Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 22. Vrijdag 29 Mei 1931. 45e Jaargang. UIT HET WOORD. EEUWSCHE KERKBODE REDACTEUR: D s. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE. VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F, J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. DAT ZIJNE SPECERIJEN UITVLOEIEN. Ontwaak, noordewind en kom, gij zuidewind, doorwaai mijnen hof, dat zijne specerijen uitvloeien. Hoogl. 4:16. Op de bede van den Middelaar Jezus heeft de Vader den H. Geest gezonden om woning te maken in de gemeente. In dien Geest is de Trooster gekomen, die haar ziel verkwikken en bij haar blijven zal in eeuwigheid. Zijn bizonderc arbeid isChristus bij ons heerlijk te maken. Hij brengt niet zich zeiven, Hij predikt geen ander Evangelie, Hij boodschapt geen andere verlossing, maar Hij neemt alles uit Christus om het ons te geven, een zonnestraal gelijk, die het juweel waarin hij zich breekt naar alle zijden in heerlijkheid doet uitschitteren. Door Hem wordt Christus ons van den Vader tot wijs heid, tot rechtvaardigheid, tot heiligmaking en tot volkomene verlossing. Zoo is de kerk des Heeren dan wel rijk door den H. Geest, dien Jezus zond. De Geest is het, die levend maakt, die het leven onderhoudt, tot groei en wasdom brengt, en die de geestelijke vrucht doet rijpen tot verheerlijking van 's Hee ren naam. En toch stierf in de gemeente bijna nooit de bange klacht weg over doodschheid en dorheid, en er is in onze dagen zeker geen reden dat deze klacht zou moeten ophouden. Ongetwijfeld is er veel waarvoor wij den Heere hebben te danken. Niet alle klacht over inzinking en doodigheid is gerechtvaardigd. Mo gen sommigen stil zijn, in den wijngaard wordt ook wel bij beurte gezongen. Bij al het goede echter, dat er gevonden mag worden, blijft het een ni:t te loochenen feit, dat het geloofsleven bij velen niet op peil is, dat er in den dienst des Heeren te weinig teederheid en trouw gevonden wordt, dat de innerlijke drang zoo veelzins ont breekt om het werk der genade te roemen en de deugden Gods groot te maken. Wie zich zelf kent en geen vreemdeling in Jeruzalem is, zal dit aanstonds erkennen en toestemmen. Er is metter daad behoefte aan een gedurig gebed om de le vendmakende en vernieuwende werking des H. Geestes. De H. Geest is uitgestort, zijn komst in de gemeente is een feit, dat niet herhaald kan, daarvoor behoeft ons gebed niet hemelwaarts te gaan. Maar wel is het noodig te bidden dat de Geest des Heeren steeds weer zijn gaven en krachten ons schenke tot verlevendiging en be zieling van ons geloof. Alleen zóó zal elk kind van God voor zich zelf, en de gemeente in haar geheel als een hof des Heeren groeien en bloeien en vruchten dragen, om door de welriekende geuren daarvan Gode aangenaam te zijn en zijn naam te verheerlijken. Zulk een bede ligt uitgesproken in het woord, dat hierboven afgedrukt staat. Het is genomen uit het Hooglied, het lied der liefde, waarin op allegorische wijze de liefde van Christus tot zijne bruid, en omgekeerd de liefde der bruid tot haren hemelschen bruidegom wordt bezongen. Salomo, sprekende tot Sulamith, houdt een lofspraak op hare beminnelijkheid, en hierdoor geroerd, be gint zij tot hem te spreken. Heeft hij haar bij een hof vergeleken, zij neemt dit beeld over, maar voegt er den wensch aan toe, dat zij er tenvolle aan moge beantwoorden. Daartoe roept zij den noorde- en den zuidewind om haren hof te door waaien. Zij gevoelt aan beide behoefte tot ont wikkeling harer vruchten. Aan den noordewind, omdat hij door zijn koude en kracht de lucht zuivert en de voorwaarde schept voor groei en wasdom. En aan den zuidewind, omdat hij door zijn warmte en koestering de vruchten rijpen en de specerijen hunnen liefelijken reuk verbrei den doet. Daarom roept zij met verlangen Ont waak, noordewind en kom, gij zuidewind, door waai mijnen hof, dat zijne specerijen uitvloeien Het is de bruid om vrucht te doen in haren hof en om de uitstraling naar buiten van de heer lijkheid dier vrucht, om het uitvloeien der spe cerijen. De bruidegom heeft zoo pas haren