FEUILLETON. KERKNIEUWS. Israels geschiedenis, 738430 voor Christus. Dit is zeker goed gezien. Als ook nu het he den alleen in verband met het verleden is te ken nen, geldt dat ook van Israels ballingschapperiode. En de schrijver deed daarom goed met zijn taak zoo breed op te vatten, dat hij eerst handelt over de bedreiging der ballingschap, dan over de ballingschap zelve en eindelijk over de ver lossing uit de ballingschap. Gelijk we reeds zeiden doet Ds. van der Zee dat in drie deelen. Het eerste deel handelt dan over„Israël met ballingschap bedreigd". Het tweede onderwerp „Israël in ballingschap ge voerd", wordt in twee stukken behandeld, waar van het eerste stuk het tweede deel van het werk vormt en het tweede stuk nog de helft van het derde deel. Daarna komt in deel drie van bl. 143264 „Uit ballingschap verlost". In het eerste deel„Met ballingschap be dreigd", wordt dan eerst gesproken over den val van het tienstammenrijk. Hierbij wordt een beschrijving gegeven van de verwarde toestan den in Israël onder Menahem, Pekahja en Peka, van den Syro-Efraïmietischen oorlog, het werk der profeten en den eindelijken val van Efraim. Wanneer de schrijver gaat handelen over Juda, begint hij met Hiskia, wiens regeering breedvoerig wordt besproken evenals die van Josia. Natuurlijk valt in dit stuk ook het licht op Jeremia's profetische werkzaamheid. Interes sant is het hoofdstuk „Judas ondergang" gelijk blijken kan uit de paragrafen 1Jeruzalem be legerd 2) Het beleg opgebroken 3) Jeruzalem weer belegerd 4) Jeruzalem ingenomen5) krijgsraad te Ribla 6) Jeruzalem verwoest 7) De stoet opgesteld 8) Vonnissen te Ribla vol trokken 9) de wegvoering. In het tweede deel begint dan het verhaal van de eigenlijke ballingschap. Eerst handelt de auteur dan weer over de Assyrische ballingschap, die het X-stammenrijk trof. Toekomende aan de ballingschap van Juda in Babel wordt een over zicht gegeven van Babels geschiedenis onder Nabopolassar, Nebukadnezer, Evir-Merodach, Neriglissar en Labar-Mardoek. Hier vooral wordt veel geboden, dat tot verheldering dienen kan. Eveneens is leerzaam de beschrijving van de ballingen aan den Chebar met Ezechiël in hun midden. In deze beschrijving van de ballingschap vindt dan ook een plaats de belofte van Sions toekom stige heerlijkheid. En met een indeeling, die voor een preek niet ondienstig zou zijn, n.l. de terug keer voorspeld de terugkeer betwijfeld de terugkeer afgebeden, wordt dan in den breede gewezen op de profetien en Israëls houding daar tegenover. Ook het derde deel is rijk aan leering, wan neer daar gehandeld wordt over Babels val en over de Perzen die de heerschappij in handen namen, over Cyrus, Cambyses, Pseudo-Smerdis, Daius I, Xerxes, Artaxerxes, Daius II. Wie zich een goede voorstelling wil vormen van Israëls leven tijdens de ballingschap vindt daarover de gegevens in hoofdstuk XXIII. In het tweede stuk van het derde deel „Uit ballingschap verlost" wordt, na een tijdreken kundig overzicht, zooals ook van de vorige pe rioden gegeven wordt, gesproken over den terug keer der eerste groep 538 v. Christus, en over den herbouw van den tempel 536516 voor Christus dan over den terugkeer der tweede groep458 voor Christus, over den herbouw van muur en stad onder Nehemia over de refor matie van Ezra en Nehemia. In elk van de drie deelen van het werk en bij elk van de beschreven perioden wordt de geschiedenis in verband gezet met de profetien, waardoor over menige profetie helder licht op gaat. Uit dit korte overzicht, dat niet volledig kon zijn, blijkt wel dat hier geboden wordt wat men elders tevergeefs