FEUILLETON. TERECHT. In „De Bazuin" van 5 Juni schrijft Prof. Bouw man een artikel onder Kerkelijk Leven over den „Raad der Kerken". Hij deelt daarin mede hoe de vorige week de „Raad van Nederlandsche Kerken voor Practisch Christendom" zijn eerste vergadering in Utrecht gehouden heeft. De stoot er voor ging uit van den „Wereldbond der Ker ken". Deze heeft zich tot de Herv. Kerk gericht opdat deze het initiatief zou nemen voor een Raad van Nederlandsche Kerken. Het is de toe passing der internationale grondidee belichaamd in de wereldconferentie gehouden in 1925 in Stockholm. Het doel is „om het Evangelie op alle terreinen van het menschelijk leven tot de beslissende macht te maken". Negen kerken groepen waren op deze vergadering in Utrecht tegenwoordig. De Ev. Luthersche Kerk, de Her steld Ev. Luthersche Kerk, de Doopsgezinde Broederschap, de Remonstrantsche Broederschap, de Chr. Geref. Kerk, de Geref. Kerken in Her steld Verband, de Bond van Vrij Ev. Gemeen ten, de Oud-Bisschoppelijke Cleresy, en de Herv. Kerk. Daartegenover hadden de Geref. Kerken de uitnoodiging tot bijwoning niet aanvaard. De Raad zal geen besluit nemen van ietwat princi pieel karakter wanneer ook slechts één zich tegen dat besluit verzet. Men wil dan naar het woord van den voorzitter (Prof. Slotemaker de Bruine) de samenwerking der kerken op practisch Chris telijk terrein populariseeren, en daaraan zal be vorderlijk zijn als wij aldus de voorzitter „van onzen zedelijken en vooral geestelijken ge- zichthoek uit vragen ter hand nemen op het ter rein van het internationale leven, de verhoudin gen van volkeren en rassen, het sociaal-econo mische en het sociaal-ethische leven, het terrein van opvoeding en gezin, ook wordt het leven der kerken nauw geraakt door kinderwetten, verzekeringswetten, statistiek, het werkeloosheid complex, het internationale ontwapeningsvraag- stuk, de barmhartigheid, enz." Prof. Bouwman spreekt dan over het aantrekkelijke dat in de vergadering van den raad van onderscheidene kerken ligt. Tegenover de uiteenscheuring door den oorlog. En hoe de christenen het als hun zonde moe ten belijden dat de Kerk des Heeren zoo ver deeld zoo vreeselijk uiteengeslagen ligt. Op zoo velerlei terrein zou zoo veel meer kunnen ge daan worden wanneer de geloovigen eendrachtig saamwerkten. Dr. Bouwman vraagt dan, of de kerken wel kunnen saamwerken op zulk een vagen grondslag als de „Wereldbond der kerken" aangeeft. Hij spreekt dan zijn leedwezen uit dat de Geref. Kerken op zulk een vagen grondslag niet konden meewerken. Een vaagheid waarin eigenlijk opgesloten ligt dat beginselen en belij denis van minder belang zijn. Hij vindt het een prachtig ideaal, maar zoolang er kerken zijn die niet staan op den bodem der H. Schrift, of die in haar midden modernen en Geref. gelijkelijk toelaten is het niet wel mogelijk practisch saam te werken. Vragen van belijdenis en kerkinrich ting zijn uitgeschakeld, ook daarom kunnen wij niet meedoen, zoo besluit hij. Het laatste daar latende willen wij hier uit ervaring nog een paar woorden bij doen om het juiste van de houding der Geref. Kerken in het licht te stellen. Ook in Amerika hebben we dezelfde questie gehad en hebben als Chr. Ref. Church het een paar jaar geprobeerd, vlak na den oorlog, toen deze beweging ontstond, onder den naam van de „Federal Council of Churches of Christ" die nog niet zulk een nauwen band legde als op de vergadering in Stockholm geschiedde. Het re sultaat was dat we na een paar jaren zelfs uit dien „Federal Council", waar het toen nog om veel meer practische zaken door den oorlog in het leven geroepen ging, beslist weer uitgingen. En ginds zijn in het algemeen de verhoudingen nog niet eens zoo scherp als hier. Wat vindt men practisch in deze vergaderingen van allerlei richting voor saamwerking voor practisch christendom 1Dat de eene richting heel wat anders onder „christendom" verstaat dan de an dere. 2. Dat de één de H. Schrift en haar eischen heel anders opvat dan de ander. 