Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 20.
Vrijdag 15 Mei 1931,
45e Jaargang.
UIT HET WOORD*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTEUR: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W, M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
MET GROOTE BLIJDSCHAP.
En zij aanbaden Hem, en keerden weder
naar Jeruzalem met groote blijdschap.
Lukas 24 52.
Het groote wonder is geschied Jezus is ten
hemel gevaren. Wel zegt Lukas: Hij werd op
genomen in den hemel, maar in die opneming
werkte ook zijn eigen Goddelijke zelfkracht. God
vaart op met gejuich, de Heere met geklank der
bazuin
Voor goed heeft nu de Heiland deze aarde
verlaten, die Hem zoo weinig goeds en zoo on
uitsprekelijk veel smart bereid heeft. Zijn Mid-
delaarstaak beneden is afgeloopen. Hij heeft
Gods licht op den kandelaar gezet, voor Sion
het rantsoen aangebracht om haar door recht
te verlossen, en triomfeerend den grooten strijd
gestreden tegen zonde, dood en hel. Nu mocht
Hij wederkeeren tot den Vader, van wien Hij
uitgegaan was. De schitterende eereplaats in den
troon ging Hij innemen. En van uit dien troon
gaat Hij de wereld regeeren, zijne gekochten
vergaderen en zijn Koninkrijk volmaken.
En de discipelen, die met Hem op den berg
waren Van hen lezen wij, dat zij na zijn
heengaan Hem aanbaden.
Ontroerend schouwspel op den Olijfberg al
die jongeren hebben zich ter aarde geworpen,
liggen in het stof neergebogen om den gescheiden
Meester de hoogste liefde van hun hart na te
zenden, de liefde der aanbidding
Ze hebben Hem wel eerder aangebeden. Kort
geleden heeft Thomas nog gestameld mijn Heere
en mijn God Maar wat er nu gebeurde, is over
weldigend. Ze zijn geheel onder den indruk van
de heerlijkheid zijner majesteit. Hun eerbied voor
Hem kent geen grenzen meer. Hun liefde bereikt
haar spankracht. Hun geloof houdt Hem vast,
al is Hij heengegaan, en hun hope zingt het
schoonste lied des verlangens. Zonder afspraak,
spontaan vallen zij allen neder voor den Opge-
varene, en al wat in hen is, ja al wat zij zelf
zijn, dat trekt zich samen in aanbidding, hun ziel
stort voor den Vorst der eere zich uit in groot-
making en verheerlijking. Hij, de Vorst der aard,
is die hulde waard
Na de emotie van het aanbidden keeren zij
naar Jeruzalem weder met groote blijdschap.
Dit kon en mocht niet anders zijn. Het ko
ninklijke woord hadden zij ontvangen, dat zij van
Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwach
ten de belofte des Vaders. En zoo keeren zij
dan nu weder naar Jeruzalem.
De tegenstelling van den berg en de stad is
wel groot. Boven waren zij bij den Geliefde
en spraken de heilige Engelen Gods met hen,
maar beneden wachtte hun de haat en vijand
schap. Jeruzalem heette wel heilig, doch onder-
tusschen was zij vol onheiligheid. Zij was de
stad, die de profeten doodde en steenigde de
genen, die tot haar gezonden werden. Zij had
haar ongerechtigheid volmaakt door nu ook den
Heere der heerlijkheid te nagelen aan het kruis.
En de Heere had ook tot zijne discipelen ge
zegd een dienstknecht is niet meerder dan zijn
heer indien zij mij vervolgd hebben, zij zullen
ook u vervolgen.
En toch gaan die discipelen nu naar Jeruza
lem, en 't was hun in geen enkel opzicht een
zware taak of een benauwende last. Geen vrees
houdt hen terug, geen zorg bekommert hen, geen
angst doet hen vertragen, ze gaan zonder vreeze.
En wat meer is zij gaan met blijdschap, met
groote blijdschap, want zij zijn gezegend ge
worden. Ze hebben maar niet onder uitgebreide
handen gestaan, noch woorden gehoord, die van
zegen spraken, maar zij zijn gezegend geworden,
zij hebben zegen ontvangen. En die zegen van
Jezus gaat met hen, nu zij den berg afdalen. Die
priesterlijke zegen van hun Heiland en Koning
vervult hun hart met sterkte, vreugde en zalig
heid. Die kostelijke zegen zijner genade doet
hen gewis en zeker zijn van des Heeren alge-
noegzame bijstand en hulp. Zij gaan met blijd
schap, met groote blijdschap.
