ZENDING FEUILLETON. gelisatiearbeid op de eenzame posten. Een der sprekers vergeleek Bandoeng met Jeruzalem. Evenals de verspreide Joden naar Jeruzalem trok ken, zoo waren nu de leden uit de verstrooiing opgekomen naar Bandoeng, al was het dan niet op kameelen, maar met moderne verkeersmidde len. Een ander vertelde op treffende wijze van de groote gevaren voor den christen op de on dernemingen en de moeilijkheden, waarmee hij te worstelen heeft, alleen moeilijkheden en ge varen, die een buitenstaander niet kent en niet begrijpen kan en alleen in Gods kracht over wonnen kunnen worden. Speciaal voor den pas uit Holland komenden planter is het zeer moei lijk, omdat hij de gevaren niet kent en al het nieuwe hem overweldigt. Menigeen verliest in deze ruwe omgeving alle geloof. Tenslotte het was reeds laat geworden sprak een der aanwezigen nog een slotwoord, wijzende op de beteekenis van een dag als deze heeft voor de kotta-leden zoowel als voor de verstrooiden, die zooveel de gemeenschap der heiligen moeten missen. Gezamenlijk werd nog gezongen „Halleluja, eeuwig dank en eere", en werd aan God dank gebracht voor zijn zege ningen. Voor vele verstrooiden was het ook een bij zonder voorrecht om 's Zondagsmorgens tezamen met de gemeente op te gaan naar de godsdienst oefening, die geleid werd door Dr. D. K. Wie- lenga, die een predikatie hield naar aanleiding van Matth. 2 112. In alle opzichten en voor alle leden van de Kerk van Bandoeng kan deze eerste verstrooi- dendag geslaagd genoemd worden. Algemeen werd de hoop uitgesproken om meerdere derge lijke vergaderingen te houden. C. Gaarne namen we dezen brief van den Heer A. Coppoolse te Bandoeng op in de Kerkbode. Er blijkt wel uit, hoe hoog noodig is de ar beid onder de verstrooide Gereformeerden in Indië. We houden ons aanbevolen voor meerdere correspondentie opdat het meeleven hier met het Gereformeerde leven in Indië al intenser moge worden. Redactie. WIE WEET HET ADRES? Een jonge man uit een naburig dorp vervoegde zich bij mij. Lichamelijk en geestelijk een flinke jongeling. Zijn boodschap was kort en eenvou dig „Dominee, ik wilde mij geven aan den evangelisatie-arbeid in de groote steden. Bij wien moet ik mij daartoe vervoegen God heeft mij groote begeerte voor dat werk gegeven." Ik wist dat de jongeling met dat laatste niet loog. Zelf min of meer een vrucht van de evan gelisatie had naar ik wist die jonge man zich met ijver in zijn omgeving op dien arbeid toege legd. En daarvoor merkwaardig talent getoond. Een Zondagsschool had hij een paar jaren gele den, toen nog maar 17 of 18 jaren oud zijnde georganiseerd. Hoewel niemand hem scheen te helpen, hij hield vol en kreeg het voor elkaar. Hij gaf zijn eigen zuur verdiende penningen voor locaalhuur en literatuur. Daarna richtte hij in een naburig modern dorp een Chr. Jongelings- vereeniging op. En zijn werk staat uitnemend bekend in deze omgeving. Ik ontmoette hem een enkele maal op een evangelisatievergadering en stond verbaasd over des jongelings beslistheid, ijver en vasthoudendheid. Om den broode be hoeft hij het ook niet te doen. Want hij is een flinke jonge werkman, die overal om zijn werk gevraagd wordt. Daarom voegde hij er in zijn eenvoud bij „Zou ik met Maart antwoord kun nen hebben, anders moet ik een nieuw jaarcon tract met mijn baas bij dien tijd aangaan". Wie geeft mij nu het adres waar ik met zoo'n jongen man heen kan Ja, in Chicago wist ik het wel. Direct naar onze eigen „Mission Training School". Waar we, als