Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 21. Vrijdag 22 Mei 1931. 45e Jaargang. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS* EEUWSCHE KERKBODE REDACTEUR: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE. VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. GAAT HEEN IN DE GEHEELE WERELD. En Hij zeide tot hen Gaat heen in de geheele wereld, predikt het Evange lie aan alle creaturen die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar die niet zal geloofd heb ben, zal verdoemd worden. Mark. 16:15, 16. Wie van de menschen heeft over de wereld te zeggen en kan haar bevelen geven Gelukkig niet één Niet één, die er het recht toe heeft en niet één, die er de macht toe bezit. De greep naar de macht is wel gedaan, vroeger en later. Geweldige persoonlijkheden als Nebucadnezar, Alexander de Groote, keizer Augustus, Napoleon hebben gepoogd de macht aan zich te trekken, met vertrapping van de rechten van anderen. Maar zelfs hun werk was stukwerk. Strikt ge nomen kon niemand van hen een bevel geven dat de geheele wereld zoude beschreven worden. Want al mocht de zon in hun rijk niet onder gaan, er waren nog landen en volken die zelfs hun naam nog nooit gehoord hadden. En al mochten ze het door hun macht ver gebracht hebben, het recht om de wereld te bevelen ont brak hun ten eenenmale. Toch is er één uit de menschen die de twee kleuren, die van de macht en van het recht, in zijn koninklijk wapenschild draagt, en in het volle bewustzijn dat de gansche aarde van Hem is, tot zijn dienaren zegtGaat heen in de ge heele wereld, en doet mijn werk daarin Het is onze ten hemel gevaren Jezus, de ko ning, dien Israels God ons gegeven heeft. Als de eeuwige Zone Gods is Hij met den Vader en den H. Geest de Schepper van de aarde en hare volheid. Al d' aard en alles wat zij geeft, Met al wat zich beweegt en leeft, Zijn 't wettig eigendom des Heeren. Hij heeft ze in haren ochtendstond, Op ongemeten zeen gegrond, Doorsneden met rivier en meren. Maar "bovendien, als Middelaar heeft Hij het recht en de macht om over de wereld te bevelen verworven. Tot Hem heeft de Vader gesproken: Eisch van mij, en Ik zal de heidenen geven tot uw erfdeel en de einden der aarde tot uwe be zitting. Van uit den hemel, waar Hij zijn plaats heeft in den troon aan de rechterhand zijns Va ders, ziet Hij de gansche aarde als zijn rijks gebied aan zijne voeten liggen en doet Hij tel kens weer het koninklijke woord klinken Gaat henen in de geheele wereld! Zijne Apostelen hebben dat woord zijner majesteit het eerst gehoord en in daden omgezet. Ze moesten na de hemelvaart wel nog wachten op de komst des Geestes, maar na 10 dagen kwam de H. Geest, gezonden door den verhoog den Heiland, en zij werden allen met Zijn Geest vervuld. En toen zijn ze heengegaan, zooals Jezus het hun bevolen had. Zij begonnen naar zijn op dracht bij Jeruzalem, en van Jeruzalem uit ging het straks over de grenzen naar de Samaritanen en de heidenen, want het bevel luiddeGaat henen in de geheele wereld, predikt het Evan gelie aan alle creaturen De koning der eere heeft een woord der ge nade aan de wereld te zeggen. Hij wil dat alle creaturen, Joden en heidenen, hooren het Evan gelie. Niet ,,een" evangelie daar heeft de wereld geen behoefte aan. Boodschappen, die als „blijde" werden aangediend, zijn er genoeg geweest, uitgedacht door priesters uit de men schen, godsdienststichters en wijsgeeren. Maar die brachten geen vrede, geen troost in leven en sterven. Doch Jezus beveelt dat in de ge heele wereld gepredikt zal worden „het" Evan gelie, Zijn Evangelie, het Evangelie van het kruis. Dat Evangelie, waarvan Paulus omschrij vend zeide Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken. Die blijde boodschap moet uitgedragen wor den in de geheele wereld, tot alle creaturen, tot den Jood en den Griek, tot