O, als God in een menschenhart komt met
zijn zegen, dan vlieden droefheid en zorgen, en
wordt de blijdschap geboren. De discipelen weten
zelf niet hoe zij 't hebben. Hun Meester is weg,
en ze zijn niet droevig. Hun Meester is weg,
en zij voelen zich niet verlaten. Hun Meester
is weg, en met de bloedstad vóór zich zijn
ze niet bevreesd, maar verblijd. Hunne oogen
tintelen. Hunne monden spreken. Hunne harten
zingen. Zij dragen den hemel in hun binnenste.
Neen, zij verstonden nog niet alles. De H.
Geest moest nog komen om hen dieper in te
leiden in de verborgenheden van het Koninkrijk
der hemelen. Maar Jezus, de Opgevarene was
met hen en Jezus bewaarde in hen de spanning
van het verwachten. Daarom bergafwaarts, met
blijdschap, met groote blijdschap. En straks allen
tijd in den tempel, lovende en dankende God
Och, waren wij dien discipelen méér gelijk
Want ook onzer kan toch die blijdschap der
jongeren zijn. Ook wij mogen toch onzen weg
met vreugde bewandelen, al is er in het leven
onnoemelijk veel, wat die blijdschap in den weg
staat en haar dikwijls schijnbaar onmogelijk
maakt. Ja, als wij zien op den strijd van het
leven, als wij indenken de macht der zonde en
het geweld van Satan, als ons oog ontsloten is
voor eigen zwakheid en lauwheid en schuld voor
God, ja, dan komt soms de twijfel en de mis
moedigheid boven. Dikwijls zijn de harten ook
stil en de monden gesloten. Weinig, al te weinig
ontvangt de Heere van ons het dankoffer der
blijdschap.
Maar als wij niet blijde zijn, die in Jezus
gelooven, wie moeten het dan zijn De
wereld heeft allerminst recht op vreugde en
blijdschap, al vindt ge juist bij haar den schui
menden beker en al reit zij ook feest aan feest.
Zij heeft er geen recht op. Maar gij, die het
wonder der hemelvaart belijdt, die roemen kunt
de snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen geval
len, een schoone erfenis is mij geworden moest
gij niet blijde zijn
En ach, niets haast wordt in onze dagen bij
het volk des Heeren zoozeer gemist in het leven
als de zilverglans der blijdschap. Ook gij, mijn
lezer, moogt u dit wel eens voor gezegd houden
en 't mag u wel prikkelen tot onderzoek en zelf
beproeving.
Is er misschien ook oorzaak voor 't gemis
der blijdschap, om van groote blijdschap nu nog
maar te zwijgen Is er misschien ook traagheid
in den dienst des Heeren Of overdreven zorg
voor het tijdelijke en al te groote liefde voor
het aardsche Of een verborgen zonde, die ge
kend maar niet bestreden en uitgeroeid wordt
Of onwilligheid in zelfverloochening en gehoor
zaamheid Of een schuldige nalatigheid ten op
zichte van het onderzoeken van Gods Woord
en het opheffen der ziel in het gebed tot God
Dit moet een iegelijk onzer weten, dat de
blijdschap des Heeren gevonden en genoten
wordt in de gemeenschap des Heeren. Zelf kun
nen we ons de blijdschap niet geven. Ook door
opwinding bij trom en koper is zij niet te zoeken.
Ze is een gave Gods, die uit den hemel neder
daalt in de ziel, die haar biddend verwacht.
Wilt ge haar smaken, dan moet ge tot den
Heere komen en u zeiven plaatsen onder zijne
zegenende handen. Als Hij u zegent, als de dauw
van zijn genadezegen uit den hooge neerstrijkt
op uw hoofd en 't leven van uw hart bevoch
tigt, dan zinkt gij onder dien genadelast ter
aarde en brengt ge uw God en Heiland de eere
der aanbidding. En wie uit aanbidding is opge
staan, die wordt van den hemel gesterkt. Die
kent geen vrees of vijand meer. Die roemt in
den Heere en gaat door 't leven met de blijd
schap des geloofs.
Het hart is dan wel bij zondenschuld voor
den Heere gebroken, maar ook door den Heere
geheeld.
De zonden zijn dan wel smartelijk beleden en
beschreid, maar ook op kennelijke wijze ver
geven.
Een begenadigd hart is een blij hart.
En een blij hart gaat in den tempel, lovende
en dankende God
B. VAN DER VEEN.
CHRISTUS IN DE ACHTERBUURTEN.
I.
