z
M
H
11
11
11
11
FEUILLETON.
MECHELEN.
Wie maar eenigzins thuis is in onze Kerk
geschiedenis, weet ook hoeveel Noord-Nederland
heeft te danken aan de uitgeweken predikers
uit België. In Antwerpen en Gent om niet
meerdere plaatsen te noemen zijn in de dagen
der Reformatie krachtige Gereformeerde Kerken
geweest, die in zich droegen eene heerlijke be
lofte voor de toekomst.
Doorreist nu eens de provinciën Antwerpen
en Vlaanderen en het land van Waes en ge zult
van Gereformeerd leven al heel weinig bespeu
ren. Bloedige vervolgingen hebben de jeugdige
planting vernietigd en maar al te gewillig bogen
de Vlamingen voor het bruut geweld van Alva
en priesterdrijven.
Noord-Nederland heeft van die geweldige
storm de vruchten geplukt door den arbeid der
uitgewekenen naar deze landen en wel duidelijk
wordt het door alles, dat God de geschiedenis
schrijft.
En toch stemt het droef bij den doortocht
der Vlaamsche steden en dorpen bij de gedachte,
hoe het had kunnen zijn, als eeuwen geleden de
kracht der waarheid ook daar de harten had ont
vonkt tot den strijd in 's Heeren mogendheden.
Evenwel bij klacht blijve het niet, waar aan
pakken het parool is. Zooals bekend is zijn er
kleine Gereformeerde Kerken in Brussel, Antwer
pen en Gent, die met eere hun plaats innemen.
Ook de Gen. Synode van Arnhem sprak zich
weer uit over de Evangelisatie in België, die
vooral door den arbeid van Ds. Lauwers wel
eenige bekendheid heeft.
In eene der bijlagen van de Acta dier Synode
staat te lezen, dat ook een gunstig verslag mag
gegeven over het werk in Mechelen.
Mechelen is een groote stad, naar ik meen
zelfs de zetel van een der Roomsche bisschop
pen een echt Vlaamsche plaats en daar zijn op
dit oogenblik te vinden 30 Gereformeerden, die
moeten kerken in Antwerpen, een afstand van
meer dan 20 K.M. In Mechelen wordt vergaderd
in een woonvertrek van een der broeders, maar
dat is juist de reden, dat begeerigen naar het
Woord in schuchterheid wegblijven. Juist om de
kleine groep te behouden en anderen te trekken,
zou men in Mechelen een vergaderlokaal wen-
schen. Uitbreiding is er in dit deel van Vlaande
ren zeer zeker te verwachten.
De zaak is dus Mechelen moet een vergader
lokaal hebben. Dat staat vast. Maar hoe dat in
orde te brengen De centenkwestie natuurlijk.
Naar we vertrouwen, wordt elk jaar in onze
kerken eenmaal eene collecte gehouden voor de
Evangelisatie in België. Uit die kas kan Meche
len misschien wel eene kleinigheid krijgen, maar
veel toch zeker niet, vooral niet, nu uit de kas
ook moet bestreden het werk onder de verstrooi
den in Frankrijk.
Nu is er evenwel in Middelburg een comité
opgericht, dat een weg zoekt de Mechelsche
wensch in vervulling te brengen. Het doel wias
in alle kerken in het vaderland naar de grootte
dier kerken 10 a 25 prikkaarten te plaatsen. Kan
dat doorgevoerd, zoo was het gebouw er. Maar
de deputaten voor Evangelisatie in België had
den wel eenig bezwaar, vreezende, dat de col
lecte voor hun doel er onder lijden zou.
Nu is aan Middelburg gemeld, dat de depu
taten dat risico niet aandurven, maar als proef
worde het geprobeerd op Walcheren.