zal zoeken. Aan dit werk ligt een breed onderzoek ten grondslag. Toch laat het boek zich gemakkelijk lezen. Dat wil dan evenwel niet zeggen dat het boeiend is in den gewonen zin van het woord. Wie zoo iets zoekt kan hier niet terecht. Maar wie ernstig begeert beter overzicht en inzicht te krijgen over en in deze periode, kan hier genieten van den velerlei arbeid, dien de schrijver zich wilde getroosten. En al behoeft men het niet eens te zijn met hem, wanneer hij deze periode de belangrijkste in Is- saëls volksleven noemt, dit is toch ongetwijfeld waar, dat deze periode zeer belangrijk is en een goéd verstaan daarvan dus ook niet kan gemist worden. Voor de bibliotheken van onze Geref. Man nen- en Jongelingsvereenigingen lijkt ons dit werk onmisbaar. En eveneens een zeer gewenscht DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. XXXVII. „Het laatste, dominé." „Juist. Wat er voorgevallen is, is ditje vrouw voelde zich onbevredigd, omdat en dat is de eenige oorzaak, Evenhuis Gods Geest in haar aan het werk was. Maar zij kon den weg naar God, naar Jezus Christus niet vinden. En toen kwam zij bij mij om raad. Ik heb haar, Gode zij dank, den weg kunnen en mogen wijzen. Nu hoop ik, dat ge het beter begrijpt. Ik heb je vrouw niet bekeerd. Dat kan ik niet. Er zou heusch niets van terecht komen, als ik dat moest doen. Neen, het is Gods werk. Het is de Heere geweest, die het hart van je vrouw heeft ver nieuwd. Hij heeft in zijn rijke ontferming en genade, haar doen zien, dat zij in duisternis wan delde. De Heere maakte haar onrustig. Toen kwam zij tot de ontdekking, dat haar zonden niet gewasschen waren in het bloed van Jezus Christus dat zij niet bezat den eenigen troost in het leven en in het sterven. Mij persoonlijk moet je dat niet verwijten, al ben ik er natuurlijk zeer verheugd over, dat je vrouw tot het Licht gekomen is en thans zeker weet, dat onze Heere Jezus ook haar Zaligmaker is. Dat is geen men- onderdeel van de bibliotheken van hen, die de bijbelsche geschiedenis hebben te vertellen. HEIJ. BEROEPEN TE Lochem-Barchem J. Kapteijn, Cand. te Almelo. Rhoon (2de maal): H. H. van Kapel te Kooten. AANGENOMEN NAAR Harlingen I. K. Wessels te Burum. BEDANKT VOOR Gerkesklooster-StroobosT. L. Kroes te Ruinerwold. Na gehouden praeparatoir-examen is door de Classis Middelburg beroepbaar gesteld Dhr. D. J. Coumou, Vlasmarkt K 158, Middelburg. Direct beroepbaar. Ds. P. van Strien werd Zondagmorgen door zijn voorganger Ds. B. A. Bos, van Assen, bevestigd bij de Geref. Kerk te Haarlemmer meer O.Z., die in een predikatie over Matth. 10 34 sprak over het zuivere Christusbeeld. Toegezongen werd Ps. 134 3. In den avonddienst deed Ds. van Strien zijn intrede, predikend over 2 Cor. 3: 18, het aan schouwen van 's Heeren heerlijkheid. Ds. S. Wouters, nam wegens vertrek naar Soest afscheid van de Geref. Kerk te Dron- rijp, waarbij hij het woord bediende uit Matth. 28 20. Ds. P. J. Kunst heeft intrede gedaan als predikant der Geref. Kerk te Deventer met een predikatie over Jesaja 14 32. Ds. Joh. Kwak, overgekomen van Ten Boer, werd Zondag j.l. bevestigd als predikant der Geref. Kerk te Tuindorp-Oostzaan door Ds. C. J. Wielenga, van Zaandam, die een predika tie hield over 1 Cor. 3 2123. Toegezongen werd de zegenbede uit Psalm 134. Ds. Kwak hield een intreepredikatie over Matth. 