FEUILLETON.
KERKNIEUWS.
Israels geschiedenis, 738430 voor Christus.
Dit is zeker goed gezien. Als ook nu het he
den alleen in verband met het verleden is te ken
nen, geldt dat ook van Israels ballingschapperiode.
En de schrijver deed daarom goed met zijn taak
zoo breed op te vatten, dat hij eerst handelt
over de bedreiging der ballingschap, dan over
de ballingschap zelve en eindelijk over de ver
lossing uit de ballingschap.
Gelijk we reeds zeiden doet Ds. van der Zee
dat in drie deelen. Het eerste deel handelt dan
over„Israël met ballingschap bedreigd". Het
tweede onderwerp „Israël in ballingschap ge
voerd", wordt in twee stukken behandeld, waar
van het eerste stuk het tweede deel van het
werk vormt en het tweede stuk nog de helft
van het derde deel. Daarna komt in deel drie
van bl. 143264 „Uit ballingschap verlost".
In het eerste deel„Met ballingschap be
dreigd", wordt dan eerst gesproken over den
val van het tienstammenrijk. Hierbij wordt een
beschrijving gegeven van de verwarde toestan
den in Israël onder Menahem, Pekahja en Peka,
van den Syro-Efraïmietischen oorlog, het werk
der profeten en den eindelijken val van Efraim.
Wanneer de schrijver gaat handelen over
Juda, begint hij met Hiskia, wiens regeering
breedvoerig wordt besproken evenals die van
Josia. Natuurlijk valt in dit stuk ook het licht
op Jeremia's profetische werkzaamheid. Interes
sant is het hoofdstuk „Judas ondergang" gelijk
blijken kan uit de paragrafen 1Jeruzalem be
legerd 2) Het beleg opgebroken 3) Jeruzalem
weer belegerd 4) Jeruzalem ingenomen5)
krijgsraad te Ribla 6) Jeruzalem verwoest 7)
De stoet opgesteld 8) Vonnissen te Ribla vol
trokken 9) de wegvoering.
In het tweede deel begint dan het verhaal van
de eigenlijke ballingschap. Eerst handelt de auteur
dan weer over de Assyrische ballingschap, die
het X-stammenrijk trof. Toekomende aan de
ballingschap van Juda in Babel wordt een over
zicht gegeven van Babels geschiedenis onder
Nabopolassar, Nebukadnezer, Evir-Merodach,
Neriglissar en Labar-Mardoek. Hier vooral
wordt veel geboden, dat tot verheldering dienen
kan. Eveneens is leerzaam de beschrijving van
de ballingen aan den Chebar met Ezechiël in
hun midden.
In deze beschrijving van de ballingschap vindt
dan ook een plaats de belofte van Sions toekom
stige heerlijkheid. En met een indeeling, die voor
een preek niet ondienstig zou zijn, n.l. de terug
keer voorspeld de terugkeer betwijfeld de
terugkeer afgebeden, wordt dan in den breede
gewezen op de profetien en Israëls houding daar
tegenover.
Ook het derde deel is rijk aan leering, wan
neer daar gehandeld wordt over Babels val en
over de Perzen die de heerschappij in handen
namen, over Cyrus, Cambyses, Pseudo-Smerdis,
Daius I, Xerxes, Artaxerxes, Daius II.
Wie zich een goede voorstelling wil vormen
van Israëls leven tijdens de ballingschap vindt
daarover de gegevens in hoofdstuk XXIII.
In het tweede stuk van het derde deel „Uit
ballingschap verlost" wordt, na een tijdreken
kundig overzicht, zooals ook van de vorige pe
rioden gegeven wordt, gesproken over den terug
keer der eerste groep 538 v. Christus, en over
den herbouw van den tempel 536516 voor
Christus dan over den terugkeer der tweede
groep458 voor Christus, over den herbouw van
muur en stad onder Nehemia over de refor
matie van Ezra en Nehemia.
In elk van de drie deelen van het werk en
bij elk van de beschreven perioden wordt de
geschiedenis in verband gezet met de profetien,
waardoor over menige profetie helder licht op
gaat.