ik een vorig maal schreef, in onze stads- zending veel belovende jonge menschen die lust tot het werk hebben voor de stadszending op leiden. Of naar de Moody Institute. Of derge lijke inrichting. Maar waar moet ik in Neder land heen met zulk een kracht, die God voor de Evangelisatie aanbiedt Er is toch wel Evan gelisatie onder de honderdduizenden van ons Ja, hier en daar wel wat. Maar is ze georgani seerd Is er een opleidingsschool voor stadszen ding Ik heb herhaaldelijk over deze dingen ge schreven en gesproken. Maar er was geen stem en er was geen antwoord. Ik heb met mijn ker- keraad een voorstel gebracht op de classis om via de provinciale synode een voorstel op de generale synode te krijgen dat de kerken deze zaak systematisch en met alle kracht alleen en DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. XXVI. „Dat is ook zoo, Tjaard. Vanavond heb ik met haar er over gesproken. Zij houden van el kaar. Wij kunnen Jan binnenkort verwachten. Maar „Marie kan lang wachten. Heerema geeft geen toestemming, zoolang je naar „de schuur" gaat. Nu wéét je, waarom hij zoo nijdig was." De vrouw van den molenaar keek haar man met eenigen schrik aan, méér schrik evenwel om te weten, hoe hij het opnemen zou dan om het meegedeelde zelf. „Wat heeft dat er mee te maken vroeg zij. „Ja, dat vraag ik mij ook af. Maar je weet, hoe Heerema is. Op het punt van „de schuur "- menschen is hij onverzoenlijk. Als het aan hem lag, werden zij morgen het dorp uitgeranseld." „Hij is dwaas", meende zij. „Wij leggen nie mand een stroobreedte in den weg. Hij zal trou wens zijn zin niet krijgen. Wij kunnen best ons zelf redden." Tjaard Evenhuis gaf er geen antwoord op, omdat hij, wat dat betrof, precies gelijk als zijn vrouw dacht. „Hij wil voor zijn zoon niet een schoonmoeder, tesaam zouden aanvatten. Maar het was „geef toch niets", „geen opwekking noodig, we weten het wel", „niet te veel op de synode opdat DE zaak voor deze synode niet verdonkerd worde", waren de antwoorden. Geen behoorlijke discus sie zelfs, alleen hart voor DE zaak welke ver leden voorjaar de kerken beroerde. Maar God gaat door. En werpt me nu eens klaps ongedacht en ongevraagd dezen jongen man in mijn handen. Waar moet ik er mee heen Ik heb er niet eens voor gebeden dat God op dit terrein jonge mannen en vrouwen in zijn dienst uitstooten mocht, want ik wist niet waar ik er mee heen moest. Men scheen in Nederland nog niet veel voor zulk een krachtige actie te gevoelen om jonge mannen daarvoor op te lei den, om enkele kerken saam te organiseeren die den arbeid in de groote steden op zich namen. Om „city missions" te stichten. Zie mijn artikel van vorige week. Maar hoewel ik mij schaam dat ik er niet voor gebeden heb God geeft me toch dezen jongeen man. O, gij pratende, over allerlei schrijvende, druk discusseerende re dacteurs van Kerkboden, of predikanten van groote steden zegt mij, waar moet ik met dezen jongen man voor de Evangelisatie in Nederland heen Naar het Leger des Heils Misschien het eenige adres Om daar als „officier" opgeleid te worden en hetzij voor de evangelisatie in Ne derland of voor de Zending uitgezonden te worden. Ik denk dat ik dit doen zal. Maar ik doe het het Gereformeerde christenvolk van Nederland tot een getuigenis. Dat ze niet de hand aan den ploeg geslagen hebben om zulke jonge mannen uit hun eigen midden die God kennelijk tot dit werk roept een plaats van opleiding te stichten en een terrein van arbeid te geven. Zoo er geen ander adres is en gij