ZENDING
FEUILLETON.
gelisatiearbeid op de eenzame posten. Een der
sprekers vergeleek Bandoeng met Jeruzalem.
Evenals de verspreide Joden naar Jeruzalem trok
ken, zoo waren nu de leden uit de verstrooiing
opgekomen naar Bandoeng, al was het dan niet
op kameelen, maar met moderne verkeersmidde
len. Een ander vertelde op treffende wijze van
de groote gevaren voor den christen op de on
dernemingen en de moeilijkheden, waarmee hij
te worstelen heeft, alleen moeilijkheden en ge
varen, die een buitenstaander niet kent en niet
begrijpen kan en alleen in Gods kracht over
wonnen kunnen worden. Speciaal voor den pas
uit Holland komenden planter is het zeer moei
lijk, omdat hij de gevaren niet kent en al het
nieuwe hem overweldigt. Menigeen verliest in
deze ruwe omgeving alle geloof.
Tenslotte het was reeds laat geworden
sprak een der aanwezigen nog een slotwoord,
wijzende op de beteekenis van een dag als deze
heeft voor de kotta-leden zoowel als voor de
verstrooiden, die zooveel de gemeenschap der
heiligen moeten missen. Gezamenlijk werd nog
gezongen „Halleluja, eeuwig dank en eere", en
werd aan God dank gebracht voor zijn zege
ningen.
Voor vele verstrooiden was het ook een bij
zonder voorrecht om 's Zondagsmorgens tezamen
met de gemeente op te gaan naar de godsdienst
oefening, die geleid werd door Dr. D. K. Wie-
lenga, die een predikatie hield naar aanleiding
van Matth. 2 112.
In alle opzichten en voor alle leden van de
Kerk van Bandoeng kan deze eerste verstrooi-
dendag geslaagd genoemd worden. Algemeen
werd de hoop uitgesproken om meerdere derge
lijke vergaderingen te houden. C.
Gaarne namen we dezen brief van den Heer
A. Coppoolse te Bandoeng op in de Kerkbode.
Er blijkt wel uit, hoe hoog noodig is de ar
beid onder de verstrooide Gereformeerden in
Indië.
We houden ons aanbevolen voor meerdere
correspondentie opdat het meeleven hier met het
Gereformeerde leven in Indië al intenser moge
worden. Redactie.
WIE WEET HET ADRES?
Een jonge man uit een naburig dorp vervoegde
zich bij mij. Lichamelijk en geestelijk een flinke
jongeling. Zijn boodschap was kort en eenvou
dig „Dominee, ik wilde mij geven aan den
evangelisatie-arbeid in de groote steden. Bij
wien moet ik mij daartoe vervoegen God heeft
mij groote begeerte voor dat werk gegeven."
Ik wist dat de jongeling met dat laatste niet
loog. Zelf min of meer een vrucht van de evan
gelisatie had naar ik wist die jonge man zich
met ijver in zijn omgeving op dien arbeid toege
legd. En daarvoor merkwaardig talent getoond.
Een Zondagsschool had hij een paar jaren gele
den, toen nog maar 17 of 18 jaren oud zijnde
georganiseerd. Hoewel niemand hem scheen te
helpen, hij hield vol en kreeg het voor elkaar.
Hij gaf zijn eigen zuur verdiende penningen voor
locaalhuur en literatuur. Daarna richtte hij in
een naburig modern dorp een Chr. Jongelings-
vereeniging op. En zijn werk staat uitnemend
bekend in deze omgeving. Ik ontmoette hem een
enkele maal op een evangelisatievergadering en
stond verbaasd over des jongelings beslistheid,
ijver en vasthoudendheid. Om den broode be
hoeft hij het ook niet te doen. Want hij is een
flinke jonge werkman, die overal om zijn werk
gevraagd wordt. Daarom voegde hij er in zijn
eenvoud bij „Zou ik met Maart antwoord kun
nen hebben, anders moet ik een nieuw jaarcon
tract met mijn baas bij dien tijd aangaan".