Uit dit korte overzicht, dat niet volledig kon
zijn, blijkt wel dat hier geboden wordt wat men
elders tevergeefs zal zoeken. Aan dit werk ligt
een breed onderzoek ten grondslag. Toch laat
het boek zich gemakkelijk lezen. Dat wil dan
evenwel niet zeggen dat het boeiend is in den
gewonen zin van het woord. Wie zoo iets zoekt
kan hier niet terecht. Maar wie ernstig begeert
beter overzicht en inzicht te krijgen over en in
deze periode, kan hier genieten van den velerlei
arbeid, dien de schrijver zich wilde getroosten.
En al behoeft men het niet eens te zijn met hem,
wanneer hij deze periode de belangrijkste in Is-
saëls volksleven noemt, dit is toch ongetwijfeld
waar, dat deze periode zeer belangrijk is en
een goéd verstaan daarvan dus ook niet kan
gemist worden.
Voor de bibliotheken van onze Geref. Man
nen- en Jongelingsvereenigingen lijkt ons dit
werk onmisbaar. En eveneens een zeer gewenscht
DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD
(HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880)
DOOR
H. KINGMANS.
XXXVII.
„Het laatste, dominé."
„Juist. Wat er voorgevallen is, is ditje vrouw
voelde zich onbevredigd, omdat en dat is de
eenige oorzaak, Evenhuis Gods Geest in haar
aan het werk was. Maar zij kon den weg naar
God, naar Jezus Christus niet vinden. En toen
kwam zij bij mij om raad. Ik heb haar, Gode
zij dank, den weg kunnen en mogen wijzen. Nu
hoop ik, dat ge het beter begrijpt. Ik heb je
vrouw niet bekeerd. Dat kan ik niet. Er zou
heusch niets van terecht komen, als ik dat moest
doen. Neen, het is Gods werk. Het is de Heere
geweest, die het hart van je vrouw heeft ver
nieuwd. Hij heeft in zijn rijke ontferming en
genade, haar doen zien, dat zij in duisternis wan
delde. De Heere maakte haar onrustig. Toen
kwam zij tot de ontdekking, dat haar zonden
niet gewasschen waren in het bloed van Jezus
Christus dat zij niet bezat den eenigen troost
in het leven en in het sterven. Mij persoonlijk
moet je dat niet verwijten, al ben ik er natuurlijk
zeer verheugd over, dat je vrouw tot het Licht
gekomen is en thans zeker weet, dat onze Heere
Jezus ook haar Zaligmaker is. Dat is geen men-
onderdeel van de bibliotheken van hen, die de
bijbelsche geschiedenis hebben te vertellen.
HEIJ.
BEROEPEN TE
Lochem-Barchem J. Kapteijn, Cand. te Almelo.
Rhoon (2de maal): H. H. van Kapel te Kooten.
AANGENOMEN NAAR
Harlingen I. K. Wessels te Burum.
BEDANKT VOOR
Gerkesklooster-StroobosT. L. Kroes
te Ruinerwold.
Na gehouden praeparatoir-examen is door
de Classis Middelburg beroepbaar gesteld Dhr.
D. J. Coumou, Vlasmarkt K 158, Middelburg.
Direct beroepbaar.
Ds. P. van Strien werd Zondagmorgen
door zijn voorganger Ds. B. A. Bos, van Assen,
bevestigd bij de Geref. Kerk te Haarlemmer
meer O.Z., die in een predikatie over Matth.
10 34 sprak over het zuivere Christusbeeld.
Toegezongen werd Ps. 134 3.
In den avonddienst deed Ds. van Strien zijn
intrede, predikend over 2 Cor. 3: 18, het aan
schouwen van 's Heeren heerlijkheid.
Ds. S. Wouters, nam wegens vertrek
naar Soest afscheid van de Geref. Kerk te Dron-
rijp, waarbij hij het woord bediende uit Matth.
28 20.
Ds. P. J. Kunst heeft intrede gedaan als
predikant der Geref. Kerk te Deventer met een
predikatie over Jesaja 14 32.
Ds. Joh. Kwak, overgekomen van Ten
Boer, werd Zondag j.l. bevestigd als predikant
der Geref. Kerk te Tuindorp-Oostzaan door Ds.
C. J. Wielenga, van Zaandam, die een predika
tie hield over 1 Cor. 3 2123. Toegezongen
werd de zegenbede uit Psalm 134. Ds. Kwak
hield een intreepredikatie over Matth. 5 14-16.
Te Boskoop werd door de Geref. Kerk,
haar nieuw gebouw met een godsdienstoefening
in gebruik genomen.
De dienst ving aan met het staande zingen
van Ps. 103 1.
