de scheidslijnen
niet verbreeden, sterker nog, wij hebben mee
te werken aan een zoo breed mogelijke Chris
telijke actie, doch nooit de geschiedenis, die God
zelf maakte in het kerkelijke leven op zij zet
ten, wijl daardoor de verdeeldheid nog grooter
wordt.
Het werk Gods wordt op deze wijze niet naar
waarde geschat.
Daarom lettend op deze factoren, het voor
nemen in overleg met den mederedacteur, de
geschiedenis onzer kerken te beschrijven. Nog
3 jaren en wij herdenken het wondere feit, hoe
God 100 jaren geleden in Ulrum de kerk tot
reformatie bracht. Gods werk in de 19de eeuw
DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD
(HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880)
DOOR
H. KINGMANS.
XLIV.
Maar onmiddellijk keerde hij op zijn schreden
terug en liep den bloementuin in, die door Marie
steeds op kundige wijze werd verzorgd. Naast
den bloementuin, een twintig meter terzijde van
den molen, naar Oostwoud toe, lag een stuk
bouwland, dat eigendom van den molenaar was.
Hij doorliep het van het begin tot het einde.
Dan kwam hij weer terug op het erf, zat op
de bank, om, nauwelijks gezeten, weer op te
staan en zijn wandeling voort te zetten.
Aan al zijn doen en laten, aan zijn bewegin
gen, aan zijn houding was het te bespeuren, dat
hij in onrust verkeerde.
En die onrust zou mogelijk nog grooter gewor
den zijn, als niet de jongens, Aaltje en Leendert,
te voorschijn gekomen waren, die na den ge
zonden slaap der jeugd genoten te hebben, vroo-
lijk over het erf liepen, om zich te wasschen
onder de pomp.
Het gaf afleiding aan den molenaar, die blijk
baar in zwaren tweestrijd verkeerde.
Maar die afleiding was toch niet zóó, of zijn
vrouw sloeg hem aan het ontbijt opmerkzaam
gade wat had Tjaard
zal in groote trekken worden geteekend, om
juist door principieel te blijven, de eenheid te
zoeken.
Zegene God den arbeid voor onze Kerkbode.
UITBREIDING.
Het bestuur onzer Persvereeniging wil alle
eventueele uitbreiding van ons blad overwegen.
De kerkeraden kunnen hun winst doen met de
mededeeling, dat alles, wat de plaatselijke kerk
betreft, in de Kerkbode kan opgenomen wor
den. Daardoor zal het lezersaantal vermeerderd
worden, wat ook moet, zal er groei zijn. Het
gevolg meer advertenties, slotsom uitbouw van
ons blad, beantwoordend aan het ideaal een
groot kerkelijk blad voor onze provincie.
Als straks het huisbezoek weer begint, moe
ten onze predikanten en ouderlingen maar eens
wijzen op de noodzakelijkheid van het lezen
van het blad. Dat ieder in eigen kring er toe
medewerke, het zal bestuur en redacteuren ver
blijden.
DROEVIG.
Een doopsbediening te Schagen.
In het Herv. Weekblad „De Geref. Kerk"
vertelt een inzender uit Schagen als volgt
Zondag 22 Maart werden twee jongelieden
door een Hervormd predikant bevestigd tot le
den der Ned. Herv. Kerk. Daar zij evenwel nog
niet gedoopt waren, zou dat alsnog eerst moe
ten plaats vinden en dit gebeurde op de na
volgende manier
„Wij moeten aan de wet voldoen (aldus de
predikant) doch wij begrijpen allen wel, dat wij
er niets van gelooven, doch het moet wel. Jo
hannes de Dooper doopte wel met water, doch
sprak „Na mij komt er een, die met den Hei
ligen Geest zal doopen" daarom ben ik ook
maar zoo vrij den Heiligen Geest over u uit te
roepen." En hiermede was de doopplechtigheid
afgeloopen.
Weer een bewijs de snelle afloop, wanneer
er geen tucht wordt geoefend en Christus' Ko
ningschap met de voeten getreden.
Alle geroep om reorganisatie baat niet, als
niet krachtig wordt opgetreden. Alleen terugkeer
naar het Woord met de eischen daarin vervat,
kan baat brengen.
De classis Zaandam deed goed met haar voor
stel om in Noord-Holland te trachten een eigen
evangelisatiepredikant te krijgen.