5 14-16. Te Boskoop werd door de Geref. Kerk, haar nieuw gebouw met een godsdienstoefening in gebruik genomen. De dienst ving aan met het staande zingen van Ps. 103 1. Na de gebruikelijke aanvangsliturgie hield de pastor loci Ds. Tj. Petersen een predicatie over denzelfden tekst, die in marmer op den wand van het voorportaal der kerk is aangebracht, n.l. Ps. 96 8 „Geeft den Heere de eer Zijns naams, brengt offer en komt in Zijne voor hoven". Te Vlaardingen-Ambacht werd op de Algemeene Begraafplaats onder groote belang stelling een monument onthuld op het graf van wijlen Ds. W. Sieders, in leven emeritus-predi kant bij de Geref. Kerk te Vlaardingen, die 28 April van het vorige jaar overleed. Nadat was gezongen Psalm 77 7, heeft Dr. E. D. Kraan, Geref. predikant te Vlaardingen, met een toespraak het monument aan de familie overgedragen. s Zuiderzeewerken. Benoemd is voor den tijd van een jaar tot hulpprediker in den arbeid bij de Zuiderzeewerken, met Kolhorn als stand plaats, de heer J. L. Wielenga, Theol. Cand. te Amsterdam, die onlangs werd beroepbaar ver klaard bij de Geref. Kerken in ons land. De heer Wielenga heeft de benoeming aangenomen. De Classis Klundert der Geref. Kerken heeft besloten aan de classis 's-Gravenhage te verzoeken een nationalen bededag of bidstond ten opzichte van den geestelijken en maatschap- pelijken toestand in ons vaderland uit te schrijven. Te Dieren heeft een ingezetene, die on bekend wenscht te blijven aan de Geref. Kerk aldaar, een bedrag van duizend gulden geschon ken voor restauratiewerken aan het kerkgebouw. Te Loosduinen werd door Ds. C. J. van Binsbergen van „een broeder der Gemeente" een gift van duizend gulden ontvangen tot delging van het tekort der Kerk over 1930. Te Den Haag-Oost ontving Dr. S. O. Los, Geref. predikant, o.a. een gift van duizend gulden voor de institueering eener Geref. Kerk in het Laakkwartier. Theol. Schooldag D.V. 18 Juni te Kampen. De gebedsure in den avond van 17 Juni zal geleid door Ds. C. Lindeboom van Amsterdam. Op 18 Juni hoopt de rector Prof. Dr. T. Hoekstra het openingswoord te spreken, terwijl schenwerk geweest, Evenhuis. Hoe zou een zon dig, nietig menschenkind het kunnen Neen, dat was Gods werk. Je kunt er tegen ingaan, ik weet, dat je het niet doet, doch laat ons het even aannemen, mogelijk doe je het in je binnenste wel, maar dat baat toch niet." Tjaard Evenhuis luisterde met aandacht naar den predikant, die met geestdrift en klem van overtuiging sprak. Hij begreep er lang niet alles van. En in hem ontwaakte de lust tot polemi- seeren. „Dus, dominé, volgens uw beschouwing ben ik een slecht mensch Weer lachte dominé Petersma gul, om dan op te merken „Of je een slecht mensch bent 7 Wel, Evenhuis, al ken ik je slechts oppervlakkig, ik heb toch wel genoeg van je vernomen, om te durven zeggen, dat je niet slechter bent dan het groote gros der menschen." „Het doet mij genoegen, dat u dit zegt. Wan neer ik menschen van uw richting hoor, dan deugt er niet veel aan ons." „Zoo denk ik er ook over, Evenhuis. Je moet goed naar mijn antwoord van zooeven luisteren. Ik zeide je bent niet slechter dan het groote gros der menschen. Of om duidelijker te zijn je bent geen dronkaard, geen dief, geen moor denaar, je werkt hard voor je gezin er valt, in het oog der menschen, niets op je aan te mer ken je bekleedt in je kerk een positie van aan zien en vertrouwen. Dat is alles waar." „Welnu, dominé „Maar om dat alles gaat het niet, Evenhuis. Dat alles ontkent je vrouw ook niet, ik ben er van overtuigd. Zonder bekeerd te zijn kan men i Dr. J. Thijs van Zwolle refereeren zal over „Het kruis in de Christelijke Kerk", 's Middags zullen nog het woord voerenDr. K. Sietsma van Eindhoven Ds. H. S. Bouma van Amster dam-Zuid en Dr. N. Buffinga van Rotterdam. In „De Bazuin" schrijft (Ds.) H. W. L(aman) het volgende Het nut van de