3. Dat de „geestelijke en zedelijke" kijk van den moderne in menig geval lijnrecht staat tegenover die van den Geref. 4. Dat het „geestelijke" zoo goed als verloren gaat of zeer verwaterd wordt. 5. Dat we als-'Geref. meestal in zoo'n kleine minderheid staan dat onze stem nauwelijks gehoord wordt. 6. Dat waar die stem nog gehoord kan worden er een merkwaardige Oost-Indische doofheid zoo geen antipathie bij de anderen is. 7. Dat de methode van werken in dergelijke conferenties alle idee van „getuigen" (waarom wij er dan nog DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. XLII. „De dokter kan er niets aan doen. Ik moet sterven, maar ik kan niet sterven. Want, wat dan, Edzo V Hij kon er geen antwoord op geven, want hij had er nooit over nagedacht. En met een hulpeloozen blik in de doffe oogen zag hij de molenaars vrouw aan. Deze greep wéér de hand van de zieke en ver telde weer met haar zachte stem. „Het is niet voor mij, niet voor mij", klaagde de stem uit de bedstede. Er kwam geen rust. Er kwam geen vrede. Onrustig blikten de van koorts glinsterende oogen van vrouw Menkveld in die van de molenaars vrouw, smeekend om uitredding. Maar vrouw Evenhuis besefte, dat zij uitgeput was. God al leen kon helpen. En als Hij niet kwam met Zijn genade, dan werd deze dorstende ziel niet gered. Maar dat kon zij niet gelooven Hij hoort toch de benauwde ziel, die tot Hem zucht En toen vouwde zij de handen. En smeekend in haar hart om kracht, stamelde zij„O, Heere mijn God, Gij ziet onshier en Gij weet, hoe deze ziel benauwd is tot stervens toe. Geef Gij haar in gaan zouden) uitsluit. Ernstige deliberaties i worden er zoo goed als niet gehouden. De zaken worden tevoren in comité klaar gemaakt. Denk b.v. aan de Zendingsconferentie te Jeruzalem. En voor alles moet naar buiten de eenheid be waard. Dus geen wanklanken 8. Dat men daar door mee verantwoordelijk komt te staan voor adviezen waartegen de Geref. consciëntie dadelijk of naderhand tegen reageert. 9. Dat men als gelijk gerechtigde kerken erkennen moet kerken die volstrekt niet meer als „vergaderingen der geloovigen" erkend kunnen worden. Zie ook de bovenstaande lijst maar na. Dat is verloochening van eigen standpunt en beginsel. Ieder die ons kent weet dat we niet nauw in onze ingewanden zijn. Neen, wat we moeten heb ben isvergadering van Gereformeerden. En wel voor een bepaald doel, dat heeft de geschie denis ook reeds geleerd. Eigen lijn trekken I En dan kunnen we zien of er bij anderen zulk een zeer gewenschte saamwerking is. VAN LONKHUIJZEN. Zierikzee, 9 Juni 1931. CHRISTENDOM EN VREDESBEWEGING. I. Graag zou ik enkele opmerkingen willen ma ken over de verhouding van de twee begrippen Christendom en Vredesbeweging. Tot een meer- opzettelijk nadenken daarover kwam ik, waar men mij verzocht op den Volkenbondsdag, 18 Mei j.l., in een vergadering van de Vereeniging voor Volkenbond en Vrede, een enkel woord te spreken. De hoofdzaken van het daar-verhan- delde zou ik nu den lezers van onze Kerkbode ter overweging willen aanbevelen. De zaak, waarom het gaat, lijkt mij van veel belang en leeft toch nog veel te weinig onder ons, naar mij voorkomt. Om dan te beginnen, er bestaat hier naar twee kanten veel misverstand. Er zijn, eenerzijds, vele, rechtzinnige, Christenmenschen, die