FEUILLETON.
TERECHT.
In „De Bazuin" van 5 Juni schrijft Prof. Bouw
man een artikel onder Kerkelijk Leven over den
„Raad der Kerken". Hij deelt daarin mede hoe
de vorige week de „Raad van Nederlandsche
Kerken voor Practisch Christendom" zijn eerste
vergadering in Utrecht gehouden heeft. De stoot
er voor ging uit van den „Wereldbond der Ker
ken". Deze heeft zich tot de Herv. Kerk gericht
opdat deze het initiatief zou nemen voor een
Raad van Nederlandsche Kerken. Het is de toe
passing der internationale grondidee belichaamd
in de wereldconferentie gehouden in 1925 in
Stockholm. Het doel is „om het Evangelie op
alle terreinen van het menschelijk leven tot de
beslissende macht te maken". Negen kerken
groepen waren op deze vergadering in Utrecht
tegenwoordig. De Ev. Luthersche Kerk, de Her
steld Ev. Luthersche Kerk, de Doopsgezinde
Broederschap, de Remonstrantsche Broederschap,
de Chr. Geref. Kerk, de Geref. Kerken in Her
steld Verband, de Bond van Vrij Ev. Gemeen
ten, de Oud-Bisschoppelijke Cleresy, en de Herv.
Kerk. Daartegenover hadden de Geref. Kerken
de uitnoodiging tot bijwoning niet aanvaard. De
Raad zal geen besluit nemen van ietwat princi
pieel karakter wanneer ook slechts één zich tegen
dat besluit verzet. Men wil dan naar het woord
van den voorzitter (Prof. Slotemaker de Bruine)
de samenwerking der kerken op practisch Chris
telijk terrein populariseeren, en daaraan zal be
vorderlijk zijn als wij aldus de voorzitter
„van onzen zedelijken en vooral geestelijken ge-
zichthoek uit vragen ter hand nemen op het ter
rein van het internationale leven, de verhoudin
gen van volkeren en rassen, het sociaal-econo
mische en het sociaal-ethische leven, het terrein
van opvoeding en gezin, ook wordt het leven
der kerken nauw geraakt door kinderwetten,
verzekeringswetten, statistiek, het werkeloosheid
complex, het internationale ontwapeningsvraag-
stuk, de barmhartigheid, enz." Prof. Bouwman
spreekt dan over het aantrekkelijke dat in de
vergadering van den raad van onderscheidene
kerken ligt. Tegenover de uiteenscheuring door
den oorlog.
En hoe de christenen het als hun zonde moe
ten belijden dat de Kerk des Heeren zoo ver
deeld zoo vreeselijk uiteengeslagen ligt. Op zoo
velerlei terrein zou zoo veel meer kunnen ge
daan worden wanneer de geloovigen eendrachtig
saamwerkten. Dr. Bouwman vraagt dan, of de
kerken wel kunnen saamwerken op zulk een
vagen grondslag als de „Wereldbond der kerken"
aangeeft. Hij spreekt dan zijn leedwezen uit dat
de Geref. Kerken op zulk een vagen grondslag
niet konden meewerken. Een vaagheid waarin
eigenlijk opgesloten ligt dat beginselen en belij
denis van minder belang zijn. Hij vindt het een
prachtig ideaal, maar zoolang er kerken zijn die
niet staan op den bodem der H. Schrift, of die
in haar midden modernen en Geref. gelijkelijk
toelaten is het niet wel mogelijk practisch saam
te werken. Vragen van belijdenis en kerkinrich
ting zijn uitgeschakeld, ook daarom kunnen wij
niet meedoen, zoo besluit hij.
Het laatste daar latende willen wij hier uit
ervaring nog een paar woorden bij doen om het
juiste van de houding der Geref. Kerken in het
licht te stellen.
Ook in Amerika hebben we dezelfde questie
gehad en hebben als Chr. Ref. Church het een
paar jaar geprobeerd, vlak na den oorlog, toen
deze beweging ontstond, onder den naam van
de „Federal Council of Churches of Christ" die
nog niet zulk een nauwen band legde als op de
vergadering in Stockholm geschiedde. Het re
sultaat was dat we na een paar jaren zelfs uit
dien „Federal Council", waar het toen nog om
veel meer practische zaken door den oorlog in
het leven geroepen ging, beslist weer uitgingen.
