Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 19. Vrijdag 8 Mei 1931. 45e Jaargang. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTEUR Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE. .v r VASTE MEDEWERKERSD.D, L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F, J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F» STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. GIJ ZIJT MIJNE VRIENDEN. Gij zijt mijne vrienden, zoo gij doet wat Ik u gebiede. Ik heet u niet meer dienstknechten, want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet, maar Ik heb u vrienden genoemd, want al wat Ik van mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt. Joh. 15:14, 15. In het O. Verbond worden de vromen dikwijls knechten des Heeren, dienstknechten des aller- hoogsten Gods genoemd. Abraham, Izak, Jakob, en vele anderen met hen, dragen dien eerenaam. En het kan niet ontkend worden dat in het naar waarheid mogen dragen van dien eerenaam het levensgeluk van een menschenkind verscholen ligt. Naar scheppingsordinantie is de mensch op het dienen van zijn God aangelegd en aangewezen. Het was van zelf sprekend dat, toen de schepping voltooid was, de mensch zijn plaats innam bij de voetbank van des Heeren troon. De Heere is God, Hij heeft ons gemaakt. Hoe heerlijk de mensch ten opzichte van andere schepselen zijn mag, ja, al is hij ook over alles, wat op aarde is, tot een heer en gebieder gesteld, voor zijn God is hij dienaar en knecht. Zijn God te die nen, tot Hem te komen met de bijeenvergaderde heerlijkheid van heel de schepping om er lo vend en prijzend en aanbiddend mee in Hem te eindigen, dat was zijn taak en arbeid, en daarin lag zijn levensgenieting. Maar zóó hebben wij de scheppingsordinantie niet verstaan en niet gewild. Wij hebben ons losgemaakt van den Allerhoogste. Wij hebben de vaan des oproers in het Paradijs geplant. Wij hebben voor de gansche wereld de revolutie uitgeroepen. Wij hebben met een hart vol vij andschap gegild wij willen niet, dat Deze ko ning over ons zij De duivelen blijven zoo schrikkelijk roepen tot in der eeuwen eeuwigheid. En de mensch De H. Schrift roemt zonder moede te worden de grootheid der barmhartigheden onzes Gods en dat zijne goedertierenheid geweldig is. En dat zingt in die Schrift de H. Geest zoo indruk wekkend aan Gods volk voor, dat zij dien lof zang overnemen en er mee instemmen. Want eeuwig wonder van die barmhartigheden en goedertierenheid zij zijn door God in liefde opgezocht en door Hem zóó rijk begenadigd, dat zij weer Gods knechten mogen zijn. Geen grooter eer, geen hooger geluk voor een menschenhart dan dat het eigen vlag leert strij ken en voor den hoogen God weer nederbuigt, met de vraag der verbrokenheid en der veroot moediging wat wilt Gij, dat ik doen zal dat het zich weer dienstknecht voelt en het weer zijn wil. O, wie door genade den Heere heeft leeren kennen en vreezen, die verbaast er zich altijd over, dat God zich over hem, diep on heilige en doodschuldige, heeft willen ontfermen en hem de plaats teruggegeven heeft aan de voet bank van zijn troon. Al zijn begeeren is nu maar van zich zeiven los te komen, de kanker der onwilligheid uit zijn hart kwijt te worden, om in oprechtheid en getrouwheid te wonen bij des Heeren dienstknechten en dienstmaagden. Zij.i teeder belijden is Bij deze dingen leeft men, en in dit alles is het leven van mijn geest En zie, het is onzen Verbonds-God niet ge noeg geweestZijn eeuwige vredesgedachten gingen verder en zetten zich in inniger daden om. Als de Opgang uit de hoogte, de eigen Zoon, die den Vader gelijk is, tot ons op aarde komt, zegt Hij het verbijsterend woord tot de zijnen Ik heet u niet meer dienstknechten, maar vrienden Dat zegt Hij niet dadelijk. Zijne discipelen zouden dat aanstonds niet verstaan hebben. De vromen van het O. Verbond stonden nog in knechtelijke verhouding, zij waren boven de dienstknechtsgestalte nog niet uitgekomen. De zachte glansen van het openbaringslicht vloeiden wel uit over Israël, maar toch woonde God nog in de donkerheid en achter de gordijnen. Maar Jezus leidde zijne jongeren dieper in. Hij open baarde