Catechismusprediking, „De catechismusprediking wordt telkens weer beëindigd met het woord amen en begonnen met den eenigen troost. Zoo gaat dat telkens weer van voren aan, telkens weer dezelfde stukken. Altijd weer dezelfde leer. Op School, in huis misschien. Op de catechisatie. In de kerk. Ge kunt den catechismus ten slotte wel droomen. Er zijn er dan ook wel eens, die gezegd heb ben op een toon van mishagen „altijd weer die catechismus". Evenals de joden in de woestijn met opgetrokken neus hebben geroepen „altijd weer dat manna". Dat zijn de menschen, die van verandering houden en die het niet goed kunnen vinden van God, dat Hij vele dingen altijd maar door het zelfde laat blijven. En toch doet God de Heere alzoo. Hij laat vele dingen hetzelfde. Hij voedt ons dagelijks met hetzelfde brood, Hij bestraalt ons dagelijks met dezelfde zon, Hij doet ons da gelijks ademen in dezelfde lucht. Juist de dingen, die we 't meest behoeven, zijn iederen dag weer even gelijk. Merkt daar Gods wijsheid in op De macht der gewoonte brengt juist de vastigheid in het leven. Wie dikwijls verandert, komt nimmer tot rust. Ziel en lichaam van den mensch bekomen het best, wanneer ze aan vaste orde worden gebonden. Men zegt wel eens „verandering van spijs doet eten maar dit geldt van zieke magen. Gezonde magen vinden morgen het brood even lekker als het gisteren gesmaakt heeft. De catechismus is voor het gereformeerde volk sinds de zestiende eeuw het wekelijksch voedsel geworden. Waar de catechismus in oneer ge raakte, daar kwam het onder de christenen tot onverschilligheid inzake de leer. Daar verdwenen de vaste lijnen zoowel in leer als in het leven. Wie bij den catechismus opgevoed is, en daar bij blijft, die staat op een stevigen grondslag, en die wordt niet door allerlei wind van leering omgevoerd en bewogen. Ge hebt christenen, die het geestelijk onder scheidingsvermogen missen. Waneer iemand wat tot hun gemoed spreekt, dan vinden ze 't al spoedig mooi of het zuiver is, dat kunnen ze niét onderscheiden, ze kunnen niet voelen, uit welken hoek iemand komt. Zoo iets zal echter niet zoo licht gebeuren met iemand, die in zijn geest den catechismus verwerkt heeft. Misschien kan hij het niet altijd met duidelijke woorden zeggen, maar hij bespeurt al spoedig dat er onraad is. Sommigen vinden den catechismus zwaar, maar hij is volstrekt niet zwaar, doch somipigen zijn traag om te leeren, niet alleen den catechis mus, maar alles, wat nuttig is tot leering, valt hun spoedig te zwaar. Zij, die den catechismus waardeeren, zijn nooit de minste christenen geweest. Onder hen vond en vind men gewoonlijk de degelijkste menschen. Moge dat ook gezegd kunnen worden van ons door de genade van God." Niet „zoo geleerd". Een broeder schrijft mij, dat hem iets van 't hart moet. Hij meent, dat tegenwoordig vele dominé's wel wat te geleerd doen en hun pree- ken niet eenvoudig genoeg zijn in den goeden zin van het woord. Daarmee heeft hij, zoo ver zekert hij mij, niet een bepaalden predikant op het oog, maar dit is zijn oordeel in het algemeen. En in enkele preeken, die hij las, troffen hem ook veel te veel vreemde woorden, die wel mooi klinken, maar evengoed in gewoon hollandsch kunnen gezegd worden. Ik ben dezen broeder dankbaar voor zijn op merkingen. Zulk een slaan is olie op onze schedel. En ik heb bij deze „bestraffing" gedacht aan het vermaan van William Perkins, den beken den engelschen theoloog. Hij heeft ongeveer het volgende gezegd „Bij de verkondiging der preek zijn twee din gen vereischthet verbergen van menschelijke wijsheid en de betooning des