En ginds zijn in het algemeen de verhoudingen
nog niet eens zoo scherp als hier. Wat vindt
men practisch in deze vergaderingen van
allerlei richting voor saamwerking voor practisch
christendom 1Dat de eene richting heel wat
anders onder „christendom" verstaat dan de an
dere. 2. Dat de één de H. Schrift en haar eischen
heel anders opvat dan de ander. 3. Dat de
„geestelijke en zedelijke" kijk van den moderne
in menig geval lijnrecht staat tegenover die van
den Geref. 4. Dat het „geestelijke" zoo goed als
verloren gaat of zeer verwaterd wordt. 5. Dat
we als-'Geref. meestal in zoo'n kleine minderheid
staan dat onze stem nauwelijks gehoord wordt.
6. Dat waar die stem nog gehoord kan worden
er een merkwaardige Oost-Indische doofheid
zoo geen antipathie bij de anderen is. 7. Dat de
methode van werken in dergelijke conferenties
alle idee van „getuigen" (waarom wij er dan nog
DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD
(HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880)
DOOR
H. KINGMANS.
XLII.
„De dokter kan er niets aan doen. Ik moet
sterven, maar ik kan niet sterven. Want, wat
dan, Edzo V
Hij kon er geen antwoord op geven, want hij
had er nooit over nagedacht.
En met een hulpeloozen blik in de doffe oogen
zag hij de molenaars vrouw aan.
Deze greep wéér de hand van de zieke en ver
telde weer met haar zachte stem.
„Het is niet voor mij, niet voor mij", klaagde
de stem uit de bedstede.
Er kwam geen rust. Er kwam geen vrede.
Onrustig blikten de van koorts glinsterende oogen
van vrouw Menkveld in die van de molenaars
vrouw, smeekend om uitredding. Maar vrouw
Evenhuis besefte, dat zij uitgeput was. God al
leen kon helpen. En als Hij niet kwam met Zijn
genade, dan werd deze dorstende ziel niet gered.
Maar dat kon zij niet gelooven Hij hoort toch
de benauwde ziel, die tot Hem zucht
En toen vouwde zij de handen. En smeekend
in haar hart om kracht, stamelde zij„O, Heere
mijn God, Gij ziet onshier en Gij weet, hoe deze
ziel benauwd is tot stervens toe. Geef Gij haar
in gaan zouden) uitsluit. Ernstige deliberaties i
worden er zoo goed als niet gehouden. De zaken
worden tevoren in comité klaar gemaakt. Denk
b.v. aan de Zendingsconferentie te Jeruzalem.
En voor alles moet naar buiten de eenheid be
waard. Dus geen wanklanken 8. Dat men daar
door mee verantwoordelijk komt te staan voor
adviezen waartegen de Geref. consciëntie dadelijk
of naderhand tegen reageert. 9. Dat men als
gelijk gerechtigde kerken erkennen moet kerken
die volstrekt niet meer als „vergaderingen der
geloovigen" erkend kunnen worden. Zie ook de
bovenstaande lijst maar na. Dat is verloochening
van eigen standpunt en beginsel.
Ieder die ons kent weet dat we niet nauw in
onze ingewanden zijn. Neen, wat we moeten heb
ben isvergadering van Gereformeerden. En
wel voor een bepaald doel, dat heeft de geschie
denis ook reeds geleerd. Eigen lijn trekken I En
dan kunnen we zien of er bij anderen zulk een
zeer gewenschte saamwerking is.
VAN LONKHUIJZEN.
Zierikzee, 9 Juni 1931.
CHRISTENDOM EN VREDESBEWEGING.
I.
Graag zou ik enkele opmerkingen willen ma
ken over de verhouding van de twee begrippen
Christendom en Vredesbeweging. Tot een meer-
opzettelijk nadenken daarover kwam ik, waar
men mij verzocht op den Volkenbondsdag, 18
Mei j.l., in een vergadering van de Vereeniging
voor Volkenbond en Vrede, een enkel woord
te spreken. De hoofdzaken van het daar-verhan-
delde zou ik nu den lezers van onze Kerkbode
ter overweging willen aanbevelen. De zaak,
waarom het gaat, lijkt mij van veel belang en
leeft toch nog veel te weinig onder ons, naar
mij voorkomt.