hun de verborgenheden van het Konink rijk der hemelen, den vollen raad Gods tot onze zaligheid. Hij sprak hun van den Vader. Hij ge droeg zich jegens hen niet als waren zij vreem den of knechten, maar Hij sprak tot hen als tot zijn vrienden. Hij ontsloot voor hen zijn groote Middelaars-hart, waarin de fonteinen der eeuwige liefde sprongen. Hij ontsluierde de geheimen van het eeuwig welbehagen. Hij sprak hun van zijn liefde tot in den dood, en van het huis van zijnen Vader, waarheen Hij gaan zou om voor hen plaats te bereiden. Hij zegde de belofte des H. Geestes hun toe. En toen, toen Hij zijn profe tisch, priesterlijk en koninklijk werk bij hen vol bracht had, toen nam Hij hen in 't vertrouwen zijner liefde en noemde hen zijne vrienden. En wat Hij sprak, deed straks de H. Geest in al het zoet der heilige werkelijkheid hun verstaan en genieten. Ditdat zij vrienden waren van den Zoon des Vaders, dat zij omspannen waren door- liefdekoorden en vriendschapsbanden Vrienden van Jezus. Of dit het dienen opheft Natuurlijk niet. Jezus herstelt de scheppingsordi nantie, Hij maakt de zijnen tot ware dienaren van Hem en den Vader. Hij had tot de discipelen gezegdGij heet mij Meester en Heere, en gij zegt wél, want Ik ben het, en van dat zeggen neemt Hij geen woord terug. De afstand tus- schen Hem en de zijnen is te groot dan dat dit ooit anders zou kunnen worden. Maar hier schuilt de heerlijkheid der genade door Jezus heeft de knechtelijke verhouding een ander, inniger en vertrouwelijker karakter ont vangen. Een dienstknecht weet niet wat zijn heer doetmaar Ik heb u vrienden genoemd, want al wat Ik van mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt. Zoo groot is Jezus' liefde Hij trekt de zijnen binnen den kring zijner heilige intiemiteit. Zoo groot is Gods ontferming Hij omringt zijne dienaren met het betoon zijner Goddelijke gunst. Vrienden o, wie het verstaat, die zegt met gebroken stem, terwijl het oog hem vochtig wordt en het hart hem bezwijktHij is het, die ons zijn vriendschap biedt Vrienden het geloovig bewustzijn ervan verft onze wangen rood van schaamte, maar wij wijzen het niet af. We stamelen, eerstmijn Heere en mijn Goden straksAbba, lieve Vader De man der wereld verstaat het niet. Hij heeft wel eens ervan gehoord, dat God liefde is. Nu, dan is het ook geen wonder, dat God ons zijne vrienden noemtVoor wie geen zonde kent en geen schuld te belijden heeft, schuilen de gehei men der genade weg in het donker. Wie het pad der werken, der werkheiligheid bewandelt, ziet in de nederbuiging van het eeuwi ge Wezen, voor wien de Engelen hun driemaal „heilig" zingen, niets bijzonders. Zou hem de eerenaam van vriend niet toekomen? Heeft hij dien niet verdiend met zijn doen van het goede en het laten van het kwade Heere, ik dank u, dat ik niet ben als de anderen, dat ik voor u leef, gelijk het behoort, dat ik mij gedraag als die uw vrienden zijn Ja, er is wel wederbarende genade voor noo- dig om er de heerlijkheid van te zien, dat Jezus ons zijn vrienden noemt. Wij waren het niet, wij zouden het van ons zeiven ook nooit ge worden zijn, maar Hij heeft ons zoo gemaakt en zoo gesteld voor het aangezicht van zijnen Vader. Dat leert alleen de H. Geest ons ver staan, door het geloof. En als we het verstaan mogen, door het geloof, dan wil en moet de dankbaarheid zich uiten dan begeeren wij het kenmerk der vrienden te bezitten doen wat Hij ons gebiedtdan worden de heilige paden ge zocht en bewandeld dan breekt de albasten flesch van ons hart en de nardus der aanbidding vloeit uit. Dan komen wij met onze kleine en zwakke, maar door genade oprechte wederliefde tot Jezus, en verheerlijken door Hem God en den Vader. Halleluja eeuwig dank en eere, Lof, aanbidding, wijsheid, kracht, Worde, op aard' en in den hemel, Heere, Voor uw liefde U toegebracht B. VAN DER VEEN. HET EENE DOEN EN HET ANDERE NIET NALATEN. We zaten saam als deputaten van een Zeeuw - sche classis voor den arbeid der evangelisatie op het terrein dier classis. We waren er allen diep. van overtuigd, dat we een eigen predikant of zendeling voor den arbeid brood noodig had den. Vijf of zes moderne