De prikkaarten geven in eenvoudige schets
een kerkgebouwtje en school en op bepaalde
plaatsen zijn kleine cirkels met de cijfers van 10,
25 enz., zoodat wie meewerken wil met 10 cént
of 25 of nog meer, dat zelf bepalen kan door een
prik te geven in een vakje met een bepaalde
cijfer. De geheele kaart in eens koopen, zelfs zon
der een prikje te geven, is natuurlijk ook best.
Nu vroeg dat Middelburgsche Comité een
woordje van aanbeveling.
Met genoegen willen wij op deze actie het
oog vestigen in de hoop, dat het Comité in Mid
delburg niet worde teleur gesteld. Hoewel deze
tijd niet de tijd is voor nieuwe lasten, durven
we dit toch aanbevelen, omdat wij, al was het
alleen maar uit dankbaarheid, een verplichting
en dure roeping hebben tegenover Vlaanderen
en Waes, opdat ook daar weer klinke het evan
gelie van den opgestanen Christus en over de
velden opga het Psalmlied der Schriften.
Met belangstelling hopen we uit te zien wat
Middelburg, dat ook eeuwen geleden uit de Zui
delijke Nederlanden uitnemende mannen verkreeg
tot reformatie en opbouw van Christus' Kerk,
in bond met het schoone Walcheren voor Me
chelen doen zal.
Terwille van de zaak zouden we zeggen
ieder een kleinigheid en straks klept het tweede
klokje eener Gereformeerde Kerk over Vlaande-
renland. Wie zou dat niet wenschen
Wenscht gij dat, welnu, doet dan ook yat.
Nu is deze aanbeveling alleen voor Walcheren,
maar ook andere gedeelten van Zeeland mogen
bijspringen, 't Zal zeer worden gewaardeerd.
Óm te toonen, dat dit is gemeend, vraag ik
langs dezen weg zijn er ook van mijne catechi
santen in Kapelle-Biezelinge, Goes, Wemeldinge
en Yerseke, die willen trachten een of meerdere
kaarten te verprikken Of uit andere kerken
van Zuid-Beveland
Zij hebben het slechts mede te deelen.
Anders is het adres Mejufrouw M. Maljers,
Korte Noordstraat, Middelburg.
Kapelle-Biezelinge. A. SCHEELE.
Zie hierboven.
NADERE OPHELDERING.
I.
Van onzen ouden lezer Job Wisse te Bigge-
kerke ontvingen we een schrijven dat we ver
kort hier weergeven.
Het stemt ons tot blijdschap, dat onze broeder
ondanks zijn hoogen leeftijd, steeds met zooveel
belangstelling den inhoud van ons blad volgt.
Het prikkele jongeren tot navolging.
Br. Wisse schrijft
,,Ik vraag mij biddend afDwaal ik in
mijn opvatting der Algemeene Verzoening?
DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD
(HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880)
DOOR
H. KINGMANS.
XXXV.
,,Maar Evenhuis
„Praat me niet van Evenhuis. Hem vertrouw
ik wel, tenminste een beetje. Maar zijn vrouw
niet. Ik ken de schijnheiligheid van die lieden.
Hij moet voorloopig het dorp uit. Uit het oog
uit het hart."
„Ik geloof niet
„Het gebeurt, zooals ik zeg. En hij zal met
die meid ook geen briefwisseling houden. Ik zal
den kantoorhouder instructies geven, die brieven
in te houden."
„Jan zal haar niet schrijven. Evenhuis zeide
immers
„Ja, ja, daar weet ik alles van. Wie weet wat
ze in het molenhuis hebben bekokstoofd. Hij
heeft er den heelen avond gezeten."
„Niet waar. Van tien uur af."
„Gekheid. Dat is een smoesje van Evenhuis.
Zij hebben wat afgesproken. Je snapt toch wel,
dat ze de centen van Olmhoeve niet kwijt willen.
En nu komen ze wel zoetsappig naar de boer
derij, maar ik zal ze in de gaten houden. Zóó
gebeurt hetJan gaat van 't voorjaar voor een
paar jaar weg. Dan is het in eenen afgeloopen.