hof ge roemd, „Uwe scheuten zijn een paradijs van granaatappelen, met edele vruchten, cyprus met nardus, nardus met saffraan, kalmus en kaneel met allerlei boomen van wierook, mirre en aloë, mitsgaders alle voornaamste specerijen". En zie, dat maakt haar verlangen wakker dat de winden komen, die middelen zijn niet alleen om den welstand en groei der vruchten te bevorderen, maar vooral ook om de liefelijke geuren daarvan los te maken, zoodat ze heinde en ver de lucht balsemen. Zoo moet, wie God vreest, het gezet hebben op het voortbrengen van goede vruchten der dankbaarheid, om zoo een goede reuke van Christus te zijn en den naam des Heeren groot te maken. Edele vruchten groeien er in den hof des Heeren, die nergens elders te vinden zijn. Paulus zegtDe vruchten des Geestes zijn liefde, blijdschap, vrede, langmoedigheid, goedertieren heid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matig heid, nederigheid, ootmoedigheid. En er zijn nog zoovele andere meer. Op het dragen van al die vruchten moet ge het gezet hebben ter wille van eigen geestelijken welstand, en boven alles om de eer van den naam uws Gods. En de spece rijen moeten bij u uitvloeien. Dat uitvloeien is iets anders als de vruchten opzettelijk uit te stallen en er aandacht voor te vragen. Zoo iets kan, inplaats van stichtelijk, zoo hinderlijk en zoo ergerlijk zijn, daarin is niets liefelijks en ontvangt genade geen roem. De geuren in te drinken van een roos, de koningin der bloemen, is verrukkelijk, maar niemand zou meer aan een roos willen ruiken wanneer hij wist, dat de roos zich op haar geur verhoovaar- digde. En zoo keert wie het kostelijke van het snoode weet uit te trekken, zich met onwil van u af indien ge met uw genadeleven zoudt willen pronken. Dat genadeleven vindt veelmeer zijn beeld in wat er wel eens in de woning der bijen gebeurt. In den rechten tijd van het „halen" brengen de nijvere bijen overvloedig honig in den korf, zóó overvloedig dat alles straks met honig gevuld is. En dan gebeurt het op warme dagen, dat de honig uitlekt uit de cellen, dat de zeem, het zoetste en het vetste van den honig, vanzelf uitvloeit, zoodat de lucht op verren afstand van zoete geuren vervuld is. Zóó moet het zijn. En zóó kan het alleen zijn, als ge den Heere door zijn Geest in u laat wer ken. Dan werkt Hij zóó in u, dat ge rijk wordt in Hem, overvloedig vrucht dragende. En neen, dan pronkt ge niet met wat Hij gaf, veelmeer draagt ge uw vrucht in stilheid, als in de scha duw der takken. En toch blijft dan niet verborgen wat God deed, want de specerijen vloeien uit en maken u aangenaam bij God en de menschen. O, vrucht dragen in den Heere, ons leven onder de be vruchtende werking des H. Geestes in stilheid, met teederheid en trouw den Heere wijdende, onzen weg gaan zonder ophef of vertoon, maar in alles onze gangen richtende naar Gods heilig Woord dat maakt waarlijk aangenaam, dat is het uitvloeien der specerijen. Bij zulk een leven hebt ge vrede, vrede die alle verstand te boven gaat, en hart en zinnen bewaart in Christus Jezus. Door zulk een wandel sticht ge, zelfs zonder het woord, en zijt ge anderen een voorbeeld. En bovenal geeft ge zoo aan Hem de eer, die door zijn Geest dit alles in u werkte. Met den geur van uwe specerijen vloeit zijn eere uit. B. VAN DER VEEN. BRIEVEN. Tot de vreugden van iemand die tot pu bliek schrijven zich waagt behoort ook dat hij af en toe eens brieven krijgt die op zijn artikelen of artikeltjes reflecteeren. Soms zijn ze minder aangenaam. Want het behoort zoo tot den Hol- ldndschen aard om vooral te spreken als we het et niet mee eens zijn. En dan ligt het ook zoo in dien zelfden aard om het nog al pittig te zeg- gfen dat we het er niet mee eens zijn. Soms bijtend te zeggen. Maar het gebeurt ook, dat nien ons hartelijke, bemoedigende brieven schrijft eh zegt dat men het wel met ons eens is. Ik nioet zeggen, dat ik over mijn artikeltjes over Evangelisatie, ik geloof niet één van de eerste sóórt, maar wel onderscheidene van de tweede soort ontvangen heb. Ik ben daar dankbaar voor. Op twee brieven van Zeeuwsche