Om dan te beginnen, er bestaat hier naar twee
kanten veel misverstand. Er zijn, eenerzijds, vele,
rechtzinnige, Christenmenschen, die meenen, dat
de begrippen Christendom en Vredesbeweging
niets met elkaar van doen hebben of behooren
te hebben. Zij gaan daarbij blijkbaar van de
veronderstelling uit, dat alle pacifisme maar is
een uitsluitend-humanistische beweging, die toch
geen resultaat kan hebben, omdat ze, als zoo
danig, niet rekent met de dieper-liggende, ten
slotte beslissende, geestelijke factoren. Terwijl
die natuurlijk juist voor het Christendom het
één en 't al zijn. Om dan nu maar te zwijgen
van dat soort Christenen, dat, in een verkeerd
begrip van de almacht Gods, in elk opzicht, dus
ook hier, kiest voor een volstrekte lijdelijkheid,
menschen dus, van wie men in 't algemeen geen
enkele actie kan of mag verwachten.
Anderzijds zijn er heel wat kerkelijk-onver-
schillige of kerkelijk-niet-meelevende menschen,
die denken, dat een Christen een mensch is, die
den loop der dingen maar, zonder-méér, berus
tend aanziet. Dus, op het terrein, waarop wij
ons nu willen bewegen, een aanhanger is van
de overtuiging er is altijd oorlog geweest in de
wereld, die zal er dan ook wel altijd blijven,
daaraan kunnen wij toch niets doen, laten we ons
dus ook maar niet druk maken voor wat voor
soort vredesbeweging ook, want, dat geeft im
mers toch niets.
Wij komen allicht allen wel eens in aanra
king met menschen, die vast staan in het ééne
of in het andere misverstand, daarom zou ik
graag tegen beide misverstanden willen getuigen.
En daarbij hoop ik dan duidelijk te maken, wat,
naar mijn inzicht, de verhouding zijn moet tus-
schen Christendom en Vredesbeweging, 't Spreekt
vanzelf, dat ik mij, handelend van het Christen
dom, stel op de basis van onze Gereformeerde
belijdenis.
De opzet van dit betoog sluit uithet geven
van een historisch overzicht van wat er zoo al
te zeggen zou zijn over de verhouding van
Christendom en Vredesbeweging. Er zijn, ook
hier, weer verschillende standpunten ingenomen.
Daarvan spreek ik nu niet. Ik volsta met mijn
persoonlijke opvatting mede te deelen, al vlei
ik mij met de gedachte, dat die wel door meer
deren zal worden gedeeld. Ik kan mij dan ook
beroepen op het woord van verschillende van
onze leidslieden.
Christendom en Vredesbeweging, wat ik U,
dienaangaande, wil laten zien, is ditniet maar,
dat het Christendom niet strijdt met de Vredes
beweging, niet maar, dat een Christen tenslotte
ook wel daaraan mee mag doen, neen, maar dit
dat 't Christendom roept om een Vredesbewe
ging. Als toch van ieder mensch gevraagd wordt,
licht. Geef haar de wetenschap, dat Jezus ook
haar Heiland is. Zij verlangt naar U, maar zij
kan U niet vinden. Wijs Gij haar den weg.
Amen."
Zij zag niet, dat niet alleen haar man, maar
ook Menkveld en zijn dochter met gevouwen
handen stondenZij keek alleen naar de
zieke, die tot rust scheen te komen.
„Ik wil ook bidden", fluisterde vrouw Menk
veld.
Het hart der molenaarsvrouw sprong op van
heilige vreugd.
In het vertrek van Menkveld's groote boer
derij heerschte geruimen tijd stilte. Santje was
vertrokken en de boer zat met den molenaar
aan de tafel, terwijl vrouw Evenhuis het bed
niet verliet.
„Niet weggaan, o, niet weggaan", smeekte de
zieke. „Het is nog even donker. Ik ben zoo be
nauwd."
„Ik ga niet weg, Klaartje. Heusch niet. Tjaard
moet mij even wat vragen. Dan kom ik weer
terug."
„Dan is het goed. O, ik kan niet sterven."
Menkveld, hoorend deze klacht, werd lijk
bleek en beefde over al zijn leden.
„Gaat zij sterven?" vroeg hij fluisterend, met
een heesch geluid.
„Ik weet het niet, Menkveld. Maar ik geloof
het nog niet. God werkt met je vrouw. En ik
kan zoo weinig", klaagde vrouw Evenhuis. „Ik
weet zélf nog zoo weinig. Als zij maar vrede
met God kreeg, dan zou zij veel rustiger liggen.