Zal het de sociale questie zijn, in den ruim-
sten zin van het woord, die de groote aanleiding
geven gaat tot de beslissende crisis voor het
Christendom Er zijn zeker óók gegevens in de
Schrift te vinden, met name in het laatste Bijbel
boek, die grond geven aan die meening. Maar,
daarover willen wij ditmaal niet in bijzonderhe
den handelen. Dit is zeker, dat de sociale questie
Steeds meer worden gaat tot de questie, als ge
volg waarvan ook dit gezegd kan worden, naar
't mij voorkomt het Christendom zal nü, méér
dan ooit, zijn eigen antwoord moeten geven op
al de vragen, samenhangend met de sociale
questie, wil het, menschelijkerwijs gesproken,
niet weggedrongen worden van de publieke le-
vensmarkt.
Een van de oorzaken van het fanatieke woe
den der overheden in Rusland tegen de Christe
lijke Kerk is, zonder twijfel, óók gelegen in het
feit, dat de Kerk in Rusland, praktisch, verwor
den was tot een tsaristisch machts-instituut en,
vooral daar, van haar onafwijsbare taak in so
ciaal opzicht absoluut niet doordrongen was.
Die schuld der Kerk wreekt zich nu aan haar
op een ontzettende wijze, al neemt die schuld
natuurlijk niet weg de verantwoordelijkheid der
genen, die het, in hun goddeloosheid, op haar
ondergang voorzien hebben.
Maar, wij ook, wij kunnen het ons voor ge
zegd houden. Laat ons toch bevend luisteren
naar wat de gebeurtenissen daarginds ons te zeg
gen hebben. Men speurt zoo weinig van bewo
genheid daardoor, een recht besef van wat er
feitelijk geschiedt ontbreekt veelszins en van een
drang tot daden bespeurt men totaal niets. Wij
zijn toch nadrukkelijk genoeg gewaarschuwd.
Denk maar eens aan het woord van den man,
die de zaken daar van zeer nabij heeft meege
maakt, ik bedoel W. Ph. Marzinkofski, die ons
van deze dingen heeft gesproken in zijn prachtig
boek„Het Werk Gods in Sovjet-Rusland,"
(Uitg. H. J. Paris, Amsterdam). Aan het slot
daarvan, handelend over „Het geheim der over
winning", heet het, onder meer, als volgt„Wij
komen uit een brandend huis, en gij, onze Wes-
tersche broeders, woont in hetzelfde huis, slechts
een verdieping hooger. Bespeurt gij dan niet, dat
men in uw huis de brandlucht reeds ruikt Deze
nevelachtige theologie, dit spitsvondig geconstru
eerde gebouw van het burgerlijk Christendom,
dat zich in zijn verblinding ten doel gesteld heeft,
niet, de wereld aan Christus te onderwerpen,
maar om Gods geboden voor de wereld pasklaar
te maken. Jaren geleden heeft Alexander Herzen,
een Russische balling, door West-Europa ont
goocheld, ofschoon zijn liefde er naar uitging,
over de cultuur van het Westen een hard oor
deel geveld „De kleinzieligheid zal daarin zege
vieren" en zij triomfeert reeds. Een Christendom
zonder Christus, hetzij dan een Liberalisme der
Sadduceeën met zijn ontkenning van den leven
den God en van het wonder, hetzij de doode
orthodoxie der Pharizeeën, die alleen een dog-
matischen God en Christus kent, zonder den le
venden God en zijn zoon Christus zelf te be
zitten, beide zullen in de aanstaande beproeving
niet bestaan. En zij komt reeds als een door
een orkaan voortgezweepte fakkel."
Als een pelgrim in ballingschap trekt deze man
door de steenen woestijnen van het moderne
Europa, op de straten van Parijs, Londen en
Berlijn getuigt hij van wat hij meent te zien, als
„de geweldigste catastrophe der wereldgeschie
denis", en roept het daarbij ook ons toe
„Luistert naar de Russische revolutie, luistert
met geheel uw hart naar haar, en begrijpt haar
waarschuwende leer, haar vurig schrift, dat God
want Hij is de God der geschiedenis op
den muur van het moderne Babyion geschreven
heeftMene, tekel, upharsin „Uwe dagen zijn
geteld, gij zijt geworpen op een goddelijke weeg
schaal en te licht bevonden. Daarom zal uw rijk
verdeeld worden en gij zult in de handen uwer
vijanden gegeven worden". (Dan. 5 25 vlg. in
de Russische vertaling)."
Bij heel veel, wat Marzinkofski in het Westen
bitter is tegengevallen, kan hij toch ook zeggen,
dat hij in Europa getroffen heeft„bruisende
geloofskracht, apostolisch ijveren voor een abso
luut, zuiver Evangelie, het vurige streven de
geboden van gerechtigheid en broederschap als
grondslag van een gelukkig, arbeidzaam leven
te verwerkelijken."