Na de gebruikelijke aanvangsliturgie hield de
pastor loci Ds. Tj. Petersen een predicatie over
denzelfden tekst, die in marmer op den wand
van het voorportaal der kerk is aangebracht,
n.l. Ps. 96 8 „Geeft den Heere de eer Zijns
naams, brengt offer en komt in Zijne voor
hoven".
Te Vlaardingen-Ambacht werd op de
Algemeene Begraafplaats onder groote belang
stelling een monument onthuld op het graf van
wijlen Ds. W. Sieders, in leven emeritus-predi
kant bij de Geref. Kerk te Vlaardingen, die 28
April van het vorige jaar overleed.
Nadat was gezongen Psalm 77 7, heeft Dr.
E. D. Kraan, Geref. predikant te Vlaardingen,
met een toespraak het monument aan de familie
overgedragen.
s Zuiderzeewerken. Benoemd is voor den
tijd van een jaar tot hulpprediker in den arbeid
bij de Zuiderzeewerken, met Kolhorn als stand
plaats, de heer J. L. Wielenga, Theol. Cand.
te Amsterdam, die onlangs werd beroepbaar ver
klaard bij de Geref. Kerken in ons land. De heer
Wielenga heeft de benoeming aangenomen.
De Classis Klundert der Geref. Kerken
heeft besloten aan de classis 's-Gravenhage te
verzoeken een nationalen bededag of bidstond
ten opzichte van den geestelijken en maatschap-
pelijken toestand in ons vaderland uit te schrijven.
Te Dieren heeft een ingezetene, die on
bekend wenscht te blijven aan de Geref. Kerk
aldaar, een bedrag van duizend gulden geschon
ken voor restauratiewerken aan het kerkgebouw.
Te Loosduinen werd door Ds. C. J. van
Binsbergen van „een broeder der Gemeente" een
gift van duizend gulden ontvangen tot delging
van het tekort der Kerk over 1930.
Te Den Haag-Oost ontving Dr. S. O.
Los, Geref. predikant, o.a. een gift van duizend
gulden voor de institueering eener Geref. Kerk
in het Laakkwartier.
Theol. Schooldag D.V. 18 Juni te Kampen.
De gebedsure in den avond van 17 Juni zal
geleid door Ds. C. Lindeboom van Amsterdam.
Op 18 Juni hoopt de rector Prof. Dr. T.
Hoekstra het openingswoord te spreken, terwijl
schenwerk geweest, Evenhuis. Hoe zou een zon
dig, nietig menschenkind het kunnen Neen, dat
was Gods werk. Je kunt er tegen ingaan, ik weet,
dat je het niet doet, doch laat ons het even
aannemen, mogelijk doe je het in je binnenste
wel, maar dat baat toch niet."
Tjaard Evenhuis luisterde met aandacht naar
den predikant, die met geestdrift en klem van
overtuiging sprak. Hij begreep er lang niet alles
van. En in hem ontwaakte de lust tot polemi-
seeren.
„Dus, dominé, volgens uw beschouwing ben
ik een slecht mensch
Weer lachte dominé Petersma gul, om dan
op te merken „Of je een slecht mensch bent 7
Wel, Evenhuis, al ken ik je slechts oppervlakkig,
ik heb toch wel genoeg van je vernomen, om
te durven zeggen, dat je niet slechter bent dan
het groote gros der menschen."
„Het doet mij genoegen, dat u dit zegt. Wan
neer ik menschen van uw richting hoor, dan
deugt er niet veel aan ons."
„Zoo denk ik er ook over, Evenhuis. Je moet
goed naar mijn antwoord van zooeven luisteren.
Ik zeide je bent niet slechter dan het groote
gros der menschen. Of om duidelijker te zijn
je bent geen dronkaard, geen dief, geen moor
denaar, je werkt hard voor je gezin er valt, in
het oog der menschen, niets op je aan te mer
ken je bekleedt in je kerk een positie van aan
zien en vertrouwen. Dat is alles waar."
„Welnu, dominé
„Maar om dat alles gaat het niet, Evenhuis.
Dat alles ontkent je vrouw ook niet, ik ben er
van overtuigd. Zonder bekeerd te zijn kan men
i Dr. J. Thijs van Zwolle refereeren zal over
„Het kruis in de Christelijke Kerk", 's Middags
zullen nog het woord voerenDr. K. Sietsma
van Eindhoven Ds. H. S. Bouma van Amster
dam-Zuid en Dr. N. Buffinga van Rotterdam.