Wie geeft mij nu het adres waar ik met zoo'n
jongen man heen kan
Ja, in Chicago wist ik het wel. Direct naar
onze eigen „Mission Training School". Waar
we, als ik een vorig maal schreef, in onze stads-
zending veel belovende jonge menschen die lust
tot het werk hebben voor de stadszending op
leiden. Of naar de Moody Institute. Of derge
lijke inrichting. Maar waar moet ik in Neder
land heen met zulk een kracht, die God voor
de Evangelisatie aanbiedt Er is toch wel Evan
gelisatie onder de honderdduizenden van ons
Ja, hier en daar wel wat. Maar is ze georgani
seerd Is er een opleidingsschool voor stadszen
ding Ik heb herhaaldelijk over deze dingen ge
schreven en gesproken. Maar er was geen stem
en er was geen antwoord. Ik heb met mijn ker-
keraad een voorstel gebracht op de classis om
via de provinciale synode een voorstel op de
generale synode te krijgen dat de kerken deze
zaak systematisch en met alle kracht alleen en
DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD
(HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880)
DOOR
H. KINGMANS.
XXVI.
„Dat is ook zoo, Tjaard. Vanavond heb ik
met haar er over gesproken. Zij houden van el
kaar. Wij kunnen Jan binnenkort verwachten.
Maar
„Marie kan lang wachten. Heerema geeft geen
toestemming, zoolang je naar „de schuur" gaat.
Nu wéét je, waarom hij zoo nijdig was."
De vrouw van den molenaar keek haar man
met eenigen schrik aan, méér schrik evenwel
om te weten, hoe hij het opnemen zou dan om
het meegedeelde zelf.
„Wat heeft dat er mee te maken vroeg zij.
„Ja, dat vraag ik mij ook af. Maar je weet,
hoe Heerema is. Op het punt van „de schuur "-
menschen is hij onverzoenlijk. Als het aan hem
lag, werden zij morgen het dorp uitgeranseld."
„Hij is dwaas", meende zij. „Wij leggen nie
mand een stroobreedte in den weg. Hij zal trou
wens zijn zin niet krijgen. Wij kunnen best ons
zelf redden."
Tjaard Evenhuis gaf er geen antwoord op,
omdat hij, wat dat betrof, precies gelijk als zijn
vrouw dacht.
„Hij wil voor zijn zoon niet een schoonmoeder,
tesaam zouden aanvatten. Maar het was „geef
toch niets", „geen opwekking noodig, we weten
het wel", „niet te veel op de synode opdat DE
zaak voor deze synode niet verdonkerd worde",
waren de antwoorden. Geen behoorlijke discus
sie zelfs, alleen hart voor DE zaak welke ver
leden voorjaar de kerken beroerde.
Maar God gaat door. En werpt me nu eens
klaps ongedacht en ongevraagd dezen jongen man
in mijn handen. Waar moet ik er mee heen
Ik heb er niet eens voor gebeden dat God op
dit terrein jonge mannen en vrouwen in zijn
dienst uitstooten mocht, want ik wist niet waar
ik er mee heen moest. Men scheen in Nederland
nog niet veel voor zulk een krachtige actie te
gevoelen om jonge mannen daarvoor op te lei
den, om enkele kerken saam te organiseeren die
den arbeid in de groote steden op zich namen.
Om „city missions" te stichten. Zie mijn artikel
van vorige week. Maar hoewel ik mij schaam
dat ik er niet voor gebeden heb God geeft
me toch dezen jongeen man. O, gij pratende,
over allerlei schrijvende, druk discusseerende re
dacteurs van Kerkboden, of predikanten van
groote steden zegt mij, waar moet ik met dezen
jongen man voor de Evangelisatie in Nederland
heen
Naar het Leger des Heils Misschien het
eenige adres Om daar als „officier" opgeleid
te worden en hetzij voor de evangelisatie in Ne
derland of voor de Zending uitgezonden te
worden.
Ik denk dat ik dit doen zal. Maar ik doe het
het Gereformeerde christenvolk van Nederland
tot een getuigenis. Dat ze niet de hand aan den
ploeg geslagen hebben om zulke jonge mannen
uit hun eigen midden die God kennelijk tot dit
werk roept een plaats van opleiding te stichten
en een terrein van arbeid te geven. Zoo er geen
ander adres is en gij u met mij toch wat be
schaamd gevoelt, schrijf mij dan eens.
Natuurlijk bedoel ik met dit artikeltje niet te
zeggen dat iemand in zijn gewonen arbeid blij
vende, niet tot grooten zegen voor zijn omgeving
kan zijn en evenmin om van dezen gewonen
weg af te leiden (we wezen daar immers her
haaldelijk op) maar daarop dat er ook een
georganiseerde stadszending moet zijn, met op
leiding in het ambt allergeloovigen voor wie
daar bijzonder toe geroepen worden.