meenen, dat de begrippen Christendom en Vredesbeweging niets met elkaar van doen hebben of behooren te hebben. Zij gaan daarbij blijkbaar van de veronderstelling uit, dat alle pacifisme maar is een uitsluitend-humanistische beweging, die toch geen resultaat kan hebben, omdat ze, als zoo danig, niet rekent met de dieper-liggende, ten slotte beslissende, geestelijke factoren. Terwijl die natuurlijk juist voor het Christendom het één en 't al zijn. Om dan nu maar te zwijgen van dat soort Christenen, dat, in een verkeerd begrip van de almacht Gods, in elk opzicht, dus ook hier, kiest voor een volstrekte lijdelijkheid, menschen dus, van wie men in 't algemeen geen enkele actie kan of mag verwachten. Anderzijds zijn er heel wat kerkelijk-onver- schillige of kerkelijk-niet-meelevende menschen, die denken, dat een Christen een mensch is, die den loop der dingen maar, zonder-méér, berus tend aanziet. Dus, op het terrein, waarop wij ons nu willen bewegen, een aanhanger is van de overtuiging er is altijd oorlog geweest in de wereld, die zal er dan ook wel altijd blijven, daaraan kunnen wij toch niets doen, laten we ons dus ook maar niet druk maken voor wat voor soort vredesbeweging ook, want, dat geeft im mers toch niets. Wij komen allicht allen wel eens in aanra king met menschen, die vast staan in het ééne of in het andere misverstand, daarom zou ik graag tegen beide misverstanden willen getuigen. En daarbij hoop ik dan duidelijk te maken, wat, naar mijn inzicht, de verhouding zijn moet tus- schen Christendom en Vredesbeweging, 't Spreekt vanzelf, dat ik mij, handelend van het Christen dom, stel op de basis van onze Gereformeerde belijdenis. De opzet van dit betoog sluit uithet geven van een historisch overzicht van wat er zoo al te zeggen zou zijn over de verhouding van Christendom en Vredesbeweging. Er zijn, ook hier, weer verschillende standpunten ingenomen. Daarvan spreek ik nu niet. Ik volsta met mijn persoonlijke opvatting mede te deelen, al vlei ik mij met de gedachte, dat die wel door meer deren zal worden gedeeld. Ik kan mij dan ook beroepen op het woord van verschillende van onze leidslieden. Christendom en Vredesbeweging, wat ik U, dienaangaande, wil laten zien, is ditniet maar, dat het Christendom niet strijdt met de Vredes beweging, niet maar, dat een Christen tenslotte ook wel daaraan mee mag doen, neen, maar dit dat 't Christendom roept om een Vredesbewe ging. Als toch van ieder mensch gevraagd wordt, licht. Geef haar de wetenschap, dat Jezus ook haar Heiland is. Zij verlangt naar U, maar zij kan U niet vinden. Wijs Gij haar den weg. Amen." Zij zag niet, dat niet alleen haar man, maar ook Menkveld en zijn dochter met gevouwen handen stondenZij keek alleen naar de zieke, die tot rust scheen te komen. „Ik wil ook bidden", fluisterde vrouw Menk veld. Het hart der molenaarsvrouw sprong op van heilige vreugd. In het vertrek van Menkveld's groote boer derij heerschte geruimen tijd stilte. Santje was vertrokken en de boer zat met den molenaar aan de tafel, terwijl vrouw Evenhuis het bed niet verliet. „Niet weggaan, o, niet weggaan", smeekte de zieke. „Het is nog even donker. Ik ben zoo be nauwd." „Ik ga niet weg, Klaartje. Heusch niet. Tjaard moet mij even wat vragen. Dan kom ik weer terug." „Dan is het goed. O, ik kan niet sterven." Menkveld, hoorend deze klacht, werd lijk bleek en beefde over al zijn leden. „Gaat zij sterven?" vroeg hij fluisterend, met een heesch geluid. „Ik weet het niet, Menkveld. Maar ik geloof het nog niet. God werkt met je vrouw. En ik kan zoo weinig", klaagde vrouw Evenhuis. „Ik weet zélf nog zoo weinig. Als zij maar