Wat was er, Tjaard
dat hij al het mogelijke doen zal om de Vredes
beweging te bevorderen, dan in nog verhoogde
mate van een Christenmensch, omdat het Chris
tendom juist in zich bergt de geestelijke krach
ten, die tenslotte ook de Vredesbeweging, voor
alle dingen, noodig heeft, wil ze resultaat kun
nen hebben.
Ik geloof, dat het goed is uit te spreken, dat
de Christelijke Kerk hier schuld heeft. Vaak
heeft zij, in den loop der eeuwen, haast blinde
lings de partij gekozen van de machthebbers,
zonder ernstig te vragen naar hun recht-hebben.
Menigmaal heeft de kerk zich ook vastgezet in
een overdreven nationalisme of chauvinisme.
Hoe vaak heeft de kerk zich neergelegd bij be
staande toestanden (denk eens b.v. aan de sla
vernij). Zeker is er veel te weinig positieve
kracht van haar uitgegaan ter bevordering van
een goede verstandhouding tusschen de verschil
lende soorten van menschen en ook tusschen de
volkeren onderling. Dus, ze is zich, in dit op
zicht, langen tijd, te weinig van haar hooge
roeping bewust geweest. Ook van haar heerlijk
karakter, dat, onder méér, toch óóksupra
nationaal is. Ze is immers (de Pinksterdag heeft
het ons pas weer gepredikt, nietwaar?), naar
haar wezen, wereld-kerk en dient dat dan ook,
vooral op dit gebied, duidelijk te toonen. Het
rampjaar 1914 heeft ons, naast het échèc van
de socialistische internationale, ook doen zien
het tekort van de èène, heilige, algemeene, Chris
telijke Kerk.
Maar, dan mag nu, daarnaast, ook worden
uitgesproken, dat we, juist door de wereldoorlog,
hebben geleerd. Men mag de kerk nu niet meer
treffen, door dat verwijt. Er is sindsdien heel
wat veranderd in de houding, die de Christelijke
Kerk ten opzichte van de hier aan de orde ko
mende vragen, heeft in te nemen.
Wie zich nader voor deze dingen interesseert,
verwijs ik in 't bijzonder naar het boek Het
Getuigenis der Christelijke Kerk, voorzoover te
Lambeth vertegenwoordigd. Encycliek, Resolu
ties en Rapporten van de Lambeth-Conferentie,
1930. Met een Inleiding van Prof. Dr. W. J.
Aalders (Uitgegeven door Bosch Keuning te
Baarn). Óp de Conferentie, waarvan in dit werk
wordt gehandeld, zijn, naast vele andere zaken,
ook aan de orde gesteld de groote vragen van
oorlog en vrede en wat er mee samenhangt. Met
name van wat daar, door een zoo-belangrijk
gedeelte der Christelijke Kerk, behandeld en be
sloten is, wil ik het één en ander laten hooren.
Ik meen, dat wij bij onze beschouwingen het
beste kunnen uitgaan van een woord, door den
Apostel Paulus gesproken tot de Atheensche
wijsgeeren, rond hem verzameld op den Areopa
gus, toen hij hun predikte den Onbekenden God.
Van dien God zei hij toen onder meer ook: dat
Hij uit éénen bloede het gansche geslacht der
menschen gemaakt heeft, om op den geheelen
aardbodem te wonen. (Hand. 17:26.)
Dit is een woord van buitengewone beteeke-
nis, hier wordt ons toch geleerdde eenheid
van het menschelijke geslacht. Op grond hiervan
alleen al (afgedacht van wat het Evangelie ons
verder nog leert) begrijpt ge, dat het Christen
dom ten strengste moet veroordeelen alle klassen
en rassen-haat. Daar is tenslotte een band, die
allen bindthet feit van het geschapen-zijn door
één en denzelfden God. Dit feit is dan ook de
veronderstelling van al, wat wij voorts gaan be
waren. God, uit éénen bloede het gansche men-
schengeslacht makend, heeft, zonder twijfel, óók
gewild den vrede onder Zijn schepselen, ook
den vrede onder de volkeren, die Hij ieder de
eigen woonplaats, positie in het geheel en eigen
bestemming heeft toegewezen. Alleen daarom al
is een oorlog, in den zin van een brute aanvals
oorlog, die de positie schendt, door God aan
een bepaald volk gegeven, in strijd met den wil
van God. Dus, het Christendom roept om den
vrede, tusschen de individuen, maar ook tusschen
de volkeren. Als ge dan maar goed verstaat, dat
dat zoo is, omdat het Christendom begint te pre
diken den vrede van het individu met zijn God,
als het hoogste goed. Maar, daarvan dan een
volgend maal nader.