dorpen zoo vlak om ons heen, en een stad die ook voor de meerder heid modern is. Een terrein waar moderne pre dikanten jaren en jaren gewerkt hebben moder ne predikanten die niet schroomden zelfs in het Gezangvers „Jezus neemt de zondaars aan" de gemeente te zeggen het woord „Jezus" te schrap pen en te zingen „Liefde neemt de zondaars aan". Of zich niet ontzagen te zeggen „De leer dat God eerst het bloed van Jezus moest zien om te vergeven is een krankzinnige leer". V/aar dus het borgtochtelijk werk van Christus, zoo wel de liefde Gods in Christus, als het recht Gods bespot en vertreden werden. Waar velen der gegoeden geheel met de kerk gebroken heb ben en waar onder de armen de socialisten in de paar laatste jaren propaganda maakten en als te denken is een vruchtbaar veld vonden. Reeds nu is hun stemmencijfer boven dat der antirevolutionairen. En terrein waar nog mid- deneeuwsche toestanden heerschen en de mo derne landeigenaren hun arbeiders verbieden naar het evangelisatielokaal te gaan op straffe van het te karig stukje brood dat ze in harden arbeid verdienen, nog te zullen verliezen. O, hadden we een Zendeling die zulke ge- drukten en ook zulke verdrukkers bezoeken kon, en met de moeden een woord ter rechter tijd wist te spreken of den onderdrukker op zijn groote schuld kon wijzen. We zagen toch geen weg om onze classis voor te stellen hier een stap tot verkrijging van zulk een Zendeling voor evangelisatie te doen. De kerken zijn meest zwak en klein. En hebben nu pas weer nieuwe ver plichtingen op zich genomen, ten opzichte van de Zending. Twee gulden per gezin per jaar voor een hospitaal op het Zendingsterrein. Be halve de andere uitgaven voor de Zending. Dat wil zeggen, dat een kerk zeg van 120 gezinnen, een kerk die toch al door den nood der tijden het zwaar heeft, toch 600.per jaar voor de Zending behoort op te brengen. En die dit ook doet. Kunt ge van zulk een kerk vragen en dit voorbeeld is zoowat de doorsnee van de ker ken dat ze nog eens 600,per jaar voor evangelisatie-arbeid in haar omgeving opbrengt En nu kom ik tot mijn punt. Dat moest toch eigenlijk. We hebben des Heeren roeping voor de verkondiging van het Evangelie onder de heidenen en ieder die schrijver dezer regelen kent, weet dat hij een warm hart voor de Zen ding heeft, maar we hebben toch ook des Hee ren bevel voor het zoeken van het afgedwaalde in onze omgeving. Ja, heeft Hij niet gezegd be treffende die prediking van het Evangelie „be ginnende van Jeruzalem". En zijn die gindsche zielen meer waard dan deze hier vlak bij Jawel, zegt gij, maar die heidenen hebben nie mand die hun predikt en hier staan de kerk deuren open en kunnen ze hooren. Daarbij zijn er hier predikanten en christenen die kunnen werken in de omgeving om het zaad des Woords uit te strooien. Dat is ook zoo. Maar laat ons dat nu eens nuchter onder de oogen zien. In diezelfde classis zijn in de omgeving waar ik van sprak behalve een paar vacante kerken bijna alle jonge predikanten, want de kerken zijn meest klein. Deze jonge predikanten komen er als candidaat en na een jaar, drie of vier gaan ze in den regel naar een grooter arbeidsveld. Ieder, die maar eenigszins in de predikanten wereld thuis is, weet dat zulk een jong prediker die als candidaat in een gemeente komt de eerste jaren zijn handen vol heeft, uitzonderingen daar gelaten, meer dan vol heeft, met werk in eigen gemeente, in eigen studeerkamer, huisbezoek, in op-de-hoogte komen der dingen en inleven in zijn pastoraal werk. Daarbij niet ieder heeft de gaven voor evangelisatie-arbeid. Men kan veel gaven hebben om een degelijke keurige pre dikatie voor wel ontwikkelde Gereformeerden te maken, maar absoluut geen of nog geen tact en gaven hebben om in een lokaal een eenvoudig woord van hart tot hart tot afgedwaalden of weggezonkenen naar hun behoefte te spreken. Om niet te spreken van gebrek aan tijd om zul- ken op te zoeken. En hier kom ik tot iets an ders. Het is niet alleen het spreken, evangelisatie- arbeid is opzoeken, keer op keer, overtuigen van uw welmeenendheid met hen, moeilijkheden overwinnen met hen, wanbegrippen wegruimen bij hen. Het is alleen