Ik vind mijn gevoel niet in strijd tegen
de leer der verkiezing en der wedergeboorte.
Alles is uit God, niets is uit den mensch,
ook geen vrije wilDat ik zalig kan wor
den, ook dat ik zalig wil worden is aan
God te danken.
Maar het wil mij voorkomen, dat wij
den val in Adam, de verkiezing en de roe
ping van twee zijden moeten beschouwen
van de zijde Gods en van 's menschen zijde.
God roept welgemeend alle menschen tot
geloof en bekeering Hij kan en wil dat
doen door den Middelaar Jezus Christus.
De kloof is overbrugd, in zooverre is God
Ik wil niets met die lui te maken hebben. En
Evenhuis moet voorzichtig zijn, anders zal ik
hem nog op een andere manier krijgen."
„Wat maak je je toch dik om die lui van „de
schuur", verweet zij hem.
,,'t Zijn duivels in menschengedaante", zei hij
heftig. „Ze brengen niets dan ellende. Je moet
zien hoe die arbeiders den kop opheffen, 't Is,
of ze de boeren zijn. 'k Zal ze krijgen."
HOOFDSTUK IX.
Tjaard Evenhuis verliet het molenhuis, om
naar het dorp te gaan, waar hij op dezen Maart
middag, midden in de week, bepaald wezen
moest. Zonder noodzaak verliet hij in de week
zijn molen niet .vroeger ook al niet, maar zeker
niet de laatste maanden, sinds bij zijn vrouw zulk
een groote verandering gekomen was, die haar
geheel en al had omgezet.
Op het dorp werd er over die verandering
zoo goed als niet meer gesproken. Men was het
gewoon geworden, den molenaar alleen naar de
kerk op het marktplein te zien gaan, alleen of
vergezeld van Marie, terwijl de molenaarsvrouw
het zijpad naar den Achterweg was ingeslagen.
Het geval werd vergeten. Wat alleen bleef was,
dat eenige goede kennissen, als Jansma, de win
kelier, de betrekkingen verbroken hadden, door
duidelijk te kennen te geven, dat zij het doen
van vrouw Evenhuis afkeurden.
De molenaar had er zich kwaad om gemaakt
en zijn vrouw aangeraden, dan ook niet meer in
den winkel te gaan. Maar zij had het niet gewild
en Jansma leverde gewoon zijn waren als altijd.
met de menschen verzoend, hetzij ze uitver
koren zijn of niet. Des Middelaars bloed is
genoegzaam voor alle menschen.
Maar de mensch is zoo diep gevallen, dat
hij zich niet zonder wedergeboorte bekeeren
wil of kan.
Nu biedt God wel de redding aan allen
aan, doch Hij dwingt niemand. Maar bij
zijn gekenden zet Hij den wil om in de we
dergeboorte.
Het lijkt mij daarom altoos een groote
dwaasheid, een mensch die onder het aan
bod der genade leeft te waarschuwen voor
een gestolen geloof want wie steelt er iets,
wat hij niet hebben wil
Wij lezen wel van een kloppen als de
deur gesloten is, maar daar kan toch geen
welgemeend kloppen mee bedoeld zijn
Misschien wil die gesloten deur zeggen, dat
eenmaal het aanbod van genade ophoudt.
Misschien zal de mensch ten jongsten dage
als hij dan nog om genade durft roepen,
ondervinden dat dit aanbod van genade
voorbij is.
Wanneer de kerk echter maar leert, wat
de Verbonds God aan iedereen, hetzij uit-
of inwendig belijder aanbiedt, dan is de kerk
vrij. Wees maar gerust. Niet één kan en
wil en zal komen zonder dat de Vader hem
trekke.
En voorts eenmaal ten jongsten dage zijn
alle ware geloovigen bijbelsche Christenen,
hoe jammerlijk ook verdeeld.
Dwaal ik in deze opvatting, zoo heb ik
hoop, dat ik door uw antwoord terecht zal
worden gebracht."