hen die uit de be snijdenis zijn en die vreemdelingen zijn van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende en zonder God in de wereld. In dat Evangelie openbaart Jezus zijne groote zondaarsliefde en doet Hij schitteren de eeuwige ontfermingen des Vaders tot wat verloren is. Door dat Evangelie wil Hij de wereld overwinnen en zijn Koninkrijk doen komen, totdat alle koningen zich voor Hem nederbuigen en alle heidenen Hem zullen dienen, en de gansche aarde vervuld worde met zijn heerlijkheid. Dit Evangelie brengt voor de wereld de be slissing ten leven of ten doode. Wie het aan neemt, wordt er door behouden wie het af slaat, wordt er door geoordeeld. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. Christus zendt zijn dienaren uit in de geheele wereld met opdracht zijn Evangelie te prediken, dat Evangelie alléén en in getrouw heid, en dan zorgt Hij voor het andere. Door zijn hand en macht zal het welbehagen des Hee ren gelukkiglijk voortgaan. Van Hem is de klop op de deur, de klop op een gesloten menschen- hart en er gelooven zoovelen als er ver ordineerd zijn ten eeuwigen leven. Met het heilig teeken des Verbonds in den Doop gemerkt, gaan zij door 't geloof in gehoorzaamheid en liefde den weg der zaligheden. En blijven de harten gesloten, van hen moeten wij weenende oordee- len, dat zij zich zeiven des eeuwigen levens niet waardig achten en dat zij door hun ongeloof hun verdoemenis verzegelen. Wij doorgronden het Godsplan niet, maar hebben ook hier te eindigen in aanbidding van een God en Heere, die souverein is, óók in zijne genade. Ja, Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor u Zóó staan de zaken. En zóó hebben we straks weer ons Pinkster feest weer te vieren. Ons onderzoekende of wij in het geloof zijn of dat geloof in ons woont, dat in gemeenschap doet leven met den verheer lijkten Zaligmaker en Levensvorst, dat met Gods erfdeel ons blij doet roemen, omdat wij ook den H. Geest ontvangen hebben. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden. En als wij niet gelooven? De Apostel Paulus zegt ergens wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de menschen tot het geloof. Die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden. Maar op het Pinksterfeest mag de kerk des Heeren ook het Zendingsbevel van haren Koning niet vergetenGaat dan henen in de geheele wereld, predikt het Evangelie Wij kunnen niet allen zelf uitgaan tot de heidenwereld. Als we dan maar niet vergeten dat, door de genade des Heeren, anderen het werk voor ons doen, en dat wij van den Heere geroepen worden onder dat werk ook onze schouders te zetten. Hoe rijk zijn wij in het werk der Zending van den Heere gezegend .geworden Denkt ge wel aan uwen missionairen Dienaar te Magelang bij zijn zwaren en offervollen arbeid, bij zijn strijd en tegenstand, waaraan hij het hoofd heeft te bieden En aan de zijnen, aan al zijn helpers en helpsters, die hem bijstaan in dien arbeid en strijd? Uw gebed klimt toch steunend voor hen op tot Gods genadetroon En uw offer wordt straks toch met gewilligheid, mildheid en blij moedigheid gebracht, naar vermogen Laat het geklank des Konings bij u zijn De Heer is God erkent, dat Hij Ons heeft gemaakt (en geenszins wij) Tot schapen, die Hij voedt en weidt, Een volk, tot zijnen dienst bereid. En Jezus' dienst is, dat ge doet wat Hij u bevolen heeft. Ook dit bevel gehoorzamen, in den voor u geëigenden vorm Gaat dan henen in de geheele wereld, predikt het Evangelie B. VAN DER VEEN. TROOST. Aan waarachtigen troost is het, dat het men- schenleven het meest behoefte heeft. Wanneer het hart goed gestemd is voelt het dan ook den drang om aan hen, die in moeite en lijden zijn, troost te brengen. Maar dat hart voelt zich dan ook vaak beklemd, wanneer het komt te staan voor zóó overstelpend leed, dat de twijfel op