VAN LONKHUIJZEN.
Zierikzee, 9 Februari 1931.
Ninu'iy
t/ V*
Amice,
Magelang, 8 Januari '31.
Met ingang van 1 Januari heb ik het terrein
Wonosobo overgedragen aan Ds. v. Dijk, die
nu als missionair-predikant van Heeg (Friesland)
den arbeid aldaar verzorgen zal. Ik kan nu niet
zeggen, dat ik het met blijdschap overgaf men
gaat tenslotte een band voelen aan zoo'n terrein,
vooral wanneer er weer hoop komt en verwach
ting voor den arbeid, die daar verricht werd.
Den laatsten keer ben ik op 14 December in
Wonosobo geweest om er het H. Avondmaal
te bedienen en de laatste ontmoeting te hebben
met de broederen en die laatste ontmoeting was
een zeer prettige.
In de eerste plaats kon geconstateerd worden,
dat de toestanden in Wonosobo den laatsten tijd
wat beter geworden waren toen ik na mijn ver
lof op Wonosobo kwam zag de toestand er alles
behalve rooskleurig uit een ieder deed wat goed
was in z'n oogen veel oneenigheid er was ook
niemand in Wonosobo, die toezicht kon hou
den zelfs geen goeroe-indjil was er gevestigd
en niemand woonde er, die zich eens kon be
moeien met de Christenen. Alle toezicht moest
van uit de verte uitgeoefend worden. Bovendien
waren de meeste Christenen van Wonosobo
verbonden aan een ziekenhuis, dat wel weer
Zendingsziekenhuis was geworden, maar toch
nog niet door een Zendingsdokter werd beheerd.
De leiding berustte bij een Indisch arts, die wel
bekwaam mocht zijn voor z'n medische taak,
maar uit den aard der zaak zich met den wandel
en het gedrag der Christenen niet inliet. Dat
werkte verkeerd de minder goede elementen
voelden zich vrij om te doen waarin zij lust
hadden. Daar is toen wat verandering ingeko
men sedert een comité werd gekozen door de
broeders, dat eenige leiding zou geven en dat
met den missionairen predikant den toestand der
gemeente zou bespreken zoo dikwijls als hij
daar kwam. Nu telkens als ik in Wonosobo
die naar „de schuur" gaat, zegt hij."
„Ik kan het niet helpen, Tjaard. Het is Heere
ma's zaak. Maar voor Marie is het bedroevend.
Want ik geloof, dat zij veel van Jan houdt. Wij
mogen hem ook gaarne, al betreur ik het, dat
hij niet naar de kerk gaat. Vrouw Siemens heeft
wel gelijk gehad", voegde zij er dan als in één
adem bij.
„Wat bedoel je nu vroeg hij verwonderd.
„Ze zeide zonder strijd met jezelf en met je
omgeving kom je er niet. Ik merk het nu. Bij
de Jansma's waren ze vanavond zoo stijf als wat
tegen mij. Die weten het natuurlijk ook."
„Het heele dorp spreekt er van. Was het niet
begonnen, Tannetje. Je kunt nog terug."
„Neen, Tjaard, ik kan niet terug, geloof het
van mij. Dit is de weg, dien ik volgen moet, al
is het hard, dat het nu zóó loopt met Marie.
Ik gun haar Jan wel. Je hebt toch Heerema
niet laten merken, dat je er spijt van had Je
begrijpt wel, wat ik bedoel. In zijn trotschheid
meent hij minstens, dat wij hem noodig hebben."
„Hem iets laten merken Dat kun je begrij
pen 'k Heb gezegd, dat hij maar moet doen,
wat hij meent niet te kunnen laten. Hij pochte
wel op zijn geld, maar dat hebben wij gelukkig
niet noodig. Het geld is bijzaak. Ik geloof, dat
Marie het eerlijk met Jan meent en omgekeerd
ook. En nu is het voor beiden zoo vreeselijk
jammer, dat Heerema bezwaren maakt, alleen,
omdat jij
„Ja, jongen, het is ook erg. Maar er valt niets
aan te veranderen. Je bent er van overtuigd, dat
ik niet anders kon handelen. De vrede en het
heil van mijn ziel zat er aan vast. Ik ben nu
kwam viel er veel te bespreken, moest er ver
maand worden, met veel geduld recht gebogen
worden wat scheef gegroeid was. Maar boven
al werd de toestand beter toen aan het hoofd
van het Zendingshospitaal ook weer een Zen
dingsarts kwam te staan.