Geestes. Wel moet de dienaar persoonlijk in vrijheid de konsten, wijsbegeerte en het verschil van lezingen (in den N. T.ischen tekst n.l.), bij het opstellen zijner preek gebruiken, maar hij behoort deze alle in het openbaar voor het volk te verbergen en ongetwijfeld in de oogen der menschen een goed leven leiden. Maar dat is niet voldoende voor ons zieleleven. Het is niet voldoende voor de eeuwigheid. De eerste vraag van onzen Cate chismus, die ook de Catechismus van je kerk is, maar die door dominé Puthake nooit wordt be handeld, luidt aldus„Welke is uw eenige troost, beide in leven en sterven Let wel, Evenhuis uw eenige troost. En dan niet alleen voor bet leven, maar ook voor het sterven. En wat is nu het antwoord op die vraag, een ant woord, gebaseerd op Gods Woord Het eerste deel van dat antwoord zal ik even voor je op zeggen. Het luidt„Dat ik met lichaam en ziel, beide in leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmaker, Jezus Christus, eigen ben, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle geweld des duivels verlost heeft." Zie, Evenhuis, dat is onze eenige troost in leven en sterven. Niet, dat wij een in de oogen der menschen goed en deugdzaam leven leiden. Maar dat wij het eigen dom zijn van Jezus Christus, Die aan het Kruis van Golgotha gestorven is voor de zonden van hen, die in Hem gelooven. Zonder Jezus aan de hand kunnen wij de doodsvallei niet betreden. Men kan een nóg zoo deugdzaam leven leiden er kan, voor het uiterlijke, niets op iemand aan te merken zijn, dat alles heeft geen waarde voor de eeuwigheid, die voor ons aanbreekt, als wij in het graf worden gelegd. Wij zijn in zonden ontvangen en geboren. Wij zondigen eiken dag maar weer, met gedachten, woorden en werken. Wij stapelen onze zonden op. Alleen als ze ons vergeven worden, in het bloed van Jezus Chris- daarmee in het minst niet te pronken het is juist de eigenschap der kunst de kunst te ver bergen. De betooning des Geestes wordt open baar in wijze van uitdrukking of in gebaren. De wijze van uitdrukking moet geestelijk en vol van genade zijn. De betooning des Geestes is er, wanneer de dienaar des Woords zich zóó ge draagt, dat zelfs onwetende personen en onge- loovigen kunnen oordeelen, dat het niet zoozeer hij is, die spreekt, maar de Geest Gods in en door hem. Daarom moeten noch kunsttermen, noch Grieksche en Latijnsche zinnen in de preek worden ingevlochten. Zij verwarren het gemoed der toehoorders, hinderen het verstaan der din gen, die gezegd worden, en trekken het gemoed van het voorgestelde naar iets anders. Hier moet men ook het vertellen van verhalen en alle on heilige en belachelijke woorden nalaten. De wijze van uitdrukking is vol genade, wanneer daarin de genade des harten wordt uitgedrukt" Tot zoover Perkins. Wij willen ons best doen deze les ter harte te nemen. Mits we niet vergeten, dat de korf ook zóó laag kan gehangen worden, dat de schapen er over heen trippelen. En de bokken stooten haar spoedig omver. We preeken, ja voor de eenvoudigen, maar dat Woord Gods, dat de eenvoudigen verstan dig maakt. Kerkbl. 