Wordt dit alles ook bij ons gevonden
Wij meenen reden te hebben daarop, over 't
algemeen, niet al te gerust te kunnen zijn. Prak
tisch ingaan in het leven der menschen, we kun
nen het vooral in en door het Evangelisatie
werk. Maar, hoe moeilijk is het om een genoeg
zaam aantal menschen te vinden, die bereid zijn
zichzelf in en voor dat werk te geven En toch
zal het daarop aankomen.
Wat dat betreft, kunnen wij, naar het mij
voorkomt, heel wat leeren uit een boekje, waar
naar ik thans verwijzen wil. Het is van de hand
van een Londensch journalist, Hugh Redwood,
en werd vertaald onder den titel„Voetsporen
van Christus", en draagt als ondertitel„Een
epos der achterbuurten" (Uitg. Erven J. Bijle-
veld, Utrecht). Bij wijze van introductie staat
op één der voorpagina's het woord uit Joh. 1 38
en 39 En zij zeiden tot Hem„Rabbi" (hetwelk
is te zeggen, overgezet zijndeMeester), „waar
woont Gij Hij zeide tot hen„Komt en ziet".
Aanleiding tot het schrijven van dit boek is
geweest de ervaring, door den schrijver opge
daan in de achterbuurten van Londen, van het
werk, daar verricht door vrouwelijke officieren
van het Heilsleger, na een doorbraak van de
Theems, waarbij een ontzaglijke hoeveelheid
modderwater heel een armenwijk overstroomde,
met al de barre gevolgen daarvan, vooral voor
degenen, die maar in kelderwoningen huisden.
Als journalist ging hij er heen, als medehelper
van de dappere Leger-vrouwen bleef hij er en
van wat hij daar te zien en te hooren kreeg is
zijn boek het eenvoudig, maar aangrijpend ge
tuigenis.
Het is hier en nu de plaats en tijd niet breeder
te handelen over het Leger des Heils en de zeer
ernstige bezwaren, die wij tegen zijn bekeerings-
theorie en -praktijk hebben, om daarbij maar te
blijven. We moeten het Leger ook beoordeelen
naar zijn beste vertegenwoordigers en niet van
de kleine kant bekijken, waar 't zich, ondanks
alle verzekeringen, voordoet, naar de ervaring
ons leerde, als concurrent van de kerk.
Groote waardeering past dan voor het werk,
speciaal in sociaal opzicht, door het Leger ver
richt, temèèr, waar dat zoo menigmaal werk is,
dat ongedaan gebleven zou zijn, als het Leger
er zich niet aan gegeven had. Natuurlijk doen
wij het Leger onrecht, als we heel dat werk
louter-sociaal noemen, zonder-mèèr. Op zijn
wijze wil het Heilsleger, zoodoende, Christus
brengen en prediken. Bij heel dien arbeid zit
voor en dringtde liefde van Christus.
Een sterk-sprekend getuigenis daarvan legt at
het boekje, waarvoor ik uw aandacht nu vraag
„Voetsporen van Christus",
Nu moet ge niet denken, dat het daar, in de
achterbuurten van Londen, één en al sinistere
ellende is, zonder een enkele lichtplek. In de ar
moedigste omgeving werd soms een beschamende
liefde tot Christus aangetroffen. Een van de
zusters verhaalt van een schilderij van den Hei
land en de omgeving, waarin zij het aantrof, het
volgende
„Die afbeelding hangt boven den haard van
een klein, goed schoongehouden kamertje, waarin
een bejaard echtpaar woont, dat gelukkig is niet
tegenstaande de uiterste armoede. Met warmen
nadruk verklaart de oude vrouw, dat dit ,,'t al
lerbeste stuk in huis is". Zij zag het 't eerst in
een lommerd en het vervulde haar met ondraag
lijke schaamte te bedenken, dat er iemand was
geweest, die het zoo'n onderdak had gegeven.
Maar zij had geen geld om het te redden zij en
haar man leden beide honger. Maar zij „kon
het niet verdragen, dat haar Heer beleend was",
en om den wille van Hem, „Die zooveel voor
haar deed", ondernam zij een pelgrimstocht en
vroeg een shilling van een getrouwde dochter.
Zij snelde terug naar het pandjeshuis, doch
vernam daar, dat de prijs van de plaat ander
halve shilling bedroeg. De tranen van teleur
stelling stonden in haar moede, oude oogen en
zij smeekte den eigenaar van den lommerd om
haar den schat mee te geven, hem belovend,
dat zij het resteerende zou bijbetalen, zoodra zij
maar eenigszins kon.
De man was verrast en ontroerd. „Zou u het
werkelijk zoo graag willen hebben vroeg hij.
„Geef me dan uw shilling maar dan zult u het
daarvoor hebben." Zoo loste ten koste van