Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 18.
-
Vrijdag 1 Mei 1931.
45e Jaargang.
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
ZEEUWSCHE KERKBODE
- REDACTEURDs, A. C HEIJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERS i D.D. L. BOUMA, W, M. LE COINTRE, F. J, v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F» STAAL Pzn,, A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg,
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
WAAR HET PAULUS OM TE DOEN WAS.
Opdat ik Hem kenne en de kracht
zijner opstanding.
Philipp. 3:10.
Men heeft den Apostel Paulus wel eens een
religieus genie genoemd. Dat klinkt wel heel
mooi en schijnt ook vroom, maar is in wezen
niet dan misleidend. Dat Paulus zulk een ge
weldige geestelijke persoonlijkheid geweest is,
tot welke heel de christenheid met bewondering
opziet, dankt hij niet aan zich zelf, maar aan
zijn God. Hij was er toe gedisponeerd, uitver
koren, en werd er toe gesteld. Het behaagde God
naar zijn eeuwige ontferming zijn Zoon in hem
te openbaren, en die Zoon, die Christus des Hee-
ren is de wortel, waaruit Paulus leefde, de be
zielende kracht die hem voortstuwde en zoo
machtig deed werken. Persoonlijk als over-
dropen met de heerlijkheid van Gods souvereine
genade, werd hij bovendien gemaakt tot een or
gaan des H. Geestes, om zóó de kerk des Hee-
ren van alle eeuwen met de vruchten van zijn
denken en doen te zegenen.
Zulk een leven heeft Paulus niet altoos gekend
of geleid.
Het is waar nooit hebt ge hem daar te zoe
ken waar diegenen wandelen, staan of neder-
zitten, die roekeloos met God en godsdienst
spotten. Maar wel is er een periode in zijn leven
geweest, waarin het betrouwen en het roemen
in het vleesch hem niet vreemd was. Toen zocht
hij zijn gerechtigheid in de werken der wet.
Maar al de uitnemende dingen, die hij meende
te bezitten, zijn van zijn credit naar zijn debet
verhuisd. Alles wat hij als levenswinst geboekt
had, heeft hij schade leeren achten om Christus'
wil. Op den weg naar Damascus is hem het
licht uit de duisternis opgegaan, heeft hij Chris
tus leeren kennen in dien verlossingsrijkdom. En
van af dat oogenblik heeft hij alle dingen los
gelaten, ja schade geacht, om Christus te gewin
nen. Alle dingen niet maar de stoffelijke en tij
delijke, maar ook en juist de zedelijke en gods
dienstige waarden. Alles, van wat naam of aard
ook, heeft hij om Christus' wil schade geacht,
om in Hem alleen zijn eenigen rijkdom en schat
te bezitten. In vers 8 van dit hoofdstuk spreekt
hij van „het gewinnen" van Christus in vers 9
van het „in Hem gevonden te worden" en in
vers 10 legt hij de spannende begeerte zijner
ziel bloot met de woorden „opdat ik Hem ken
ne en de kracht zijner opstanding"
Het heeft geen zin te vragen of Paulus Chris
tus dan eigenlijk nog niet kende. Hij had nu reeds
jaren lang aan anderen gepredikt en voor zich
zelf ook reeds jarenlang genoten door 't geloof.
Maar Paulus wil toenemen in kennis. Hij wil
steeds meer verstaan van 's Heeren dierbaren
persoon en heerlijke genadeweldaden. En daarbij
is het hem niet slechts om weten, maar om ken
nis te doen. Weten is meer uitwendig, theore
tisch en beschouwend, maar kennen gaat verder
en dieper, berust op ervaring en ondervinding.
Kennen doet ge iets door persoonlijke onder
vinding. En kennen doet ge iemand, niet door
boeken over hem te lezen, hoe kostelijk deze
hulpmiddelen u mogen zijn, maar door omgang
en gemeenschap met hem te hebben. En zoo is
het nu Paulus om die practische kennis te doen,
die diep indringt in den Persoon van Christus,
die de innigste verbinding met Hem zoekt, zoo
danig, dat hij de nauwste gemeenschap met Hem
heeft, geheel met Hem vervuld en door Hem ge
vormd wordt. Dat is zijn zielsbegeerte.
Paulus wenscht Christus te kennen en de
kracht zijner opstanding. Eigenlijk zijn deze niet
twee, maar één. Jezus Christus is voor Paulus
de opgestane Zaligmaker, de opgestane, die dood
is geweest en zie, Hij leeft. Naar het vleesch
heeft Paulus Hem niet gekend, het is de ver
heerlijkte Christus, dien hij kent. En zijn vurig
begeeren is om altijd meer te komen tot de ken
nis van den Gekruisigde, die leeft, van Christus
en de kracht zijner opstanding.