In „De Bazuin" schrijft (Ds.) H. W.
L(aman) het volgende
Het nut van de Catechismusprediking,
„De catechismusprediking wordt telkens weer
beëindigd met het woord amen en begonnen met
den eenigen troost. Zoo gaat dat telkens weer
van voren aan, telkens weer dezelfde stukken.
Altijd weer dezelfde leer. Op School, in huis
misschien. Op de catechisatie. In de kerk. Ge
kunt den catechismus ten slotte wel droomen.
Er zijn er dan ook wel eens, die gezegd heb
ben op een toon van mishagen „altijd weer die
catechismus". Evenals de joden in de woestijn
met opgetrokken neus hebben geroepen „altijd
weer dat manna".
Dat zijn de menschen, die van verandering
houden en die het niet goed kunnen vinden van
God, dat Hij vele dingen altijd maar door het
zelfde laat blijven. En toch doet God de Heere
alzoo. Hij laat vele dingen hetzelfde. Hij voedt
ons dagelijks met hetzelfde brood, Hij bestraalt
ons dagelijks met dezelfde zon, Hij doet ons da
gelijks ademen in dezelfde lucht. Juist de dingen,
die we 't meest behoeven, zijn iederen dag weer
even gelijk.
Merkt daar Gods wijsheid in op De macht
der gewoonte brengt juist de vastigheid in het
leven. Wie dikwijls verandert, komt nimmer tot
rust. Ziel en lichaam van den mensch bekomen
het best, wanneer ze aan vaste orde worden
gebonden. Men zegt wel eens „verandering
van spijs doet eten maar dit geldt van zieke
magen. Gezonde magen vinden morgen het brood
even lekker als het gisteren gesmaakt heeft.
De catechismus is voor het gereformeerde volk
sinds de zestiende eeuw het wekelijksch voedsel
geworden. Waar de catechismus in oneer ge
raakte, daar kwam het onder de christenen tot
onverschilligheid inzake de leer. Daar verdwenen
de vaste lijnen zoowel in leer als in het leven.
Wie bij den catechismus opgevoed is, en daar
bij blijft, die staat op een stevigen grondslag,
en die wordt niet door allerlei wind van leering
omgevoerd en bewogen.
Ge hebt christenen, die het geestelijk onder
scheidingsvermogen missen. Waneer iemand wat
tot hun gemoed spreekt, dan vinden ze 't al
spoedig mooi of het zuiver is, dat kunnen ze
niét onderscheiden, ze kunnen niet voelen, uit
welken hoek iemand komt.
Zoo iets zal echter niet zoo licht gebeuren
met iemand, die in zijn geest den catechismus
verwerkt heeft. Misschien kan hij het niet altijd
met duidelijke woorden zeggen, maar hij bespeurt
al spoedig dat er onraad is.
Sommigen vinden den catechismus zwaar,
maar hij is volstrekt niet zwaar, doch somipigen
zijn traag om te leeren, niet alleen den catechis
mus, maar alles, wat nuttig is tot leering, valt
hun spoedig te zwaar.
Zij, die den catechismus waardeeren, zijn
nooit de minste christenen geweest. Onder hen
vond en vind men gewoonlijk de degelijkste
menschen.
Moge dat ook gezegd kunnen worden van ons
door de genade van God."
Niet „zoo geleerd".
Een broeder schrijft mij, dat hem iets van 't
hart moet. Hij meent, dat tegenwoordig vele
dominé's wel wat te geleerd doen en hun pree-
ken niet eenvoudig genoeg zijn in den goeden
zin van het woord. Daarmee heeft hij, zoo ver
zekert hij mij, niet een bepaalden predikant op
het oog, maar dit is zijn oordeel in het algemeen.
En in enkele preeken, die hij las, troffen hem
ook veel te veel vreemde woorden, die wel mooi
klinken, maar evengoed in gewoon hollandsch
kunnen gezegd worden.
Ik ben dezen broeder dankbaar voor zijn op
merkingen.
Zulk een slaan is olie op onze schedel.
En ik heb bij deze „bestraffing" gedacht aan
het vermaan van William Perkins, den beken
den engelschen theoloog.