B. o, Z. Le C.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, Juni '31.
Nog éénmaal moet 'k terugkomen op de mij
toegezonden brieven ('k kreeg er na mijn vorig
schrijven nog drie), en nog iets zeggen over de
daarin aangeroerde onderwerpen. Om niet ver
velend te worden ga 'k dan een volgend maal
tot iets anders over.
Uit enkele brieven kreeg 'k sterk de indruk,
dat hier en daar twee groepen min of meer ge-
Uk wilde maar naar huis. Jij blijft zeker
„Tannetje klonk het uit de bedstede.
„Ja, ik ben hier. Ik ga niet weg."
„O, dan is het goed. Is Edzo er ook
„Ja, Klaartje. Ik blijf hier", zei de stokkende
stem van Menkveld.
Hij liep op de bedstede toe. En de stugge boer
schreide als een klein kind, toen hij zeide „Je
moet niet sterven, Klaartje. Ik kan je niet mis
sen, kind."
„Ik ben doodziek", antwoordde zijn vrouw.
„Ik geloof, dat ik sterven moet. Maar, Edzo,
ik kan het niet. Want wat dan Ik heb niet
goed geleefd."
Heel zijn wezen kwam tegen deze woorden in
opstand, het was aan hem te zien.
„Er viel niets op je aan te merken, Klaartje.
Was je niet steeds een goede vrouw voor mij
en een goede moeder voor de kinderen
„Wij hebben nooit aan God gedacht, Edzo",
kreet zij in hevige vertwijfeling. „Nu het sterven
wordt, ben ik zoo bang. Ik wil wat grijpen, maar
ik weet niet wat. Is Tannetje daar
„Ja, ik ben hier. Ik ga niet weg."
„Dan is het goed. Jij alleen weet het hier. Ik
heb in het molenhuis naar je geluisterd. Jij bent
gelukkig. Ik niet."
„Maar je kunt het ook worden, Klaartje. Jezus
neemt de zondaars aan."
„Mij niet. Mij niet."
„Elke zondaar, die tot Hem gaat. Geloof dat
toch
Weer viel een stilte in.
„Ik blijf hier, Tjaard", zei vrouw Evenhuis.
„Ja, dat is het beste, moeder. Dan vertrek ik.
spannen tegenover elkander staande conser
vatieven en de vooruitstrevenden, de ouderwet-
schen en die met den tijd mee willen gaan.
'k Zou de raad willen geven laten zij elkan
der verdragen, maar ook van elkander leeren
door naar elkander te luisteren
De conservatieven hebben waarlijk niet te
klagen, wanneer gelet wordt op hetgeen de laat
ste Synodes met de Leeuwarder-reformatievoor-
stellen gedaan hebben.
't Blijft in onze kerken nog al aardig bij het
oude, zoodat door een andere groep in onze
kerken gevreesd wordt, dat we te veel in de
conservatieve hoek komen te zitten, en te weinig
verstaan wordt de roeping van de kerk voor
den tegenwoordigen tijd. 'k Ga op deze kwestie
nu niet verder in, omdat 'k in vroegere brieven
reeds uitvoerig over dit onderwerp sprak. In
andere kerken schijnt meer naar voren te treden
de tegenstelling landbouwer-arbeider. De boe
ren klagen steen en been over de arbeiders, en
omgekeerd de arbeiders hebben heel wat op de
boeren aan te merken. Dit maatschappelijk ver
schil en deze gespannen verhouding schijnen de
beoefening van de gemeenschap der heiligen te
belemmeren, ja zelfs storend in te werken op 't
met elkander aanzitten aan één Avondmaals
tafel. Hier raak 'k inderdaad een teer punt aan.
De verhoudingen onderling moesten toch zóó
zijn, dat de geestelijke band 't sterkst trok, zoo
dat men zich in de kerk niet meer voelt„ar
beider of patroon", maar broeders in Christus,
als leden van één kerk naast elkander staande.