broeders nu peis ontvangen mag ik hier wel antwoorden. Het eerste schrijven is van een broeder uit Walcheren en komt hier op neer. Zie, zegt hij, ik lees met instemming uw arti kelen over evangelisatie-arbeid, maar behoort het ook niet tot dien arbeid om kleine kerken te sterken opdat ze lichtpunten in haar omgeving borden. Ook gij hebt in uw classis wel kerkjes die afbrokkelen, waarom daar uw kracht niet opgeworpen om die sterken Zoo luidt de hoofdinhoud van dit schrijven. En ook hier is het antwoordHet eene doen en het andere niet nalaten En met „het eene en het andere" spreek ik uit, dat hier twee soorten van arbeid zijn, n.l. hulp geven aan een hulpbehoevende kerk en evangelisatie-arbeid onder afgedwaalden. Hoewel we deze twee soorten van arbeid naar onze Jcerkbegrippen en de beginselen van ons kerkrecht als afzonderlijken arbeid gescheiden moeten houden, zoo ben ik het met onzen broe der wel eens, dat hier wel verband tusschen deze twee gelegd kan worden. En ik denk hierbij aan ons Amerikaansch systeem, dat kleine kerken ruime toelage van het kerkverband ont vingen voor het beroepen van een predikant, maar dan ook daarvoor de verplichting op zich namen dien predikant voor zekeren tijd af te staan voor evangelisatie-arbeid in de omgeving. Dit gebeurt hier trouwens ook wel. Ik lees in de Acta der laatste Synode dat de Geref. Kerk van Gent in België ondersteuning ontvangt voor eventueele emeriteering van haar leeraar op grond daarvan dat er een overeenkomst ge maakt was tusschen de deputaten voor evange lisatie-arbeid in België en de kerk van Gent „waarbij bepaald werd dat Ds. G. naast den ar beid in de gemeente ook het werk der evangeli satie op zich zal nemen" (art. 78). En Brussel krijgt ondersteuning „ter tegemoetkoming in de kosten verbonden aan de bearbeiding van de verstrooide Gereformeerden in noordelijk Frank rijk" (art. 236). En de kerken van Noord-Bra bant en Limburg worden met een dringende aan beveling der Synode gesteund voor haar evange lisatie-arbeid in Noord-Brabant en Limburg. Ook ik zou niet kunnen inzien waarom kleine kerken in omgeving waar evangelisatie noodig is, niet zouden kunnen gesteund worden zóó dat ze een predikant konden beroepen, met de over eenkomst dat hij een gedeelte van zijn tijd aan evangelisatie-arbeid in die omgeving zou moeten besteden. Het andere schrijven waarvoor ik een broeder uit Middelburg hartelijk dank zeg, bevat de vraag waarom ook niet, behalve predikanten, andere personen voor „evangelist of zendeling" zouden kunnen worden aangesteld. Ook dit kan zeker. De broeder is zelf druk bezig in Middel burg. „In alle eenvoudigheid maar met zegen." Prachtig En dank voor de adviezen uit erva ring gegeven. Daar is ook een ambt aller geloo- vigen. Het bijzonder ambt (de kerkeraad) leidt en regelt, maar velerlei arbeid (huisbezoek, trac- taatverspreiding, spreken) kan en mag ook in het ambt aller geloovigen geschieden. Getuigen zijn voor Christus Dat moeten we allen zijn. Niet enkelen, maar allenHet is de opdracht des Heeren. En evenzeer als dit nu voor één avond in de week kan, zoo kan het ook voor 7 dagen en avonden. M.a.w. dat iemand in het ambt aller geloovigen daartoe door den kerke raad aangesteld en bezoldigd wordt, om er al zijn tijd in te besteden. En hier kom ik weer met mijn opleidingsschool. Waarin zulke broeders en zusters duchtig voor dien arbeid geprepareerd moeten worden. En hier is óók een mooi veld voor den overvloed van onze candidaten, die zegt men, komende is. Als de liefde voor dien arbeid maar wast, dan komt ook de beurs los. En dan systematische verdeeling van onze gaven. Dan komen we ver der. Onder Gods zegen. VAN LONKHUIJZEN. CHRISTUS IN DE ACHTERBUURTEN. II. Een van de meest-aangrijpende gebeurtenissen uit heel het boek wordt verhaald in het begin van Hoofdstuk V, waar ons wordt meegedeeld, dat er thans een directrice is van een ziekenhuis, ergens in Engeland, die haar leven dankt aan een vrouwelijke Heils-officier, arbeidend in de achterbuurten van Londen. Deze officier en deze vrouw hebben elkaar eens ontmoet, daar in die