De velden zijn wit om te oogsten en de ar
beiders zijn nu veel in aantal.
M. SCH.
TERAR DUM PROSIM.
Het verhaal over Ds. P. Zwemer, dat ik on
langs uit Der Friedensbote weergaf heeft een
paar lezers aanleiding gegeven mij op enkele
feiten uit het leven en het werk van dezen vroeg-
gestorven missionaris attent te maken.
Ik laat een deel van den uitvoerigen brief hier
volgen dien de heer F, Boon te Bergen o. Z.
mij schreef.
Hij zal het wel niet euvel duiden, dat ik over
een Zeeuwsche familie dit bewijs van 's Heeren
verbondsgenade doorgeef.
Want die vooral is in dit verhaal zoo duide
lijk, wanneer men bedenkt dat de jonge A.
Zwemer die in 1849 naar Amerika trok een ge-
loovig en moedig man was.
Ziehier wat de heer Boon ons schrijft
Ds. A. Zwemer, vertrok 21 Juni 1849 per
beurtschip van Middelburg naar Rotterdam, als
kleermakersgezel, om van daar met een groot
aantal landverhuizers per zeilschip naar Amerika
te vertrekken.
Met hem ging Catharina Boon, dochter van
Frederik Boon, smid te Buttinge. Zij was toen
dienstbode bij Ds. Klein te Veere, die ook emi
greerde.
In Amerika zijn ze getrouwd en is „oom Zwe
mer" dominé geworden. Uit hun huwelijk is een
13-tal kinderen gesproten. Kinderen die groot
geworden zijn o.a. James F. Zwemer, Prof. aan
het Michigem Hope college Rev. Dr. Samuël
Zwemer, bekend arabist en kenner van den Islam.
Miss. Nel Zwemer, Zendelinge in China en
Pieter Zwemer, waarover het dan in het stukje
door U overgenomen uit „Der Friedenbote" gaat.
Als „Ds. Zwemer" voor gezinsbeperking was
geweest waren deze zonen en dochteren niet
geboren.
Hij is eenige malen in Holland geweesteerst
Hij scheen het op te merken, want hij werd
opeens vroolijk en praatte met de beide kinde
ren, dat het een aard had.
„Gaat moeder ook naar de kerk En mag ik
dan mee vroeg Aaltje.
Reeds eenige malen was het meisje met haar
moeder mee geweest en de molenaar had het
goed gevonden.
„Als Marie om half negen hier niet is, kan
moeder niet naar de kerk. We zullen zien."
„Ik verwacht Marie niet", dacht de molenaar.
„Het is voor Santje te druk alleen."
Vrouw Evenhuis zag, dat het gezicht van
Aaltje betrok. Het verheugde haar buitengemeen.
Het kind ging gaarne mede naar de kerk en zij
deed vragen en maakte opmerkingen onderweg,
die aantoonden, dat er wat hangen bleef van
dominé Petersma's preek.
„Als moeder vanmorgen niet kan, gaan wij
vanmiddag, Aaltje."
En toen klaarde het gezicht weer op.
„Zou je niet denken, dat Marie komt?"
„Ik denk het niet, moeder."
„Nu, dan is er niets aan te doen. De Menk-
velds moeten toch ook geholpen."
Een zware tijd was achter den rug op Menk-
veld's boerderij. Maar het leven had getrium-
feerd over den dood. De zieke, tóch sterk van
natuur, had de crisis doorstaan en langzaam,
zéér langzaam, doch zeker kwam de beterschap.
De dokter had haar geen kans gegeven. Hij was
verwonderd over het verloop en kon het nog
niet goed begrijpen.
Vrouw Evenhuis begreep het ook niet. Maar
zij wist, dat God genadig had .verhoord de vu-
in 1879, bezocht toen zijn móeders graf te Oost-
kapelle en schreef daarover een dichterlijke ont
boezeming, in zijn „Harte stemming", een bundel
gedichten die hij eerst in „De Hope" schreef
en later bundelde.
Vervolgens is hij, ik meen in '89, afgevaar
digde van de Chr. Geref. Kerk in Amerika ge
weest op onze Chr. Geref. Synode.
Met die gelegenheid valt samen het optreden
in de Gasthuiskerk, waarover U schrijft. Zelf
ben ik daar niet bij geweest maar thuis heb ik
er wel van hooren vertellen.