Die opstanding is een openbaring van kracht,
die de scheppingsalmacht evenaart en die de
gansche wereld verandert. De opgestane Chris
tus alleen kan een wereld, die in zonde en dood
verloren ligt, opheffen en verlossen.
Paulus heeft dat persoonlijk ervaren.
Indien iemand, dan is hij het geweest die harts
tochtelijk beproefd heeft rechtvaardig voor God
te worden door de onderhouding der wet. Maar
hij at zich aan de wet den dood. De levende
Christus wierp hem neder op de puinhopen van
zijn eigen gerechtigheid, met de gebroken scher
ven van zijn geluk in de handen. En méér toen
deed Christus hem den koningsmantel zijner ge
rechtigheid om en bekleedde hem voor God met
de kleederen des heils, die Hij door zijn lijden
en sterven voor zijn volk verworven had. En
als Paulus dat door 't geloof verstaan mocht,
wilde hij geen oogenblik meer de rechtvaardig
heid, die uit de wet is, maar die, welke door
het geloof in Jezus is. Zijn blijde hart ging roe
men in den Heere, en hij zong Wie zal be
schuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen
Gods God is het, die rechtvaardig maakt wie
is het, die verdoemt Christus is het, die ge
storven is, ja wat méér is, die ook opgewekt is,
die ook ter rechterhand Gods zit, die ook voor
ons bidt
Door de kracht zijner opstanding opent Chris
tus de graven van den dood der zonde, waarin
de zijnen nederliggen, en wekt Hij hunne zielen
op tot nieuw leven. Midden op het groote doo-
denveld staat de verheerlijkte Levensvorst, die
tot al de gegevenen des Vaders spreektIk leef,
en gij zult levenEn zijn opstandingskracht
maakt hen tot nieuwe schepselen, die uit den
dood der zonden opstaan en in wie de zonde
niet meer heerscht. Zij zijn op aarde niet los
van de zonde, maar zoeken het door de kracht
van Christus meer en meer te worden. Zij zoe
ken niet de dingen, die op aarde, maar die bo
ven zijn, waar Christus is.
Daarom begeert Paulus Christus te kennen en
de kracht zijner opstanding. Zijn zielsbegeerte
is het meer vernieuwd, meer gereinigd, meer ge
heiligd, meer levendgemaakt te worden. Buiten
Jezus is de dood, maar Hij is de levensbron.
Ja, nog meer, Paulus gelooft, dat door de
kracht van Christus' opstanding eenmaal ook de
doode lichamen der zijnen zullen opgewekt wor
den.
Hier snelt alles naar den dood. Het graf spert
zijn muil ook tegen Gods kinderen op.
Maar Jezus leeftDe ure komt, waarin allen,
die in de graven zijn, zijne stem zullen hooren
en zullen uitgaan die het kwade gedaan heb
ben tot de opstanding der verdoemenis, maar
die het goede gedaan hebben tot de opstanding
des levens. Naar ziel én lichaam verheerlijkt
zóó zullen wij eenmaal altijd met den Heere
wezen
Om al deze dingen is Christus voor Paulus
alles niet iets, niet veel, maar alles. Wat buiten
Hem is, is schade wat in Hem is, is winst.
Christus en de kracht zijner opstanding zijn de
troost en hope, de blijdschap en de zaligheid van
zijn hart.
Ook voor u
Gij moet Christus en de kracht zijner opstan
ding persoonlijk kennen, of anders ontbreekt aan
wat ge uw „leven" noemt de heilige werkelijk
heid. En bij velen, helaas, is het zoo. Wat zij
hun geloof noemen, is geen gemeenschap met
Christus, en van de kracht zijner opstanding
wordt er niets in hen openbaar. Wel is de kracht
der zonde op te merken, en wordt er om 's Hee
ren wil niets losgelaten of schade geacht. Velen
zullen eenmaal zoeken in te gaan, maar zullen
niet kunnen met de wereld in de armen en de
zonde in het hart zullen zij wegzinken in het
eeuwige verderf, dat den duivel en zijne engelen
bereid is.
Daarom zegt Hij Ontwaakt, gij die slaapt en
staat op uit de dooden, en Christus zal over
u lichten
Christus te kennen en de kracht zijner opstan
ding dat zij uw heilig streven, dat zij uw
bezielend ideaal, dat zij met Paulus uw ootmoedig
gebed tot God
B. VAN DER VEEN.
„DE TAAK DER OUDE
GEREFORMEERDE KERKEN."
Onder het opschrift „Een gevaar" deed Prof.