We willen slechts op de hoofdzaak ingaan.
Maar vooraf veroorlove onze broeder ons de
opmerking, dat hij met zijn uitdrukking bijbelsche
Christenen zich aan een zijde voegt, waarbij hij,
de historie kennende, zeker niet gaarne gerekend
zou worden.
Want de term „Bijbelsche Christenen" heeft
een geschiedenis. Het is de naam van hen, die
om de een of andere reden met een bepaald
dogma hunner kerkelijke belijdenis in conflict
raken.
Zij beginnen met het gezag hunner kerk los te
laten, wat alleen tot een deugd kan worden,
wanneer zij uit de Schrift bewijzen kunnen, dat
de belijdenis der kerk met haar in strijd is.
Enkele „losse" teksten moeten het bewijs leve
ren dat de kerk dwaalt.
Toont men dan aan, dat hun uitlegging van
de Schrift niet goed is, dan houden zij toch
graag vast aan hun eigen gekozen standpunt.
Maar vinden ten slotte dat noch de leer van de
kerk, noch hun eigen opvatting er zooveel toe
doet. „Als we Jezus maar liefhebben en er naar
leven."
Zoo wordt dan de Schrift reeds ingekrompen
tot de vier Evangeliën en nog meer bijzonder
tot het „sociale" deel ervan de Bergrede.
En gaat ge verder na wat voor deze die be
lijders van het „Evangelie op een stuivertje",
de Christus nog beteekent, dan verschrompelt
ook die beteekenis al meer en meer de authori-
teit die men toekent aan zijn eigen voorstelling
omtrent den Heiland. En dit is dan...een voor
stelling genomen niet uit den samenhang van heel
de Heilige Openbaring Gods in de Schrift, maar
uit een paar teksten, die men op den klank af
voor bewijsplaatsen houdt.
De naam Bijbelsche Christenen wordt meestal
aangenomen door hen, die met den heelen bijbel
op nog al gespannen voet staan.
Zij beweren wel, dat al die dogmatische leer
stukken hun bedroefd weinig kunnen schelen,
maar onder den klinkenden titel„Wij zijn Bij-
belsch, niet confessioneel" vertroetelen zij hun
eigen lief dogma'tje zóó innig, dat zij er een zelf
standige kring mee stichten.
Precies andersom als de Reformatorische ar
beid geweest is van de mannen, die uit de kerk
gezet zijn wegens het handhaven van de aloude
belijdenis.
Maar wij kennen onzen ouden broeder Wisse
genoeg om te weten, dat hij aan zulk een zijde
niet staat. Echter gaf mij zijn term Bijbelsche
Christenen deze waarschuwing in de pen.
Over de hoofdzaak in zijn brief D.V. een vol
gend maal.
Zaandam. v. DIJK.
ZENDING.
Na de vorige verantwoording is ontvangen en
verzonden voor de exploitatie van het Zendings
hospitaal te Magelang, uit Baarland 20.
Borssele 5.Driewegen 5.Goes 100.
Nog enkele andere kennissen hadden hen in
den steek gelaten. Maar daar stond voor de mo
lenaarsvrouw tegenover, dat zij meermalen een
bezoek aflegde in de pastorie en bij de vrouwen
van ouderling Lunshof en diaken Straatsma, in
welke drie woningen zij met liefde ontvangen
werd en vanwaar zij verkwikt weerkeerde.
Voor den molenaar was er het lichtpunt, dat
boer Menkveld, in tegenstelling met Heerema, de
zelfde gebleven was. Bepaalde vriendschapsban
den tusschen het molenhuis en de boerderij van
Menkveld hadden er nooit bestaan, al was Marie
er dan ook als kind in huis en al kwam de boerin
wel eens in het molenhuis, maar toch waren er
goede betrekkingen. En die waren gebleven.
Noch Menkveld noch zijn vrouw waren ook
maar in eenig opzicht jegens hen veranderd.