rijst, of troost daar nog wel mogelijk is. Toch heeft die twijfel geen grond. En ten bewijze daarvan moge iets dienen uit de levens geschiedenis van den bekenden Friedrich von Bodelschwingh over wien Dr. J. R. Callenbach een boek schreef, dat uitkwam bij de firma Cal lenbach te Nijkerk. Voor wien nooit van dezen man hoorde zij uit dat boek hier gereleveerd, dat de groote be- teekenis van zijn, door het geloof in Christus gedragen, leven ligt in zijn arbeid voor de stich tingen te Bielefeld tot verzorging van allerlei ellendigen. Gesproten uit een aanzienlijke familie zijn vader was een tijdlang minister-president van Pruisen, en hij zelf bevriend met prins Friedrich Wilhelm, die nog korten tijd Duitsch keizer is geweestkoos hij tot vreugde van zijn vader en moeder, beide Godvreezende menschen, het predikambt. Na een tijdlang gewerkt te hebben in Parijs, onder de vele Duitschers die daar woonden, kwam hij, mede om de gezondheid van zijn vrouw, weer naar Duitschland terug en werd predikant te Dellwig, vanwaar hij in 1873 naar Bielefeld vertrok, waar hij zijn groote levens werk zou vinden, waaraan hij zich vele jaren, tot 1910, met zijn groote geloofskracht wijden mocht. Het is uit de jaren, die hij doorbracht in Dell wig dat we hier iets willen verhalen, omdat daar over hem en zijn vrouw kwam de groote smart, waarin zij echter ook mochten kennen grooten troost. Hun echt was gezegend met een vijftal kinde ren en van die vijf kinderen werden hun in 13 dagen tijds vier door den dood ontnomen. Den 12den Januari viel de eerste slag den 20sten Januari de tweed, 24 Januari moesten de ouders het derde kind afstaan en den volgenden dag het vierde. Het was waar dat geen van de kinderen tegen het sterven opzag. De oudste, die het laatste stierf, kende zelfs een heimwee naar den hemel, ofschoon hij voelde, hoeveel smart zijn ouders moesten dragen, en daarom wilde hij ook wel bij hen blijven. Maar ook hij stierf en in enkele dagen tijds waren deze ouders beroofd van vier kinderen en bleef hun alleen de jongste, enkele maanden oud. Hier was dan wel een smart zóó groot, dat het hart, dat zou willen troosten zich beklemd moest gevoelen door den twijfel of troost hier wel mogelijk zou zijn. En toch deze zoo diepbeproefde ouders mochten troost kennen en daarvan getuigen in de opschriften die ze deden plaatsen op de kin dergraven. Elders dan in het genoemde boek -tot onzen spijt kunnen we ons niet meer herinneren waar lazen we dat de ouders als opschrift op het eerste grafje deden zettenDe Heere is mijn herder op het tweede grafje Mij zal niets ontbreken op het derde grafje Hij doet mij nederliggen in grazige weiden en op het vierde grafje Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. Daaruit sprak dan wel een zeer rijke en zeer heerlijke vertroosting. Nu zou het weer niet onmogelijk zijn, dat dit verhaal een uitwerking had tegenovergesteld aan de bedoeling. Als iemand zich nu de vraag ging stellen, of hij, wanneer over hem zelf eens een zoo groote smart kwam, ook zoo zou kunnen spreken, zou het niet onwaarschijnlijk zijn, dat hij tot de con clusie kwam, tot zoo groote geloofsoefening niet. in staat te zijn. En die gedachte kon hem dan weieens allen moed benemen. Maar we schreven dit verhaal niet met de bedoeling, dat men zichzelf die vraag zou stel len. Met zulke vragen raakt men het goede spoor bijster. Dan kan men ook wel vragen, na een verhaal van wat de drie jongelingen in Babel onderston den, wanneer zij niet wilden buigen voor het gouden beeld van Nebukadnezar, zou ik dat ook hebben gedurfd Wanneer men aan de drie jongelingen lang voordat zij voor die keuze geplaatst werden óf in 't vuur, óf buigen voor het gouden beeld, de vraag had gedaan, of zij dan het vuur zouden durven trotseeren, achten we het lang niet on mogelijk dat ze geaarzeld zouden hebben