Geve God dat in de toekomst de tegenstellingen
niet verscherpen, laten we de hand in eigen
boezem steken en ons afvragen welke eischen
God ons stelt voor het Christelijk samenleven.
Onze Christen-arbeiders mogen wel ernstig
toezien, dat ze het goede spoor niet verlaten en
misschien ongemerkt aangegrepen door den
algemeenen geest van ontevredenheid gaan
leven uit beginselen, die in strijd zijn met Gods
heilig Woord, 't Is niet tegen 's Heeren wil, dat
er standen zijn in de maatschappij en de één
meer bezit dan de ander.
Toch mogen we en dat gevaar loopen we
vooral hier in Zeeland toch mogen we den
arbeider, die zich aansluit bij de Christelijke
vakbond, niet „rood" noemen en hem bemoei
lijken.
Bij sommige menschen staat „sociaal-voelend"
gelijk met „socialistisch".
Tot m'n groote verwondering bemerkte 'k,
toen 'k in Zeeland kwam, dat de Vereeniging
„Patrimonium", die reeds zoo groote zegen ver
spreid heeft, waaraan onze Christen-voorman
nen hebben meegewerkt, als een „roode" ver
eeniging door sommigen werd geschuwd.
De standen zijn door God gewild.
De standen mogen echter geen afstanden
worden.
Degenen, die bij ons in dienst zijn, hebben
we als menschen te behandelen en niet alleen
te rekenen met ons eigen voordeel maar ook
met de nood en de behoeften van de arbeiders
gezinnen.
Reeds Da Costa heeft gedicht
„Toenaad'ring eischt Gods orde en dezer tijden
nood,
Toenaad'ring waar z' ontbreekt, van Vorst, van
Volk, van groot
En klein, van arm en rijk, van standen en
belangen".
Ontsteld heeft mij de sombere kijk van som
mige briefschrijvers op ons tegenwoordige ker
kelijke leven.
We gaan hard achteruit die klacht treedt
telkens naar voren.
Wél worden mooie kerken gebouwd en is er
uitwendige bloei, maar de innige, teedere gods
vrucht van vroeger is verdwenen.
Een oud-ouderling schrijft mij„Broeder, mijn
ziel schreit soms over de Gereformeerde Kerk
en haar verhoudingen".
Wij mogen toch waarlijk wel eens naar deze
stemmen gaan luisteren in plaats van mee te zin
gen in het koor, dat alles bij ons zoo best is.
Naar buiten komen we flink voor den dag.
Schitterende (soms overdadig-luxueuze) kerkge
bouwen, geweldige bondsdagen, uitstekend-
geslaagde conferenties.
Van binnen ziet 't er echter niet zoo mooi uit.
Hoeveel leden van de kerk zijn zeker van
hun zaligheid en durven zeggen, dat ze in leven
en sterven het eigendom van Jezus Christus zijn
Gesprekken over het persoonlijk geestelijk le
ven worden bijna niet meer gehouden. De kennis
is ontstellend gering. De wereldgelijkvormigheid
angstig groot. De grondbeginselen van het chris-
„Tjaard
„Ja?"
De vrouw van den molenaar aarzelde en keek
van haar man naar Menkveld en van Menkveld
naar haar man.
„Wat is er dan
„Menkveld", vroeg zij, al haar moed bijeen
rapend, „zou je het goed vinden, als de dominé
kwam Hij kan veel beter met Klaartje praten
dan ik. Er moet voor haar veel gebeden worden.
Want zij heeft het benauwd. Ik weet, wat dat is.
Het is vreeselijk, maar God kan en wil helpen.
Vind je het goed, dat de dominé komt, Menk
veld
„Het is goed", merkte de boer op. „Maar do
miné Puthake is hier nog nooit geweest."
„Dat zou niet erg zijn. Maar ik bedoel dominé
Puthake niet, Menkveld. Met hem komt Klaartje
niet verder."
Menkveld schrok.
„Je bedoelt den dominé van „de schuur"
Maar dat gaat toch niet
„Ik bedoel dominé Petersma. Waarom zou
dat niet gaan
„Die is... die is... Daar hóóren wij niet bij."
„Dat geeft niet. Als je vrouw het goed vindt..."
„Dan vind ik het ook goed."
De boerin vond het goed, toen het haar ge
vraagd werd. En Tjaard Evenhuis zou er voor
zorgen, dat de dominé het te weten kwam.
(Wordt vervolgd)