Dr. Dreckmeier gaf zich geheel voor haar
taak de verplegers en verpleegsters voelden zich
weldra weer in dienst der Zending de meisjes
werden door Dr. Dreckmeier in haar huis ge
nomen en als huisgenooten behandeld. Er had
den telkens samensprekingen plaats en door Gods
zegen kwam er een andere geest die nieuwe hoop
wekte.
Telkens als ik naar Wonosobo ging om er
het Avondmaal te bedienen, had er 's avonds
tevoren een vergadering plaats van het comité,
waar beraadslaagd werd over de vraag wat ver
plegers en verpleegsters kunnen doen om met
de patiënten in contact te komen en werd ver
duidelijkt, dat de evangelieprediking niet alleen
de taak was van den goeroe-indjil, maar ook
iedere verpleger daarin moest medearbeiden. Er
werden samenkomsten ingesteld, die Zaterdags
avonds gehouden zouden worden met patiënten
en verplegend personeel, die een gezellig karak
ter zouden dragen en waar de goeroe-indjil of
een ander dan iets vertellen zou over een per
soon uit de Kerkgeschiedenis of van Zendings
werk uit andere streken, samenkomsten die door
Gods zegen telkens slaagden en ook onder het
personeel meewerkten tot het versterken van een
goeden geest. Maar Zondags als het Avondmaal
gevierd werd, waren er toch telkens weer, die
niet mee aanzaten en daardoor toonden, dat er
nog wat zat. Alle samenkomsten door Dr. Dreck
meier en mij belegd hadden nog niet alles uit
den weg kunnen ruimen.
Den laatsten keer, dat ik er kwam zou er
andermaal een vergadering worden gehouden en
nogmaals een poging worden gedaan om twis
tende broeders en zusters met elkaar te verzoe
nen. Deze vergadering werd belegd uit plicht,
maar toch in een ietwat sceptische stemming,
dat ook nu het spreken en vermanen zonder
resultaat zou zijn en dat er tot ernstiger stappen
zou moeten worden overgegaan. Als de broeders
en de zusters in de woning van Dr. Dreckmeier
bij elkaar waren heeft God ons echter willen
verblijden. De bereidheid tot verzoening was
duidelijk aanwezig ook bij degenen, die nog kort
tevoren gezegd hadden tot geen verzoening met
die en die te willen komen. Het woord, dat ge
bracht werd, zegende God en zoo brak het
oogenblik aan, dat de oneenigen elkaar de hand
der verzoening reikten en wij God konden dan
ken voor de werking van Zijn Geest.
Den volgenden morgen zaten allen, die niet
door hun arbeid verhinderd waren, aan het H.
Avondmaal aan, het was een heerlijk oogen
blik even tevoren waren drie volwassenen ge
doopt en hadden twee, die als kind gedoopt wa
ren, belijdenis des geloofs afgelegd. We zaten
aan met de heerlijke gedachte, dat twist en wrok
verdwenen waren met de bede in 't hart om
Gods zegen ook voor de toekomst.
Een andere reden tot blijdschap is de opening
van enkele deuren in dessa's op eenigen afstand
van Wonosobo en in Wonosobo zelf. In Wono
sobo werd twee jaar geleden een Javaan ge
doopt met den naam van Cornelius en deze Cor
nelius van afkomst een Wonosober, vertoont
veel ijver en is vervuld van ernstige begeerte
naar de komst van Gods Koninkrijk in Wono
sobo. Toen hij onlangs vertelde van menschen
die bij hem kwamen luisteren naar de verkondi
ging van het Evangelie, zei hij als ze me een
half millioen geven zou ik niet zoo blij zijn.
Deze nu is er op uitgegaan om enkele menschen
uit zijn buurt in zijn woning te verzamelen om
daar te luisteren naar zijn verhalen uit den bijbel,
terwijl elke week de goeroe-indjil een samen
komst houd voor 15 a 16 Mohammedanen
iets wonderlijks. Ieder, die ook voor Wonosobo
gebeden heeft, zal zich verheugen in deze licht
punten en hoopvolle verschijnselen. En tenslotte
is er door het initiatief van Ds. v. Dijk een Holl.