Dat deed Tjaard Evenhuis goed. Het deed
hem meer pijn dan hij mogelijk voor zichzelf
wel weten wilde, dat Heerema en enkele anderen
hem links lieten liggen en dat ook dominé Putha-
ke jegens hem lang niet meer zoo vriendelijk
was als voorheen.
Daarom vertoonde hij zich zoo min mogelijk
op den weg en in het dorp kwam hij alleen,
wanneer dit strikt noodzakelijk was, zooals op
dezen Maartmiddag.
Een strenge winter was voorbijgegaan. Nóg
was het koud, waarom de molenaar zijn dikke
duffelsche jas had aangetrokken. Maar tóch was
er in de natuur al eenig uitbottend leven. Het
sneeuwklokje was reeds een bode geweest. En
ook hadden enkele milde dagen verteld, dat een
maal de wintertooi geheel zou worden verbroken.
Tjaard Evenhuis stapte stevig door. In maan-
Heinkenszand 30.Kruiningen 20.
Nieuwdorp 149.25 Wemeldinge 5.— Wol-
phaartsdijk 10.
Door bemiddeling van Br. Snoodijk 14.60
zijnde de inhoud van het busje der Christelijke
Bewaarschool te Goes. Prachtig, zoo werken
reeds onze kleinen mee., 't Geeft hoop voor de
toekomst.
Verder nog ontvangen van eene zuster ƒ1.
voor Magelang en van Rina Abrahamse een doos
zilverpapier. Zelfs op deze wijze wordt gearbeid.
Ook daarvoor dank.
Met verder aanbeveling,
Kapelle-Biezelinge. A. SCHEELE.
PARDON, PROFESSOR!
Ik heb veel sympathie voor Prof. Waterink.
Behalve voor zijn andere kwaliteiten, ook daar
voor, dat hij zoo zonder sparen de geestelijke
ellende der groote steden bloot legt, de ontzet
tende verliezen ook onzer groote-stads kerken.
Ons wijst op onze schuld en onze plicht in de
zen. Hij wil den ouden sleurgang uit. En zóó
iemand is een man naar mijn hart. We moeten
in onze finantiëele ondersteuning van het Ko
ninkrijk Gods den ouden sleurgang uit, als ik
verleden week schreef, en systematisch, ieder
naar draagkracht, Gods Koninkrijk in zijn ver
schillende vertakkingen ondersteunen. We moe
ten den ouden sleurgang uit inzake de groote
stadskerken, als ik onlangs schreef. Verdeel ze
naar Amerikaansch model, niet meer dan onge
veer een 1000 zielen ter bearbeiding voor eiken
kerkeraad en predikant. Zoo dat ge de menschen
nagaan en bearbeiden kunt en weet of ze ter
kerk komen en wat er van de personen en de
gezinnen wordt. We moeten den ouden sleur
gang uit in de evangelisatie. Saamwerkende ker
ken moeten een flink gebouw voor stadszending
hebben als middelpunt voor den arbeid, met
Zendeling, zuster, helpers en helpsters, enz. We
moeten die zaak, behalve wat iedere kerk doet
in haar omgeving en saamwerkende kerken in
stad of classis te saam, ook als gezamenlijke
kerken aanpakken, in Generale Synode, door een
stel deputaten uit de verschillende deelen des
lands, zoodat we weten dat heel het land syste
matisch bewerkt wordt. En dat we dit als kerken
doen en weten dat de kerken het doen en het
niet aan het liefhebberen overlaten. En dan de
opleidingsschool Deze dingen hebben we een
en ander maal ook in de „Zeeuwsche Kerkbode"
voorgesteld. Er op gewezen hoe weinig nog in
dezen op kerkelijke, systematische en krachtige
wijze dat onder ons en door ons geschiedt. En
zie, daar komt me nu mijn sympathieke profes
sor Waterink, in wien ik meende zulk een steun
te hebben om tot dien opbouw van evangelisatie-
arbeid te komen, in De Reformatie van 27 Maart