Ds. A. Zwemer heeft daar toen met zijn zoon
gesproken over Abraham, Hager en Ismaël. Zijn
zoon zou naar Arabië gaan. Of dit nu Samuël
Marinus is geweest of Pieter is mij niet duidelijk.
Mogelijk is dat Dr. Samuël Marinus, toen al in
Arabië was en dat het Pieter is geweest. (Samuël
spreekt goed Hollandsch. Pieter kende misschien
zijn Hollandsch niet zoo goed) en dat Pieter
dan naar Arabië is gegaan.
Ik wist dus wel een en ander van de Zwemers
af, en ook wel iets van Pieter. Maar dat, wat
U in Uw stukje overnam uit „Der Friedenbote",
en dat weer wel uit een Engelsch-Amerikaansch
Zendingstijdschrift zal afkomstig zijn, wist ik toch
niet. Hoe schoon is daarin Pieter Zwemer ge
teekend
Over Pieter Zwemer's levenseind is een brief
in mijn bezit van Ds. A. Zwemer.
Ik bewaar zelf den brief maar schrijf dat ge
deelte wat over Pieter gaat, af.
Boven den brief staat
Holland-Michigan, Nov. 26, 1898.
Het is bijna drie jaren geleden toen ik
Adriaan, een getrouwde zoon van 34 jaar, ver
loor. En nu onlangs, zooals ge reeds weet, onzen
zoon Pieter de Zendeling, overleed in het „Pres
byterian Hospital" te New York.
„Zijn plaats van arbeid was in het hechte
hoekje van den Arabischen wijngaard te Muscat
aan den Zuid-Oosthoek van Arabië acht
maanden in het jaar de thermometer bijna altijd
boven de 80 gr. tot 110 gr. Fharenheit.
„Uitgeput kwam hij naar huis om een jaar
vacantie te hebben. Hij had zich ingespannen
om zijn voorgenomen Zendingswerk en reistoeren
door 't land te volbrengen, en om zijn school
van bevrijde slaven voor een jaar te kunnen ach
terlaten in de zorg van een vromen en bekwa
men onderwijzer uit Oost-Indië. Zóó op was
hij, dat hij te Muscaat in de boot moest gedra
gen worden. Die boot bracht hem te Bombay
in Indië van daar met een boot naar Italië
van plan om door Zwitserland en Duitschland
in Nederland te komen.
„Uit Italië is hij per spoor meer vervoerd dan
verreisd naar Antwerpen, en van daar per boot
naar New York, waar hij weer uit de boot in
een rijtuig gedragen werd en naar het hospitaal
gebracht. Per telegram kregen wij de tijding er
van door het bestuur der Zending.
„Den Juli kwam een telegram dat ons op
riep terstond naar New York te komen, daar er
niet veel hoop op herstel scheen te zijn. Mijn
oudste zoon en Nellie, de Zendelinge uit China,
waren de laatste weken bij hem. Den 18en Oct."
(1898 dus) „overleed hij aan uiterste zwakheid
waarvoor de dokters geen oorzaak konden noe
men generlei ziekte had hij, voedsel nam hij
met graagte. Eenmaal schreef hij ons „Ik heb
weer op mijn voeten gestaan", doch hij moest
daartoe vastgehouden worden als een kind. O,
zoo gaarne wilde hij blijven leven voor zijn werk,
maar hij was ook bereid om te sterven als de
Heere dit wilde. Aan den avond van den 18
Oct. overleed hij. Zijn broeder James en zuster
Nellie waren bij hem. Wij hebben hem in Hol
land (Michigan) begraven.
„Verschoon mij deze vele woorden over mijn
zoon, ze zijn voor de geheele familie als kennis
geving. Met zwaarwichtige harten in rouwe rus
ten wij toch in dezen weg Gods."
Tot zoover deze brief.
Aan twee dingen worden wij herinnerd, wan
neer wij het verhaal van den Bedoeien leggen
naast dit bericht over den vader en den zoon
Het eerste noemde ik reeds Gods genade,
die in de geslachten werkt.
Maar de doodmoede thuiskomst uit Arabië
van dezen dienstknecht des Heeren, deed mij de
bekende lijfspreuk van een onzer voormannen
boven dit stukje plaatsenTerar dum prosim
„Of ik zelf ook ten offer valle, als ik maar nut
tig mag zijn in het werk des Heeren".