Chin, school te Wonosobo geopend, die een
kleine 100 leerlingen teltde leerlingen zijn ge
deeltelijk in een garage ondergebracht, maar de
onderwijzer die daar onderwijs geeft, werkt met
veel opgewektheid en veel toewijding ook met
opoffering van tijdelijke voordeelen, daar deze
Holl. Chin, school geen subsidie geniet en het
onderwijzend personeel niet valt onder degenen,
voor wie de siibsidiebepalingen gelden.
Maar er is toch ook wel iets, dat een beetje
somber stemt Wonosobo behoort nu ook tot
het missiegebied van de Roomschen de eerste
arbeidsters der Roomsche missie hebben er zich
al gevestigd een Maleisch-Chin. school werd
gerust, de Heere heeft mij welgedaan. En men
schen, wie dan ook, kunnen mij die zielerust
toch niet rooven, zelfs al dooden ze mij."
De molenaar verbaasde zich over de zekerheid
waarmee zijn vrouw sprak. Zijns ondanks, werd
hij er rustiger onder.
„Het blijft toch een vervelende boel, Tanne
tje, dat zal je moeten erkennen", zeide hij, zich
toch niet gewonnen willende geven.
,,'k Weet het, vent," antwoordde zij hartelijk.
„Ik kan mij ook wel indenken, dat je ontstemd
bent. Maar als je wist, ik bid God, dat je het
eenmaal moge weten en aan je eigen ziel moge
ervaren, dat ik niet anders kon en mocht, dan
zou je niet zoo spreken. Wees niet langer boos,
Tjaard. Het komt vanzelf in orde. De Heere
begeeft en verlaat mij niet, dat weet ik nu vast
en zeker. Kom, vent, laat het hoofd niet zakken
om het gepraat van Heerema. Die kan ons niets
doen, als God het niet wil."
HOOFDSTUK VII.
De zomer was voorbijgegaan en met wilde,
ruwe vlagen was de herfst gekomen, beroovend
de boomen langs de wegen van hun bladerdos.
De aardappelen en de bieten waren gerooid.
De drukke werkzaamheden voor de bewoners
van Westwoud en Oostwoud waren voorbij.
Met inspanning van alle krachten was men
bezig de laatste hand te leggen aan den kerk
bouw aan den Achterweg. Behalve het werkvolk
van den aannemer hadden verschillende gemeen
teleden, zonder vergoeding, meegeholpen aan den
bouw. Zij stonden er graag een uur vroeger
voor op en gingen even graag een uur later
door hen opgericht en volgend jaar zal er een
meisjesschool verrijzen met Hollandsch als voer
taal. Deze actie der Roomschen is echter een
reden te meer om dankbaar te zijn, dat dit hoop
volle Zendingsterrein nu weer flink kan worden
aangevat, dank zij den milden steun der Gene
rale Synode.
Laten we bidden, dat God den arbeid van
Ds. v. Dijk aldaar rijkelijk mag zegenen.
Als steeds
Uwe
A. MERKELIJN.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, Februari '31.
Aan menig predikant wordt tegenwoordig, bij
het bezoeken van de gemeenteleden, de vraag
gesteld „Gelooft u ook niet, dat het einde der
wereld nabij is Er gebeuren in onzen tijd zóó
veel opmerkelijke dingen, zóóveel feiten die, naar
de Schrift, zullen voorafgaan aan de wederkomst
van Christus".
Nu stellen we voorop inderdaad zijn de dagen
waarin we leven bijzonder ernstig, 't Is geen
wonder, dat de gemeente des Heeren met meer
gespannen aandacht het boek der Openbaring
naar Johannes leest, en zich weieens afvraagt,
of wellicht in dezen tijd in vervulling zal gaan
het getuigenis van Hem, Die zeide Zie, Ik kom
haastelijk.
Wie tegenwoordig de krant openslaat denkt
onwillekeurig van welke rampen, van welke on
gelukken, van welke ellende zullen we nu weer
lezen
En hetgeen deze week gebeurt, dat zijn we
de volgende week alweer vergeten, omdat nieu
we schrikaanjagende dingen onze aandacht span
nen.
Rampen in de natuur. Aardbevingen, zeebe
vingen, vuurspuwende bergen.
Rampen in de volkerenwereld. Revolutiën,
oorlogen, geruchten van oorlogen.
Crisissen in het maatschappelijk leven. Door
werking van de beginselen van communisme en
godsdienstloosheid.