Grosheide in N. Hollandsch Kerkblad een waar
schuwing uitgaan, dat wij als Gereformeerden
moeten oppassen niet te worden een vrije kerk
in den kwaden zin van het woord. Dat zouden
we worden zoo schrijft hij wanneer we
ons opsloten in onszelf en, tevreden, dat het bij
ons in orde is, ons met niets anders zouden be
moeien.
Dat wij nu ons aan dit feit schuldig maken,
wordt ons verweten van hervormde zijde. Daar
zegt men wij worstelen om het behoud van
het volk, maar gij Gereformeerden, hebt het volk
losgelaten en zijt tevreden met u zelf. Deze be
schuldiging vindt Prof. Grosheide dan niet ge
heel en al zonder grond.
Voorts wijst hij er op, dat we ook met de
andere kerken hebben te rekenen, want waren
die er niet, en waren er alleen maar Gerefor
meerde Christenen in Nederland, zoo zou het
er met ons maar slecht uitzien. Aan het feit,
dat er ook andere Christenen zijn, hebben we
veel te danken.
Daarom zoo zegt Prof. Grosheide moe
ten we niet alleen waken over de zuiverheid
van leer en leven in eigen kring, maar moeten
we ook bereid zijn de taak der oude Gerefor
meerde Kerken op ons te nemen,
In verband met die taak zouden we Prof.
Grosheide wel een nadere inlichting willen vra
gen en dat ook omdat ons zijn motiveering niet
geheel duidelijk is.
Wanneer we opmerken, dat er nog andere
Christelijke kerken in ons vaderland zijn en dat
door die kerken worden bereikt groote men-
schengroepen, die door de Geref. Kerken niet
bereikt worden en dat er van die kerken nog
een groote invloed ten goede op die menschen
uitgaat, kunnen we voor dien invloed ten goede
zeker dankbaar zijn. En de dankbaarheid daar
voor kan worden gewekt wanneer we ons eens
even pogen in te denken, hoe de toestanden
zijn, wanneer die kerken er niet waren. Dan
zou het er voor de Gereformeerden, die dan
de eenige Christenen zouden zijn, ongetwijfeld
donker uitzien.
Het is ons dan echter niet helder hoe daarin,
dat hun bestaan ook voor ons van belang is,
een motief kan liggen ons met hen te bemoeien.
Op het staatkundig terrein is het zóó, dat
we met dankbaarheid mogen opmerken, dat niet
allen, die leven uit de revolutiebeginselen socia
listen en communisten zijn, maar dat er ook li
beralen zijn. We meenen, dat er onder ons geen
verschil bestaat in de erkenning, dat de liberalen
voor ons staatsleven ook veel goeds hebben ge
daan. Daarin echter, dat de liberalen ook in
vloed ten goede uitgeoefend hebben, ligt toch
niet het motief ons met hen te bemoeien
En wat nu betreft het verwijt, dat de Gere
formeerden het volksleven zouden losgelaten
hebben, willen we vragen kan dat worden ge
zegd
Het lijkt ons ten eenenmale onjuist te beweren
dat de Gereformeerden zich onttrekken aan het
pogen om op het volksleven invloed ten goede
uit te oefenen.
Daar is de arbeid op staatkundig terrein, op
maatschappelijk terrein, op schoolgebied, waarbij
de Gereformeerden toch niet ontbreken.
Het is wel niet zóó, dat de Gereformeerden
het volksleven daar zoeken vast te houden, door
het instituut van hun kerken. Maar dat vindt
dan toch hierin zijn oorzaak, dat zij hier niet
zien een taak voor de kerk als instituut maar
als organisme. Door allerlei organisaties, die
soms bijna uitsluitend uit Gereformeerden zijn
saamgesteld, en waarin altijd een heel belangrijk
deel gevonden wordt van de kerkelijke Gere
formeerden, poogt men het volksleven vast te
houden en in goede banen te leiden. Van hoe
groote beteekenis voor het vasthouden van ons
volksleven is de Vrije Universiteit. En bekend
is dat de vereeniging voor Hooger Onderwijs op
Geref. grondslag bijna uitsluitend onder de Ge
reformeerden haar leden en begunstigers vindt
ook al begint in den laatsten tijd, gelukkig, ook
in andere kringen voor haar streven belangstel
ling te komen. Waar het gaat om invloed uit
te oefenen op ons volksleven en dat vast te hou
den door organisaties is er veeleer reden tot
klacht ook wanneer we de V. U. nog buiten
beschouwing laten, maar denken aan vereenigin-
gen op staatkundig en maatschappelijk terrein
dat men van hervormde zijde zoo vaak van verre
blijft staan, dat werk voor de Gereformeerden
overlaat en het volk loslaat.