u met mij toch wat be schaamd gevoelt, schrijf mij dan eens. Natuurlijk bedoel ik met dit artikeltje niet te zeggen dat iemand in zijn gewonen arbeid blij vende, niet tot grooten zegen voor zijn omgeving kan zijn en evenmin om van dezen gewonen weg af te leiden (we wezen daar immers her haaldelijk op) maar daarop dat er ook een georganiseerde stadszending moet zijn, met op leiding in het ambt allergeloovigen voor wie daar bijzonder toe geroepen worden. VAN LONKHUIJZEN. Zierikzee, 9 Februari 1931. Ninu'iy t/ V* Amice, Magelang, 8 Januari '31. Met ingang van 1 Januari heb ik het terrein Wonosobo overgedragen aan Ds. v. Dijk, die nu als missionair-predikant van Heeg (Friesland) den arbeid aldaar verzorgen zal. Ik kan nu niet zeggen, dat ik het met blijdschap overgaf men gaat tenslotte een band voelen aan zoo'n terrein, vooral wanneer er weer hoop komt en verwach ting voor den arbeid, die daar verricht werd. Den laatsten keer ben ik op 14 December in Wonosobo geweest om er het H. Avondmaal te bedienen en de laatste ontmoeting te hebben met de broederen en die laatste ontmoeting was een zeer prettige. In de eerste plaats kon geconstateerd worden, dat de toestanden in Wonosobo den laatsten tijd wat beter geworden waren toen ik na mijn ver lof op Wonosobo kwam zag de toestand er alles behalve rooskleurig uit een ieder deed wat goed was in z'n oogen veel oneenigheid er was ook niemand in Wonosobo, die toezicht kon hou den zelfs geen goeroe-indjil was er gevestigd en niemand woonde er, die zich eens kon be moeien met de Christenen. Alle toezicht moest van uit de verte uitgeoefend worden. Bovendien waren de meeste Christenen van Wonosobo verbonden aan een ziekenhuis, dat wel weer Zendingsziekenhuis was geworden, maar toch nog niet door een Zendingsdokter werd beheerd. De leiding berustte bij een Indisch arts, die wel bekwaam mocht zijn voor z'n medische taak, maar uit den aard der zaak zich met den wandel en het gedrag der Christenen niet inliet. Dat werkte verkeerd de minder goede elementen voelden zich vrij om te doen waarin zij lust hadden. Daar is toen wat verandering ingeko men sedert een comité werd gekozen door de broeders, dat eenige leiding zou geven en dat met den missionairen predikant den toestand der gemeente zou bespreken zoo dikwijls als hij daar kwam. Nu telkens als ik in Wonosobo die naar „de schuur" gaat, zegt hij." „Ik kan het niet helpen, Tjaard. Het is Heere ma's zaak. Maar voor Marie is het bedroevend. Want ik geloof, dat zij veel van Jan houdt. Wij mogen hem ook gaarne, al betreur ik het, dat hij niet naar de kerk gaat. Vrouw Siemens heeft wel gelijk gehad", voegde zij er dan als in één adem bij. „Wat bedoel je nu vroeg hij verwonderd. „Ze zeide zonder strijd met jezelf en met je omgeving kom je er niet. Ik merk het nu. Bij de Jansma's waren ze vanavond zoo stijf als wat tegen mij. Die weten het natuurlijk ook." „Het heele dorp spreekt er van. Was het niet begonnen, Tannetje. Je kunt nog terug." „Neen, Tjaard, ik kan niet terug, geloof het van mij. Dit is de weg, dien ik volgen moet, al is het hard, dat het nu zóó loopt met Marie. Ik gun haar Jan wel. Je hebt toch Heerema niet laten merken, dat je er spijt van had Je begrijpt wel, wat ik bedoel. In zijn trotschheid meent hij minstens, dat wij hem noodig hebben." „Hem iets laten merken Dat kun je begrij pen 'k Heb gezegd, dat hij maar moet doen, wat hij meent niet te kunnen laten. Hij pochte wel op zijn geld, maar dat hebben wij gelukkig niet noodig. Het