Hij heeft ongeveer het volgende gezegd
„Bij de verkondiging der preek zijn twee din
gen vereischthet verbergen van menschelijke
wijsheid en de betooning des Geestes. Wel moet
de dienaar persoonlijk in vrijheid de konsten,
wijsbegeerte en het verschil van lezingen (in den
N. T.ischen tekst n.l.), bij het opstellen zijner
preek gebruiken, maar hij behoort deze alle in
het openbaar voor het volk te verbergen en
ongetwijfeld in de oogen der menschen een goed
leven leiden. Maar dat is niet voldoende voor
ons zieleleven. Het is niet voldoende voor de
eeuwigheid. De eerste vraag van onzen Cate
chismus, die ook de Catechismus van je kerk is,
maar die door dominé Puthake nooit wordt be
handeld, luidt aldus„Welke is uw eenige
troost, beide in leven en sterven Let wel,
Evenhuis uw eenige troost. En dan niet alleen
voor bet leven, maar ook voor het sterven. En
wat is nu het antwoord op die vraag, een ant
woord, gebaseerd op Gods Woord Het eerste
deel van dat antwoord zal ik even voor je op
zeggen. Het luidt„Dat ik met lichaam en ziel,
beide in leven en sterven, niet mijn, maar mijns
getrouwen Zaligmaker, Jezus Christus, eigen
ben, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn
zonden volkomen betaald en mij uit alle geweld
des duivels verlost heeft." Zie, Evenhuis, dat
is onze eenige troost in leven en sterven. Niet,
dat wij een in de oogen der menschen goed en
deugdzaam leven leiden. Maar dat wij het eigen
dom zijn van Jezus Christus, Die aan het Kruis
van Golgotha gestorven is voor de zonden van
hen, die in Hem gelooven. Zonder Jezus aan de
hand kunnen wij de doodsvallei niet betreden.
Men kan een nóg zoo deugdzaam leven leiden
er kan, voor het uiterlijke, niets op iemand aan
te merken zijn, dat alles heeft geen waarde voor
de eeuwigheid, die voor ons aanbreekt, als wij
in het graf worden gelegd. Wij zijn in zonden
ontvangen en geboren. Wij zondigen eiken dag
maar weer, met gedachten, woorden en werken.
Wij stapelen onze zonden op. Alleen als ze ons
vergeven worden, in het bloed van Jezus Chris-
daarmee in het minst niet te pronken het is
juist de eigenschap der kunst de kunst te ver
bergen. De betooning des Geestes wordt open
baar in wijze van uitdrukking of in gebaren.
De wijze van uitdrukking moet geestelijk en vol
van genade zijn. De betooning des Geestes is er,
wanneer de dienaar des Woords zich zóó ge
draagt, dat zelfs onwetende personen en onge-
loovigen kunnen oordeelen, dat het niet zoozeer
hij is, die spreekt, maar de Geest Gods in en
door hem. Daarom moeten noch kunsttermen,
noch Grieksche en Latijnsche zinnen in de preek
worden ingevlochten. Zij verwarren het gemoed
der toehoorders, hinderen het verstaan der din
gen, die gezegd worden, en trekken het gemoed
van het voorgestelde naar iets anders. Hier moet
men ook het vertellen van verhalen en alle on
heilige en belachelijke woorden nalaten. De
wijze van uitdrukking is vol genade, wanneer
daarin de genade des harten wordt uitgedrukt"
Tot zoover Perkins.
Wij willen ons best doen deze les ter harte
te nemen.
Mits we niet vergeten, dat de korf ook zóó
laag kan gehangen worden, dat de schapen er
over heen trippelen.
En de bokken stooten haar spoedig omver.
We preeken, ja voor de eenvoudigen, maar
dat Woord Gods, dat de eenvoudigen verstan
dig maakt.
Kerkbl. 's-Gravenhage. K. DIJK.
J. J. v. Baarssel, William Perkins, biz.
285, 286.
In de Schiedammer Kerkbode schrijft Ds.
v. d. M. over „een voorlooper der afscheiding",
dien echter verder is gegaan met de Reformatie
der Kerk dat zij, de „voorloopers der hervor
ming" worden genoemd, zooals uit z'n stuk, dat
we hier laten volgen, blijkt.
UIT ONZE GESCHIEDENIS.
Een voorlooper der afscheiding.
Misschien zal het den meesten uwer onbekend
zijn, dat de eerste leeraar, die zich met enkele
volgelingen van de Hervormde kerk om des ge-
loofs wil afscheidde, zijn werk aangevangen is
te Schiedam.