vrede met God kreeg, dan zou zij veel rustiger liggen. Wat was er, Tjaard dat hij al het mogelijke doen zal om de Vredes beweging te bevorderen, dan in nog verhoogde mate van een Christenmensch, omdat het Chris tendom juist in zich bergt de geestelijke krach ten, die tenslotte ook de Vredesbeweging, voor alle dingen, noodig heeft, wil ze resultaat kun nen hebben. Ik geloof, dat het goed is uit te spreken, dat de Christelijke Kerk hier schuld heeft. Vaak heeft zij, in den loop der eeuwen, haast blinde lings de partij gekozen van de machthebbers, zonder ernstig te vragen naar hun recht-hebben. Menigmaal heeft de kerk zich ook vastgezet in een overdreven nationalisme of chauvinisme. Hoe vaak heeft de kerk zich neergelegd bij be staande toestanden (denk eens b.v. aan de sla vernij). Zeker is er veel te weinig positieve kracht van haar uitgegaan ter bevordering van een goede verstandhouding tusschen de verschil lende soorten van menschen en ook tusschen de volkeren onderling. Dus, ze is zich, in dit op zicht, langen tijd, te weinig van haar hooge roeping bewust geweest. Ook van haar heerlijk karakter, dat, onder méér, toch óóksupra nationaal is. Ze is immers (de Pinksterdag heeft het ons pas weer gepredikt, nietwaar?), naar haar wezen, wereld-kerk en dient dat dan ook, vooral op dit gebied, duidelijk te toonen. Het rampjaar 1914 heeft ons, naast het échèc van de socialistische internationale, ook doen zien het tekort van de èène, heilige, algemeene, Chris telijke Kerk. Maar, dan mag nu, daarnaast, ook worden uitgesproken, dat we, juist door de wereldoorlog, hebben geleerd. Men mag de kerk nu niet meer treffen, door dat verwijt. Er is sindsdien heel wat veranderd in de houding, die de Christelijke Kerk ten opzichte van de hier aan de orde ko mende vragen, heeft in te nemen. Wie zich nader voor deze dingen interesseert, verwijs ik in 't bijzonder naar het boek Het Getuigenis der Christelijke Kerk, voorzoover te Lambeth vertegenwoordigd. Encycliek, Resolu ties en Rapporten van de Lambeth-Conferentie, 1930. Met een Inleiding van Prof. Dr. W. J. Aalders (Uitgegeven door Bosch Keuning te Baarn). Óp de Conferentie, waarvan in dit werk wordt gehandeld, zijn, naast vele andere zaken, ook aan de orde gesteld de groote vragen van oorlog en vrede en wat er mee samenhangt. Met name van wat daar, door een zoo-belangrijk gedeelte der Christelijke Kerk, behandeld en be sloten is, wil ik het één en ander laten hooren. Ik meen, dat wij bij onze beschouwingen het beste kunnen uitgaan van een woord, door den Apostel Paulus gesproken tot de Atheensche wijsgeeren, rond hem verzameld op den Areopa gus, toen hij hun predikte den Onbekenden God. Van dien God zei hij toen onder meer ook: dat Hij uit éénen bloede het gansche geslacht der menschen gemaakt heeft, om op den geheelen aardbodem te wonen. (Hand. 17:26.) Dit is een woord van buitengewone beteeke- nis, hier wordt ons toch geleerdde eenheid van het menschelijke geslacht. Op grond hiervan alleen al (afgedacht van wat het Evangelie ons verder nog leert) begrijpt ge, dat het Christen dom ten strengste moet veroordeelen alle klassen en rassen-haat. Daar is tenslotte een band, die allen bindthet feit van het geschapen-zijn door één en denzelfden God. Dit feit is dan ook de veronderstelling van al, wat wij voorts gaan be waren. God, uit éénen bloede het gansche men- schengeslacht makend, heeft, zonder twijfel, óók gewild den vrede onder Zijn schepselen, ook den vrede onder de volkeren, die Hij ieder de eigen woonplaats, positie in het geheel en eigen bestemming heeft toegewezen. Alleen daarom al is een oorlog, in den zin van een brute aanvals oorlog, die de positie schendt, door God aan een bepaald volk gegeven, in strijd met den wil van God. Dus, het Christendom roept om den vrede, tusschen de individuen, maar ook tusschen de volkeren. Als ge dan maar goed verstaat, dat dat zoo is, omdat het Christendom begint te pre diken den vrede van het individu met zijn God, als het hoogste goed. Maar, daarvan dan een volgend maal nader. B. o, Z. Le C. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Juni '31. Nog éénmaal moet 'k terugkomen op de mij toegezonden brieven ('k kreeg er na mijn vorig schrijven nog drie), en nog iets zeggen over de daarin aangeroerde onderwerpen. Om niet ver velend te worden ga 'k dan een volgend maal tot iets anders over. Uit enkele brieven kreeg 'k sterk de indruk, dat hier en daar twee groepen min of meer ge- Uk wilde maar naar huis. Jij blijft zeker „Tannetje klonk het uit de bedstede. „Ja, ik ben hier. Ik ga niet weg." „O, dan is het goed. Is Edzo er ook „Ja, Klaartje. Ik blijf hier", zei de stokkende stem van Menkveld. Hij liep op de bedstede toe. En de stugge boer schreide als een klein kind, toen hij zeide „Je moet niet sterven, Klaartje. Ik kan je niet mis sen, kind." „Ik ben doodziek", antwoordde zijn vrouw. „Ik geloof, dat ik sterven moet. Maar, Edzo, ik kan het niet. Want wat dan Ik heb niet goed geleefd." Heel zijn wezen kwam tegen deze woorden in opstand, het was aan hem te zien. „Er viel niets op je aan te merken, Klaartje. Was je niet steeds een goede vrouw voor mij en een goede moeder voor de kinderen „Wij hebben nooit aan God gedacht, Edzo", kreet zij in hevige vertwijfeling. „Nu het sterven wordt, ben ik zoo bang. Ik wil wat grijpen, maar ik weet niet wat. Is Tannetje daar „Ja, ik ben hier. Ik ga niet weg." „Dan is het goed. Jij alleen weet het hier. Ik heb in het molenhuis naar je geluisterd. Jij bent gelukkig. Ik niet." „Maar je kunt het ook worden, Klaartje. Jezus neemt de zondaars aan." „Mij niet. Mij niet." „Elke zondaar, die tot Hem gaat. Geloof dat toch Weer viel een stilte in. „Ik blijf hier, Tjaard", zei vrouw Evenhuis. „Ja, dat is het beste, moeder. Dan vertrek ik. spannen tegenover elkander staande conser vatieven en de vooruitstrevenden, de ouderwet- schen en die met den tijd mee willen gaan. 'k Zou de raad willen geven laten zij elkan der verdragen, maar ook van elkander leeren door naar elkander te luisteren De conservatieven hebben waarlijk niet te klagen, wanneer gelet wordt op hetgeen de laat ste Synodes met de Leeuwarder-reformatievoor- stellen gedaan hebben. 't Blijft in onze kerken nog al aardig bij het oude, zoodat door een andere groep in onze kerken gevreesd wordt, dat we te veel in de conservatieve hoek komen te zitten, en te weinig verstaan wordt de roeping van de kerk voor den tegenwoordigen tijd. 'k Ga op deze kwestie nu niet verder in, omdat 'k in vroegere brieven reeds uitvoerig over dit onderwerp sprak. In andere kerken schijnt meer naar voren te treden de tegenstelling landbouwer-arbeider. De boe ren klagen steen en been over de arbeiders, en omgekeerd de arbeiders hebben heel wat op de boeren aan te merken. Dit maatschappelijk ver schil en deze gespannen verhouding schijnen de beoefening van de gemeenschap der heiligen te belemmeren, ja zelfs storend in te werken op 't met elkander aanzitten aan één Avondmaals tafel. Hier raak 'k inderdaad een teer punt aan. De verhoudingen onderling moesten toch zóó zijn, dat de geestelijke band 't sterkst trok, zoo dat men zich in de kerk niet meer voelt„ar beider of patroon", maar broeders in Christus, als leden van één kerk naast elkander staande. Geve God dat in de toekomst