Zaandam. v. DIJK.
rige gebeden, die voor het herstel van vrouw
Menkveld waren opgezonden. Hij had geordi
neerd, dat de tijd der boerin nog niet gekomen
was. Misschien, overlegde de vrouw van den
molenaar wel eens, was voor haar nog een taak
weggelegd.
Want er was méér gebeurd dan dat de licha
melijke beterschap was ingetreden. Na een ont
zettend zwaren strijd van eenige dagen do
miné Petersma was er, nadat de molenaar hem
gehaald had, de beide volgende dagen weer ge
weest was het Licht van Gods genade door
gebroken en had vrouw Menkveld zich gegeven
aan den Heiland van zondaren. Rustig, als een
gespeend kind, had zij gelegen, verklarend, dat
het sterven haar niet meer beangstte, omdat zij
zich geborgen wist. Vrouw Evenhuis had ge
schreid van innige blijdschap, en boer Menkveld,
hoewei niet verstaande den geestelijken strijd
zijner vrouw, was ontroerd geweest tot in de
diepste vezelen van zijn gemoed. Hij had dominé
Petersma krachtig de hand geschud en gezegd
„Dank u wel". Het antwoord, dat hij ontving
en dat luidde „Dank God, Menkveld mij niet",
was niet tot hem doorgedrongen. Hij oordeelde,
dat twee menschen zijn vrouw rust hadden ge
schonken de vrouw van Evenhuis en de dominé
van „de schuur", wien hij achting ging toedra
gen, te meer, omdat deze zich niet opdrong, maar
zich nadat de crisis voorbij was, slechts éénmaal,
en dan heel kort, vertoond had.
Op het molenhuis wist men het heele verloop.
En de molenaarsvrouw meende, dat vrouw
Menkveld, evenals zij, een taak had en daarom
nog niet sterven mochtzij had ook man en
CHRISTENDOM EN VREDESBEWEGING.
II.
Het gaat in het Christendom dus bovenal om
den vrede der ziel met God, een vrede, die niet
anders dan doorwerken kan en móet in heel het
maatschappelijke en ook staatkundige leven.
Christenen moeten, altijd en overal en in elk
opzicht, vrede-stichters zijn, krachtens hun diep
ste levensbeginsel (vergelijk ook Matth. 59,
Rom. 12:18). Het is, zooals Prof. Mr. P. A.
Diepenhorst zegt in zijne rectorale oratie, ge
houden op 20 October 1914, getiteld „Oorlog
en Vrede"
„Voor den vrede moet worden geworsteld,
maar met onvruchtbaarheid zal zijn geslagen alle
pogen om door arbitrage, statenbond, ontwape
ning, den wereldvrede naderbij te brengen, in
dien de „moreele zending" wordt verzuimd, in
dien wordt vergeten dat hier in den vollen zin
des woords zielen moeten worden gewonnen."
(pg. 105.) De wereldvrede, de vrede tusschen
de volkeren, ook die wordt het beste gediend
door dien vrede te vermeerderen, voorzoover dat
aan ons ligt, waarvan Gods Engelen eens gezon
gen hebben, de vrede op aarde, de vrede van
het onrustige menschenhart met zijn God.
Zietdaar de grondslag van alle Christelijk pa
cifisme.
Daaruit vloeit nu allereerst voort, de alles-
beheerschende plaats van het begrip gerechtig
heid. Ge weet, dat het Christendom vraagthet
zoeken allereerst van het Koninkrijk Gods en
zijn gerechtigheid, de gerechtigheid, die daar
geldt. Alle burgers van dat Koninkrijk hebben
bovenal aan te binden den strijd tegen het on
recht, waar en hoe dat zich ook vertoont. Door
die idee der gerechtigheid weten de Gerefor
meerde Christenen, de Calvinisten in het maat
schappelijke, de Anti-revolutionairen in het staat
kundige, zich dan ook bovenal gegrepen.
Wanneer wij dan ook, als Gereformeerde
Christenen, de hand reiken aan de vredesbewe
ging in het algemeen, doen wij dat alleen en
kunnen wij dat ook alleen maar doen, waar men
zich, mét ons, stelt en stellen wil, op de basis
van hetvrede door recht. Het is dan ook
merkwaardig, dat de Vereeniging voor Volken
bond en Vrede ten deele ontstaan is uit samen
smelting met de vroegere Vereeniging „Vrede
door Recht", een vereeniging, waarin niemand
minder dan Dr. A. Kuyper een vooraanstaande
plaats heeft ingenomen.