achterbuurten en geworsteld om 't leven. Zij, die nu directrice is, was eens hoofdzuster in een Londensch ziekenhuis, maar raakte, ten gevolge van een ongelukkige vriendschap, aan den drank en werd natuurlijk, toen dat bij een operatie bleek, op staanden voet ontslagen. Daarna zonk zij, in huis gegaan, in uitersten nood, bij een der ziekenhuis-werkvrouwen, al dieper en dieper weg. Tot ze op zekeren avond in een vlaag van delirium zelfmoord wilde ple gen en haar huisgenoote de straat op holde om de hulp van het Leger in te roepen, 't Behoort tot het veel-voorkomende werk van hen, die in die holen des levens arbeiden, moord en zelf moord te verhinderen. Toen de zuster kwam bleek de vrouw op de grens van krankzinnigheid, maar toch nog in staat om snel te denken. Op de vraag „Wat heb je hier te maken?" zei de officier zonder omwegen „Ze hebben me geroepen om bij je te komen kijken, omdat je jezelf van kant wou maken". De razende vrouw grijpt dan een smal, lang mes van de tafel (telaat door de officier opgemerkt) en zegt„Dat is zoo. Ik wil dood en ik wil nou dood. Ik heb meer dan genoeg van het leven en nou zal er een end aan komen. En waarom zou jij ook niet dood Waarom zouden we niet samen doodgaan Wat een geweldige zelfbeheersching en tegen woordigheid van geest, méér nog, wat een mach tig geloof wordt in zulke omstandigheden ge- eischtDe officier, die vooral tijd wil winnen, antwoordde „Wel, als ik vannacht moest ster ven, dan zou ik er tenminste bereid voor zijn. Maar wat omtrent jou Ben je er zeker van, dat jij ook bereid bent Zoo gaat dit verhaal dan verder „Een vragende blik kroop over het wezen- looze gezicht van de vrouw. De officier zag het en was er vlug bij om er winst mede te doen. „Zouden we niet bidden?" vroeg zij. „Het zou niet prettig zijn te sterven, zonder dat we eerst getracht hadden te bidden, is 't wel En reeds in stilte biddend ging zij bij de tafel op haar knieën. Na enkele oogenblikken geaarzeld te hebben, knielde de ander naast haar neer. Het mes was nog altijd in haar rechterhand geklemd, en de linkerhand van de officier, die zacht maar stevig op haar pols was gelegd, hield het vast. Zoo baden ze en misschien werd er nooit onder vreemder omstandigheden gebeden. Eerst kwa men de woorden moeilijk, ten gevolge van de afleiding, veroorzaakt door het luisteren naar voetstappen op de trap, maar langzamerhand won de smeekbede aan kracht en terwijl dat geschiedde, verdween de vrees. Toen werd met een vloed van eenvoudige woorden het wonder van een begrijpenden Christus verteld aan een geteisterde ziel. Zij, die jarenlang haar gehei men alleen in haar hart had omgedragen uit schaamte er iemand deelgenoot van te maken en ook uit gebrek aan een vriendin, aan wie zij ze kon mededeelen, hoorde, hoe die geheimen reeds bekend waren en hoe er leed om werd gedragen. Tot haar eigen verbazing bemerkte zij, dat ze het geloofde. Dit was gebed, zooals zij nog nooit eerder gehoord had, gebed van zoo levende zekerheid, dat het onmogelijk werd te twijfelen aan de tegenwoordigheid van den Persoon, Die werd toegesproken. Haar greep om het heft van het mes ontspande zich en het wapen viel op den vloer. De slumofficier wist, dat de overwinning in het zicht was." (De Ver taler leert ons, dat „Slum" een onvertaalbaar woord is, dat daarom een internationale Leger des Heils-uitdrukking is geworden, die ongeveer, maar niet volkomen, wordt weergegeven door „achterbuurt". De oorspronkelijke titel van het boek luidt dan ook: „God in the Slums"). Ge zult toch moeten toegeven, dat het, uit een scène, als hier verhaald, wel heel duidelijk blijkt, dat onze Heiland Zich nog steeds, als toen Hij op aarde was, neerbuigt tot de ver lorenen en hen bij voorkeur zoekt en zegent. En moet het, ondanks de ontzaglijke moeiten, die het meebrengt, geen heerlijk werk zijn, zóó in Zijn dienst te staan Door de weergave van deze en dergelijke ge beurtenissen moet dit boek zijn titel, ook voor U en voor mij, rechtvaardigen voetsporen van Christus, in de achterbuurten. Heel goed drukt

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 1