liefde, zelfverloochening vertrouwen-winnen, meeleven die het doen moet. Althans in den regel. Wat ik er van gezien heb, en ik heb er wel wat van gezien, dan is evangelisatie-arbeid, even moeilijk, zoo niet in menig geval moeilijker dan Zendingsarbeid onder de heidenen. In de Zen ding staat men er nieuw voor, hier is het uit geschud, hier „weet" men in eigen wijsheid, dat is meent men te weten wat Christendom is. Het is overal Gods Geest die blinde oogen moet openen en harde harten moet vernieuwen en dooden moet wederbaren maar naar den mensch gesproken is er bij heidenen in den re gel nog eerder een belangstelling, gemoed en een luisterend oor te vinden dan bij dezulken, die meenen het te weten. En die door moderne leer onderricht zijn in bestrijding. En toch die zielen en die hunner kinderen lig gen vlak voor onze deur. God regeert, maar wij hebben onze roeping te vervullen en tot die zielen te spreken van den eenigen Naam tot zaligheid, hetzij dat ze het hooren of laten. En God legt ze daar voor ons neer. En een Christendom dat ophoudt te getuigen, te evan- geliseeren, te trachten te winnen heeft zijn kracht verloren, is een zouteloos zout geworden. Dus Zending doen. Gewis Niet verminderen, eer als het kan vermeerderen Maar 1J^ cent per hoofd per week Maar daarnaast ook de evangelisatie. En mag toch eigenlijk niet minder. Twaalf duizend gulden voor de verstrooiden in Indië door onze laatste Synode toegezegd, waarvoor wij collecteeren moeten. Goed. We doen het. Gaarne. Maar dan die verstrooiden om ons heen Die hebben dan toch ook aan spraak op een goede ondersteuning voor hun bearbeiding. En daar behoeft weinig af aan rei zen enz. Ik zit er tegen aan te kijken. Zoo moet het toch. En ik wenschte dat we b.v. in mijn ge meente net zooveel konden geven voor evan gelisatie als voor de Zending. En dat de meer dere vergaderingen net zoo'n warm hart hadden voor den arbeid onder de zielen vlak bij als voor den arbeid onder de verstrooiden in Indië, Argentinië, Canada, enz., enz. Neen, neen, ik keur dat alles niet af, maar ik zeg van huis uit beginnen, die arbeid mag niet achter staan, die arbeid nabij, voor de deur, mag niet minder zijn dan die verre af. Maar dan moeten de ker ken, onze menschen, onze vergaderingen ook allengs oplaaien in liefde, niet alleen voor de Zending maar ook voor de Evangelisatie. In niet mindere liefde daarvoor. Dat is de zaak waar voor we staan. 29 Aprii 1931. VAN LONKHUIJZEN. EEN BOEK OVER DE BALLINGSCHAP, De ballingschap van Israël in Babel is wel niet het meest bekende deel van Israëls geschie denis. Natuurlijk weet elk daar wel wat van. In die periode treden figuren op van zoo groote beteekenis, dat elk bijbellezer, die wel kennen moet en ook kent Daniël, Ezechiël, Sadrach, Mesach en Abednego, zijn evenzoo veel histo rische beroemdheden. En nemen we er dan den profeet Jeremia nog bij dan noemen we weer een naam van groote bekendheid. Evenwel blijft die kennis dan veelal beperkt tot deze helden des geloofs en enkele bijzonder heden uit hun leven. En dieper gaande kennis, die ook het geheel omvat, ontbreekt meestal. Nu is dit ook heel goed te verklaren. Dat deel van Israëls historie stelt den bijbellezer voor vele moeilijkheden. Het is al niet gemakkelijk de verschillende gegevens daarover met elkander in goed verband te zetten. Daar komt dan nog bij dat we in die periode voortdurend in aanra king komen met de algemeene geschiedenis en uiteraard is de kennis daarvan maar tot een klei nen kring beperkt. We mogen daarom Ds. G. van der Zee, Ned. Herv. Pred. te Wapenveld, wel dankbaar zijn, dat hij deze periode bijzonder in studie nam en de vrucht van die studie in drie kloeke boek- deelen het licht deed zien bij Kok te Kampen. Om aan die studie meer bekendheid te geven, willen we er hier iets van zeggen. Wanneer het boek tot titel draagt„De bal lingschap", mag daaruit niet worden afgeleid, dat de schrijver alleen maar zou handelen over wat we doorgaans de ballingschap noemen en waarvan we den tijdsduur dan zetten op 70 jaar. Zijn boek heeft tot ondertitelDrie eeuwen uit

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 1