's-Gravenhage. K. DIJK. J. J. v. Baarssel, William Perkins, biz. 285, 286. In de Schiedammer Kerkbode schrijft Ds. v. d. M. over „een voorlooper der afscheiding", dien echter verder is gegaan met de Reformatie der Kerk dat zij, de „voorloopers der hervor ming" worden genoemd, zooals uit z'n stuk, dat we hier laten volgen, blijkt. UIT ONZE GESCHIEDENIS. Een voorlooper der afscheiding. Misschien zal het den meesten uwer onbekend zijn, dat de eerste leeraar, die zich met enkele volgelingen van de Hervormde kerk om des ge- loofs wil afscheidde, zijn werk aangevangen is te Schiedam. Neen, uit Schiedam geboortig is hij niet. Johan Willem Vijgeboom, gelijk Dr. Rullmann in zijn eerste uitgave van het werk der Afscheiding vermeldt. Vijgeboom is geboren, zooals Dr. R. later meedeelt, te Ladbergen in het graafschap Teklenburg in 1733. Ongeveer in den tijd van de Fransche revolutie is hij zich in ons land ko men vestigen. Hij was een gewoon arbeider, deze Vijgeboom, fabrieksarbeider en later tuinmansknecht. Daarna heeft hij met zijn broer geboerd. Het was in dien tijd met de kerk des Heeren zeer droevig gesteld. Bilderdijk heeft in een adres aan de ware Hervormden in de gemeenten van Holland deze teekening gegeven. „Anderhalve eeuw reeds heeft men er zich op toegelegd, de zuivere leer van Jezus' zoendood te ondermijnen. Voor de prediking der grond waarheden is de dorre zedepreek in de plaats gekomen. Een kerkganger, die niet vooraf be kend is met den predikant, dien hij hooren gaat, loopt gevaar door rechtstreeksche of zijdeling- sche onrechtzinnigheid ontsticht te worden. Ach, hoe weinig predikanten staan als trouwe wach ters op hun post, om het Evangelie der genade uit te roepen en tegen alle inbreuk te verdedigen." Het was de tijd van het dorre rationalisme. Redewaarheden, God, deugd en onsterfelijkheid vormden de armzalig droeve inhoud van het ge loof. Jezus was mensch en niet God. Zeg wat ge wilt van Christus (zei een Geneefsch profes sor tot zijn studenten), maar stel Hem niet met God gelijk". De mensch was braaf. Geen zondaar met de heele wereld verdoemelijk voor God. Van een alles- en alleen werkende genade Gods wilde men niet weten. De noodzakelijk heid van een wedergeboorte uit den Heiligen Geest werd ontkend. Geen wonder, dat het vrome volk het onder zulk een prediking niet uithouden kon en in gezelschappen samenkwam. In die gezelschappen had meestal één der broe ders de leiding, behandelde een deel van Gods Woord. Voorts werden de nooden van land en volk, de nooden der ziel besproken en met Ps. 66 gezegd „Komt hoort toe, o gij allen, die God vreest en ik zal vertellen, wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft". Johan Willem Vijgeboom zocht ook de gezel- tus, Gods eenig geboren Zoon, dan alleen is het goed. Hebben wij geen vergeving van zonden bekomen, dan zijn wij voor eeuwig verloren. Dat nu heeft, door Gods genade, je vrouw in gezien. Zij werd gegrepen. Zij omhelsde Jezus, Die haar aannam. En wat er nu ook gebeure, Evenhuis, voor tijd en eeuwigheid is je vrouw geborgen." „U praat precies als mijn vrouw", zeide de molenaar. „Daaraan twijfel ik geen oogenblik", glim lachte dominé Petersma. „Ik heb veel achting voor je vrouw, Evenhuis. En ik dank God, dat zij tot het Licht gekomen is. Zij is een aanwinst voor de gemeente. En vertel mij nu eens eerlijk: vindt je onze menschen, om ze zoo eens te noe men, je weet wel, wat ik bedoel, nu zóó ver schrikkelijk Is er b.v. met je vrouw geen huis te houden na haar bekeering?" Nu was het de beurt aan Tjaard Evenhuis om te glimlachen. „Ik zou het niet graag zeggen, dominé. Bij mij thuis is het er niet minder van geworden. Ik scheld trouwens nooit op „de schuur'men- schen. Zij moeten zélf weten, wat zij doen. Een elk moet vrijheid hebben, zou ik zeggen." „Ja, maar, zóó wordt er niet door allen over gedacht." Op den weg naderde een Utrechtsch wagentje, bespannen met een paard, dat in draf liep, zoo dat het spoedig bij het tweetal mannen was. De molenaar had reeds lang gezien, wie de bestuur der van het paard was. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2