met hun antwoord. Hoe beefde later het hart van Luther soms nog, als hij terugdacht aan wat hij, ge durfd had op den rijksdag te Worms Zulk vragen is ijdel, want gij wordt misschien nooit in de werkelijkheid voor zulk een vraag gesteld. Laat niemand zich daarom met zulke ijdele vragen vermoeien en van de wijs laten brengen en zich laten ontrooven de troostrijke leering, die ook in het door ons gegeven verhaal geboden wordt. Die leering is toch deze dat, wanneer het den Heere eens zou behagen ook u in zoo'n buiten gewoon zwaren weg te leiden, het ook dan mo gelijk zou zijn te wandelen in 't licht van de vertroosting Gods. Want wat ligt er al een troost in de weten schap, dat het ook dan mogelijk is troost te kennen en dat de Heere hen, die Hij zoo bang beproeft, ook kracht kan en wil geven om het kruis blijmoedig te dragen. Mogelijk is die troost voor het geloof. VOOR DE TWEEDE MAAL BEROEPEN. Van den heer A. de Lange te Goes ontvingen we een schrijven, waarin hij ons vroeg, in de Kerkbode eens te wijzen op een paar dingen in ons kerkelijk leven, waarmee het z.i. niet goed gesteld is. Gaarne voldoen we aan zijn verzoek omdat we met hem van oordeel zijn, dat én het ééne én het andere euvel op onze kerkelijke erve niet behoort. Als eerste noemt hij, dat het voor de tweede maal beroepen in eenzelfde vacature den laat- sten tijd nog al veelvuldig voorkwam. Niet het feit op zichzelf dat eens in dezelfde vacature een tweede beroep op een dienaar des Woords wordt uitgebracht is dan het kwaad. Daar kunnen zich omstandigheden voordoen, dat zoo'n tweede beroeping metterdaad goede gronden heeft. Wanneer op de Synode van Dordrecht in 1893 bepaald werd, „dat het voor de tweede maal beroepen van denzelfden Die naar des Woords in dezelfde vacature niet zon der toestemming van de Classis zal mogen ge schieden", ging men daar ook uit van de ge dachte, dat het voor de tweede maal beroepen niet ten eenenmale als een ongeoorloofd iets is aan te merken. Maar, wat als uitzondering geoorloofd kan zijn, moet uitzondering blijven of het houdt op geoorloofd te zijn. En volkomen terecht wijst onze briefschrijver er op dat het met het voor de tweede maal beroepen in de laatste weken wel wat heel druk liep, wanneer er in ongeveer een week drie Geref. Kerken zijn (Rhoon, Mijdrecht en Leiden) die een predikant voor de tweede maal beroe pen „Als dat tweemaal beroepen" schrijft hij „nog meer gewoonte gaat worden, vrees ik, dat het tot ongewenschte toestanden zal leiden en de gewijde sfeer om het beroepingswerk meer en meer ontwijd zal worden." Daarom is zijn vraag gewettigd„Weten onze kerkeraden en kerken, maar vooral onze predikanten niet meer wat ze doen Ook al wil hij erkennen, dat het kan voorkomen, dat een predikant berouw heeft van z'n bedanken, óf dat een voorname factor, die tot het bedan ken leidde, na eenigen tijd kon weggevallen zijn, toch wil het er bij hem maar moeilijk in, dat zooiets in één week inderdaad driemaal voor komt. Het wil ook ons voorkomen, dat de ernst van het beroepingswerk en die mocht toch al in niet zoo weinig gevallen wel wat grooter zijn er schade onder moet lijden, wanneer dat ver schijnsel zich zoo druk zou blijven voordoen. Wanneer een predikant, bij de overweging van een beroep, kan gaan denken, dat het allicht niet zóó heel erg is, wanneer hij zich in z'n bedan ken zou vergissen, omdat er immers de mogelijk heid is van een spoedig herstel van die fout, door een tweede beroep, zal de drang worden gemist om met hoogen ernst te zoeken dat hij den wil des Heeren moge verstaan. En voor de gemeenten heeft het dit bezwaar, dat wanneer een predikant voor een beroep heeft bedankt al gauw de gedachte opkomt, om het nog maar eens te probeeren. Die gedachte is dan niet bevorderlijk voor de rust in de ge-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 1