't Kan ons bang om 't hart worden.
Zal Christus spoedig komen
Ik weet het niet.
Van dien dag, van die ure weet niemand.
Neem preeken en geschriften uit bijna alle tij
den, en ge vindt vrijwel zeker enkele schrijvers
die bewerende mate der ongerechtigheid is
vol geen tijd was boozer dan de onze nog
nooit is de afval grooter geweest dan nu. De
tijd van Jezus' wederkomst kan niet ver meer
wezen.
In 1597 om eens een voorbeeld te geven
schreef iemand„Onze God laat ons iederen
dag zóóveel vreeselijke teekenen en wonderen
hooren en zien, dat iemand, die nog een beetje
Christelijkheid in zich heeft, z'n hart ineen voelt
krimpen...
Een ander, die dacht dat hij precies den datum
van Christus' wederkomst kon vaststellen, plaat
ste boven zijn geschrift
„Dit zegt het Heilig Boek, niet ik,
Dus is 't gewislijk waar.
Hoedt u want spoedig staat ge voor 't gericht
De Jongste Dag komt zeer nabij."
De vrome en geleerde Johann Albrecht Bengel
(16871752) kwam op grond van allerlei hem
onweerlegbaar toeschijnende berekeningen tot
de overtuiging, dat Jezus Christus in het jaar
1836 zou wederkomen. De satan zou dan 1000
jaar gebonden zijn tot 2836, dan een kleinen tijd
ontbonden worden, de heiligen zouden gedurende
dien tijd van ontbinding en ook nog daarna, 1000
jaar lang, in den hemel regeeren. Het wereld
einde en het gericht zou dus intreden in 't jaar
3836.
Komt het einde spoedig
Er zijn theologen die meenen, dat het Chris
tendom nog in den kinderleeftijd verkeert, en de
vervolgingen van dezen tijd de booze kinder
ziekten van het Christendom zijn. In 1921 schreef
Prof. Dr. de Zwaan (in „Vragen van den Dag"):
„Het Christendom is geen ding waar men zoo
eventjes kennis van neemt en waarvan men „de
oorsprong" in een paar bladzijden uit een tijd
schrift, rustig gezeten in een gemakkelijken stoel,
even zich laat uitleggenwant het is een
zeer diep en zeer sterk levend iets, dat na zoo
veel eeuwen wellicht eerst staat aan het begin
van zijn eigenlijke ontplooiing."
We moeten ons wachten voor tweeërlei fout.
Het zien naar de toekomst mag niet zóó ge
spannen zijn dat we onze aardsche roeping
niet meer zien, en ze daarom verwaarloozen.
naar bed, ondanks het drukke, zware werk op
het veld. Het was immers van de grootste be
teekenis, dat de kerk gereed was vóór het gure
jaargetijde inviel.
Er was een schaterlach in het dorp opgegaan,
toen vernomen werd, hoe er gebouwd zou wor
den over „de schuur" heen. Men kon wel zien,
dat die ,,schuur"lieden achterlijk waren. Wie
had er ooit van gehoord. Ze zouden er pret van
beleven.
Maar de lach was verstorven. Er gebeurde
niets, om zich vroolijk over te maken. Begunstigd
door mooi, droog zomerweer vorderde de bouw
met den dag. En des Zondags werd er als ge
woon in „de schuur" vergaderd. De aannemer,
die er eerst weinig voor gevoeld had, begon er
plezier in te krijgen, om het moeilijke werkje
eens goed op te knappen. En als hij niet eens
wist hoe te handelen, dan ging hij naar dominé
Petersma, die altijd raad wist. De aannemer was
een vrijzinnig man. Hij kwam nooit in de kerk.
Maar hij had respect gekregen voor dominé
Petersma, al droeg die dan steeds dezelfde tot
op den naad versleten en kale zwarte jas. Hij
gaf toch maar goeden raad, zoodat des Zondags
geregeld vergaderd kon worden.
Maar al werd het tijdstip zoo lang en zoo
goed mogelijk uitgesteld, éénmaal kwam toch
de dag, dat ook het binnenwerk zoover gevor
derd was, dat de oude vergaderplaats radicaal
moest worden afgebroken. De moeilijkheid van
een tijdelijke vergaderplaats was ondervangen,
doordat ouderling Tuinman zijn kleine schuur
afstond.
(Wordt vervolgd)