Maar er is meer dan die bemoeienis alleen
door organisaties.
Daar is al de kerkelijke pers, die wel niet
rechtstreeks van de kerken uitgaat, maar toch
met het leven der geïnstitueerde kerken in nauw
verband staat tot op zekere hoogte kan wor
den gezegd, dat men daarin de stem der Gere
formeerde Kerken beluistert. En ook in die ker
kelijke pers laat men het volksleven niet los
bemoeit men zich zelfs met de Hervormde Kerk.
En dat niettegenstaande men het van die zijde
doorgaans niet vriendelijk opneemt, maar uit
spreekt, dat wij ons met hen maar niet bemoeien
moeten.
En wanneer we komen op zuiver kerkelijk
terrein, dan vinden we daar nog wat anders
dan een zich behagelijk terugtrekken in eigen
kring. Dan vinden we daar den evangelisatie-
arbeid onder hen, die soms nominaal nog tot de
Hervormde kerk behooren en ook onder de
Roomschen.
Bedoelt Prof. Grosheide nu, dat er op die
wijze nog te weinig gebeurt, dan willen we hem
daarin niet tegenspreken. Maar dan vragen we
hoe kunt U dat noemen een opnemen van de
taak der oude Gereformeerde Kerken Dan zien
we daarin niets anders dan een uitbreiden van
de taak, die de nieuwe Gereformeerde Kerken
reeds op zich genomen hebben. Dat kan dus
de bedoeling niet zijn.
Nu was het in de dagen van 86 en volgende
jaren zóó, dat de Gereformeerden, die zich los
gemaakt hadden van het „Synodale juk", uit
gingen van de gedachte, dat zij dat hadden ge
daan voor allen, die tot de Hervormde kerk be
hoorden en daarom gevoelden zij zich geroepen
alle leden, ambtelijk te bezoeken en dezen op te
wekken den wettigen kerkeraad te erkennen.
Daarom kwam bij ons de vraag op, of Prof.
Grosheide daarop het oog had, wanneer hij
sprak van de taak der oude Gereformeerde
Kerken
Maar wanneer dit de bedoeling zou zijn, dan
zouden we er aanstonds de vraag aan toe willen
voegen of nü nog kan worden geacht, dat deze
taak rust op de kerken Immers die vraag is
eenmaal gedaan en op die vraag is dan het ant
woord gevolgd, doordat men óf gehoor gaf aan
den oproep om den wettigen kerkeraad te er
kennen óf weigerde daaraan gehoor te geven en
onder het Synodale juk bleef.
Het lijkt ons van groot belang, dat we in deze
dagen helder zien wat nu de taak is van onze
Gereformeerde Kerken in het midden van ons
volksleven, dat van alle kanten door allerlei,
ook zeer grimmige en zeer gevaarlijke vijanden,
wordt belaagd. En daarom nemen we de vrijheid
Prof. Grosheide te vragen om nadere toelichting
van wat hij bedoelt met de taak der oude Ge
reformeerde Kerken.
DISTRICTSVERGADERING IN GOES,
Voor veertien daag kondigden we met een
enkel woord al aan de vergadering van district
IX van den Schoolraad D.V. Vrijdag 8 Mei
a.s. te Goes in Schuttershof.
We willen hier, met herinnring daaraan en
verwijzing naar de in dit nummer voorkomende
advertentie, nog opnemen de stellingen van het
referaat van Mr. P. A. Schwartz over het Rap-
port-Rutgers en de Schets van het referaat van
den Heer Meima over „Tact".
Stellingen over het referaat van
Mr. P. A. Schwartz.
1. Het Rapport der Staatscommissie-Rutgers
mag, gezien bij het licht van de opdracht der
Kroon, niet uitsluitend als bezuinigingsrapport
worden beoordeeld. Voor zoover het echter deze
strekking heeft, stelt het teleur op het voornaam
ste punt, aangezien de daarbij beoogde bezuini
ging slechts gedeeltelijk zal worden bereikt en
de voorgestelde maatregel bovendien niet in
overeenstemming is met het tweede voorbehoud,
in de Regeeringsopdracht vervat.
2. Bij de huidige verhouding tusschen open
baar en bijzonder onderwijs verdient het aanbe
veling, de door de Staatscommissie gehandhaaf
de organisatie van het onderwijs vooralsnog in
hoofdzaak te bestendigen. Intusschen zal de
vraag onder het oog moeten worden gezien, of
en in welke mate de grondslagen van het gewij
zigd Unie-rapport voor de toekomst beteekenis
kunnen hebben.
3. Al mag het rapport der Staatscommissie
niet eenzijdig als een technische herziening wor
den aangemerkt, voor zooveel het dit karakter