j.l. verklaren „De arbeid der evangelisatie werd
allerwege (door ons in ons land, v. L.) krachtig
aangevat". Ware het maar zoo Ik laat rusten
zijn zin aan deze voorafgaande „De arbeid der
Zending vroeg groote offers". Ja, voor de ar
men, en misschien voor sommige arme kerken
om haar aandeel op te brengen, maar over het
geheel Ik heb het hier verleden week uitgere
kend, lj^ cent per persoon per week voor de
Zending, tegen 44 cent per hoofd per week voor
rooken. Dan mag dat woord „offer" wel zacht
jes gezegd worden. Maar nu die evangelisatie,
wordt ze allerwege „krachtig" aangevat Aller
wege Neen, ik veracht den dag der kleine din
gen niet. Net zoo min als voor de Zending. Ik
waardeer het wat met name onze eenvoudige
en arme broeders en zusters daarvoor doen. Ik
waardeer ook wat er gedaan wordt door parti
culieren en door vereenigingen en kerken in Zon
dagsscholen, en uitdeeling van tractaatjes en
spreken, enz., maar ik vraag Kan gezegd wor
den dat wij als kerken krachtig en systematisch
dien arbeid hebben aangevat Hebben aangevat
met name daar waar het meest noodig is In
onze groote steden Kijk dan eens naar buiten.
Ik weet het, Prof. Waterink sprak niet van ons
als kerken, maar toch zoolang het niet door de
kerken flink aangepakt wordt, kan dan gezegd
worden dat wij dien arbeid krachtig aanvatten
Dan blijft het m.i. een liefhebberen. En ziehier
wat Dr. Beets in De (Amerikaansche) Wachter
van 1 April over onzen evangelisatie-arbeid
schrijft. Na zijn inspectiereis in Indië en ons
land. Na gesproken te hebben, met loffelijke
getuigenis, over onze Zending in Indië, en daarna
over onze Jodenzending en haar „poor equip
ment", volgt er „En wat de stadszending be
treft daar schijnen onze Gereformeerde menschen
(in Nederland, v. L.) niets of zoo goed als niets
aan te doen". Zóó getuigt een man der zaken-
kundig. En ons genegen.
was hij, midden in de week, niet op het dorp
geweest. Het was hem vreemd te moede. Het
leek hem onwezenlijk toe.
Hij had nog een reden, dat hij zoo weinig mo
gelijk het molenhuis verliet. Maar die reden er
kende hij voor zichzelf niet openlijk. Hij was die
zichzelf niet eens goed bewust. Zij sluimerde diep
in zijn hart. Zij was nog geen realiteit voor hem.
En tóch kon hij het zich niet verhelen, dat
hij de afgeloopen maanden heel wat milder over
den stap van zijn vrouw was gaan denken als
den eersten tijd. Hij had haar toen haar gang
laten gaan om den wille van den vrede in huis
en ook omdat hij levendig inzag, dat zijn vrouw
niet anders kon, wilde zij niet ten ondergaan.
Maar sindsdien waren, bewust of onbewust,
de diepere motieven, die zijn vrouw tot haar stap
hadden geleid, tot hem doorgedrongen. Hij had
bespeurd, hoe veranderd zij was en hoe gelukkig.
Hij luisterde, wanneer zij hem van de preek ver
telde en hij moest, zij het dan niet openlijk, dan
toch in zijn hart toegeven, dat haar iets anders
en beters was geboden dan de toespraken van
dominé Puthake, die over de hoofden en langs
de ooren van de weinige menschen in de kerk
verklonken in de ijle ruimte.
Hij las, op haar verzoek, nu al maanden aan
tafel geregeld uit den Bijbel. En al wéér moest
hij erkennen, dat hij den Bijbel niet kende en
dat menig woord dat hij voorlas, hem verkwikte.
(Wordt vervolgd)