de tegenstellingen niet verscherpen, laten we de hand in eigen boezem steken en ons afvragen welke eischen God ons stelt voor het Christelijk samenleven. Onze Christen-arbeiders mogen wel ernstig toezien, dat ze het goede spoor niet verlaten en misschien ongemerkt aangegrepen door den algemeenen geest van ontevredenheid gaan leven uit beginselen, die in strijd zijn met Gods heilig Woord, 't Is niet tegen 's Heeren wil, dat er standen zijn in de maatschappij en de één meer bezit dan de ander. Toch mogen we en dat gevaar loopen we vooral hier in Zeeland toch mogen we den arbeider, die zich aansluit bij de Christelijke vakbond, niet „rood" noemen en hem bemoei lijken. Bij sommige menschen staat „sociaal-voelend" gelijk met „socialistisch". Tot m'n groote verwondering bemerkte 'k, toen 'k in Zeeland kwam, dat de Vereeniging „Patrimonium", die reeds zoo groote zegen ver spreid heeft, waaraan onze Christen-voorman nen hebben meegewerkt, als een „roode" ver eeniging door sommigen werd geschuwd. De standen zijn door God gewild. De standen mogen echter geen afstanden worden. Degenen, die bij ons in dienst zijn, hebben we als menschen te behandelen en niet alleen te rekenen met ons eigen voordeel maar ook met de nood en de behoeften van de arbeiders gezinnen. Reeds Da Costa heeft gedicht „Toenaad'ring eischt Gods orde en dezer tijden nood, Toenaad'ring waar z' ontbreekt, van Vorst, van Volk, van groot En klein, van arm en rijk, van standen en belangen". Ontsteld heeft mij de sombere kijk van som mige briefschrijvers op ons tegenwoordige ker kelijke leven. We gaan hard achteruit die klacht treedt telkens naar voren. Wél worden mooie kerken gebouwd en is er uitwendige bloei, maar de innige, teedere gods vrucht van vroeger is verdwenen. Een oud-ouderling schrijft mij„Broeder, mijn ziel schreit soms over de Gereformeerde Kerk en haar verhoudingen". Wij mogen toch waarlijk wel eens naar deze stemmen gaan luisteren in plaats van mee te zin gen in het koor, dat alles bij ons zoo best is. Naar buiten komen we flink voor den dag. Schitterende (soms overdadig-luxueuze) kerkge bouwen, geweldige bondsdagen, uitstekend- geslaagde conferenties. Van binnen ziet 't er echter niet zoo mooi uit. Hoeveel leden van de kerk zijn zeker van hun zaligheid en durven zeggen, dat ze in leven en sterven het eigendom van Jezus Christus zijn Gesprekken over het persoonlijk geestelijk le ven worden bijna niet meer gehouden. De kennis is ontstellend gering. De wereldgelijkvormigheid angstig groot. De grondbeginselen van het chris- „Tjaard „Ja?" De vrouw van den molenaar aarzelde en keek van haar man naar Menkveld en van Menkveld naar haar man. „Wat is er dan „Menkveld", vroeg zij, al haar moed bijeen rapend, „zou je het goed vinden, als de dominé kwam Hij kan veel beter met Klaartje praten dan ik. Er moet voor haar veel gebeden worden. Want zij heeft het benauwd. Ik weet, wat dat is. Het is vreeselijk, maar God kan en wil helpen. Vind je het goed, dat de dominé komt, Menk veld „Het is goed", merkte de boer op. „Maar do miné Puthake is hier nog nooit geweest." „Dat zou niet erg zijn. Maar ik bedoel dominé Puthake niet, Menkveld. Met hem komt Klaartje niet verder." Menkveld schrok. „Je bedoelt den dominé van „de schuur" Maar dat gaat toch niet „Ik bedoel dominé Petersma. Waarom zou dat niet gaan „Die is... die is... Daar hóóren wij niet bij." „Dat geeft niet. Als je vrouw het goed vindt..." „Dan vind ik het ook goed." De boerin vond het goed, toen het haar ge vraagd werd. En Tjaard Evenhuis zou er voor zorgen, dat de dominé het te weten kwam. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2