Neen, uit Schiedam geboortig is hij niet. Johan
Willem Vijgeboom, gelijk Dr. Rullmann in zijn
eerste uitgave van het werk der Afscheiding
vermeldt. Vijgeboom is geboren, zooals Dr. R.
later meedeelt, te Ladbergen in het graafschap
Teklenburg in 1733. Ongeveer in den tijd van
de Fransche revolutie is hij zich in ons land ko
men vestigen.
Hij was een gewoon arbeider, deze Vijgeboom,
fabrieksarbeider en later tuinmansknecht. Daarna
heeft hij met zijn broer geboerd.
Het was in dien tijd met de kerk des Heeren
zeer droevig gesteld. Bilderdijk heeft in een adres
aan de ware Hervormden in de gemeenten van
Holland deze teekening gegeven.
„Anderhalve eeuw reeds heeft men er zich op
toegelegd, de zuivere leer van Jezus' zoendood
te ondermijnen. Voor de prediking der grond
waarheden is de dorre zedepreek in de plaats
gekomen. Een kerkganger, die niet vooraf be
kend is met den predikant, dien hij hooren gaat,
loopt gevaar door rechtstreeksche of zijdeling-
sche onrechtzinnigheid ontsticht te worden. Ach,
hoe weinig predikanten staan als trouwe wach
ters op hun post, om het Evangelie der genade
uit te roepen en tegen alle inbreuk te verdedigen."
Het was de tijd van het dorre rationalisme.
Redewaarheden, God, deugd en onsterfelijkheid
vormden de armzalig droeve inhoud van het ge
loof. Jezus was mensch en niet God. Zeg wat
ge wilt van Christus (zei een Geneefsch profes
sor tot zijn studenten), maar stel Hem niet met
God gelijk".
De mensch was braaf. Geen zondaar met de
heele wereld verdoemelijk voor God.
Van een alles- en alleen werkende genade
Gods wilde men niet weten. De noodzakelijk
heid van een wedergeboorte uit den Heiligen
Geest werd ontkend.
Geen wonder, dat het vrome volk het onder
zulk een prediking niet uithouden kon en in
gezelschappen samenkwam.
In die gezelschappen had meestal één der broe
ders de leiding, behandelde een deel van Gods
Woord. Voorts werden de nooden van land
en volk, de nooden der ziel besproken en met
Ps. 66 gezegd „Komt hoort toe, o gij allen, die
God vreest en ik zal vertellen, wat Hij aan mijn
ziel gedaan heeft".
Johan Willem Vijgeboom zocht ook de gezel-
tus, Gods eenig geboren Zoon, dan alleen is
het goed. Hebben wij geen vergeving van zonden
bekomen, dan zijn wij voor eeuwig verloren.
Dat nu heeft, door Gods genade, je vrouw in
gezien. Zij werd gegrepen. Zij omhelsde Jezus,
Die haar aannam. En wat er nu ook gebeure,
Evenhuis, voor tijd en eeuwigheid is je vrouw
geborgen."
„U praat precies als mijn vrouw", zeide de
molenaar.
„Daaraan twijfel ik geen oogenblik", glim
lachte dominé Petersma. „Ik heb veel achting
voor je vrouw, Evenhuis. En ik dank God, dat
zij tot het Licht gekomen is. Zij is een aanwinst
voor de gemeente. En vertel mij nu eens eerlijk:
vindt je onze menschen, om ze zoo eens te noe
men, je weet wel, wat ik bedoel, nu zóó ver
schrikkelijk Is er b.v. met je vrouw geen huis
te houden na haar bekeering?"
Nu was het de beurt aan Tjaard Evenhuis
om te glimlachen.
„Ik zou het niet graag zeggen, dominé. Bij
mij thuis is het er niet minder van geworden.
Ik scheld trouwens nooit op „de schuur'men-
schen. Zij moeten zélf weten, wat zij doen. Een
elk moet vrijheid hebben, zou ik zeggen."
„Ja, maar, zóó wordt er niet door allen over
gedacht."
Op den weg naderde een Utrechtsch wagentje,
bespannen met een paard, dat in draf liep, zoo
dat het spoedig bij het tweetal mannen was. De
molenaar had reeds lang gezien, wie de bestuur
der van het paard was.
(Wordt vervolgd)