Wij zijn aanhangers, heusch niet zonder meer
van de befaamde spreuksi vis pacem, para
bellum, als ge den vrede wilt, maak U dan
klaar voor de krijg. Maar, wij zijn het wel, en
onvoorwaardelijk, van het prachtige woord si
paclm, cole justitiam, als ge den vrede wilt,
neem dan de gerechtigheid in acht.
Waar de gerechtigheid geschonden wordt, hoe
dan ook, zal men ons gereed vinden daartegen
uit alle macht op te komen. En, als dat niet an
ders kan, als alle andere middelen gefaald heb
ben, dan zullen wij daartegen opkomen (we
aarzelen niet het uit te spreken) zeker ook met
geweld van wapenen. Wij, minnaars van den
vrede bovenal, leeren toch geen vrede ten koste
van alles. Er zijn goederen, die tenslotte van
mèèr belang zijn, dan de vrede ik noem b.v.
de godsdienstvrijheid. Wie deze en dergelijke
goederen niet, ten koste van wat dan ook, be
reid zou zijn te handhaven, verbeurt het recht
te leven, als een vrij mensch.
Wij houden vast aan het Spreukenwoord
(14:34): „Gerechtigheid verhoogt een volk;
maar de zonde is eene schandvlek der natiën".
Waarbij zeker öök, en misschien wel vooral,
gedacht mag worden aan de zonde der rechts
verkrachting. Nóg houden wij, onverzwakt, vast
aan het sterke woord der Romeinenpereat
mundus, fiat justitia, de wereld moge ondergaan,
als de gerechtigheid maar gehandhaafd wordt.
Vandaar, dat wij het van harte eens zijn met
deze uitspraak van de reeds-genoemde Lambeth-
conferentie, betreffende het veel-omstreden punt
der ontwapening„Slechts zeer onpraktische
idealisten kunnen een volledige ontwapening
voorstaan, waardoor de beschaafde wereld elke
bescherming missen zou". (A.w. pg. 145.) Zeker
staan wij op het standpunt, dat de Christelijke
Kerk mee moet werken aan bevordering van
de gedachteer moet komen een zoo groot-
mogelijke vermindering van de bewapening. De
komende ontwapeningsconferentie zal dan ook
hare moreele steun moeten hebben.
Al verder wij gelooven, dat het is naar den
Geest van Christus, als we uitspreken, dat inter
nationale geschillen niet mogen worden uitge
maakt door het machtsmiddel van den oorlog,
kinderen, die in duisternis wandelden
Er was nóg een beroep op het molenhuis ge
daan. Het was zoo druk op de boerderij en nu
de boerin nog wel weken aan het bed en den
stoel gebonden zou zijn, was het voor Santje
en de dienstbode niet te doen, om al het werk
te verzetten. Dus werd de hulp van Marie ge
vraagd, die bereidwillig was gegaan.
Het was de eerste Zondag, dat zij van huis
was. En het speet de molenaarsvrouw, dat er niet
een afspraak gemaakt was voor den Zondag.
Dan waren er op de boerderij niet drie vrou
wen noodig en kon Marie, althans des morgens,
wel thuis zijn. Zij miste niet gaarne den kerk
gang, die haar een feest was. En het was haar
steeds een pijnlijk oogenblik, als Evenhuis op
het dorp recht door liep en zij links afboog.
Zij wilde hem dan ook wel medetrekken naar
daar, waar hij Gods Woord hooren kon, dat
haar voedsel gaf voor haar ziel. En te sterker
werd dat begeeren, omdat zij bij haar man ver
andering meende te bespeuren, sinds geruimen
tijd reeds, maar veel sterker na het voorgeval
lene op Menkveld's hoeve.
Het ontbijt was afgeloopen. En de molenaar
nam, het was sinds maanden gewoonte gewor
den, den Bijbel en las, als eiken Zondagmorgen,
Psalm twee en negentig. Toen vouwde hij de
handen en sprak, met méér gevoel dan vroeger,
een formuliergebed uit.
Dan liep hij naar buiten en hervatte zijn rus-
telooze wandeling van den molen naar den stal
en van den stal naar den tuin en van den tuin
naar het bouwland.
(Wordt vervolgd)