geld is bijzaak. Ik geloof, dat Marie het eerlijk met Jan meent en omgekeerd ook. En nu is het voor beiden zoo vreeselijk jammer, dat Heerema bezwaren maakt, alleen, omdat jij „Ja, jongen, het is ook erg. Maar er valt niets aan te veranderen. Je bent er van overtuigd, dat ik niet anders kon handelen. De vrede en het heil van mijn ziel zat er aan vast. Ik ben nu kwam viel er veel te bespreken, moest er ver maand worden, met veel geduld recht gebogen worden wat scheef gegroeid was. Maar boven al werd de toestand beter toen aan het hoofd van het Zendingshospitaal ook weer een Zen dingsarts kwam te staan. Dr. Dreckmeier gaf zich geheel voor haar taak de verplegers en verpleegsters voelden zich weldra weer in dienst der Zending de meisjes werden door Dr. Dreckmeier in haar huis ge nomen en als huisgenooten behandeld. Er had den telkens samensprekingen plaats en door Gods zegen kwam er een andere geest die nieuwe hoop wekte. Telkens als ik naar Wonosobo ging om er het Avondmaal te bedienen, had er 's avonds tevoren een vergadering plaats van het comité, waar beraadslaagd werd over de vraag wat ver plegers en verpleegsters kunnen doen om met de patiënten in contact te komen en werd ver duidelijkt, dat de evangelieprediking niet alleen de taak was van den goeroe-indjil, maar ook iedere verpleger daarin moest medearbeiden. Er werden samenkomsten ingesteld, die Zaterdags avonds gehouden zouden worden met patiënten en verplegend personeel, die een gezellig karak ter zouden dragen en waar de goeroe-indjil of een ander dan iets vertellen zou over een per soon uit de Kerkgeschiedenis of van Zendings werk uit andere streken, samenkomsten die door Gods zegen telkens slaagden en ook onder het personeel meewerkten tot het versterken van een goeden geest. Maar Zondags als het Avondmaal gevierd werd, waren er toch telkens weer, die niet mee aanzaten en daardoor toonden, dat er nog wat zat. Alle samenkomsten door Dr. Dreck meier en mij belegd hadden nog niet alles uit den weg kunnen ruimen. Den laatsten keer, dat ik er kwam zou er andermaal een vergadering worden gehouden en nogmaals een poging worden gedaan om twis tende broeders en zusters met elkaar te verzoe nen. Deze vergadering werd belegd uit plicht, maar toch in een ietwat sceptische stemming, dat ook nu het spreken en vermanen zonder resultaat zou zijn en dat er tot ernstiger stappen zou moeten worden overgegaan. Als de broeders en de zusters in de woning van Dr. Dreckmeier bij elkaar waren heeft God ons echter willen verblijden. De bereidheid tot verzoening was duidelijk aanwezig ook bij degenen, die nog kort tevoren gezegd hadden tot geen verzoening met die en die te willen komen. Het woord, dat ge bracht werd, zegende God en zoo brak het oogenblik aan, dat de oneenigen elkaar de hand der verzoening reikten en wij God konden dan ken voor de werking van Zijn Geest. Den volgenden morgen zaten allen, die niet door hun arbeid verhinderd waren, aan het H. Avondmaal aan, het was een heerlijk oogen blik even tevoren waren drie volwassenen ge doopt en hadden twee, die als kind gedoopt wa ren, belijdenis des geloofs afgelegd. We zaten aan met de heerlijke gedachte, dat twist en wrok verdwenen waren met de bede in 't hart om Gods zegen ook voor de toekomst. Een andere reden tot blijdschap is de opening van enkele deuren in dessa's op eenigen afstand van Wonosobo en in Wonosobo zelf. In Wono sobo werd twee jaar geleden een Javaan ge doopt met den naam van Cornelius en deze Cor nelius van afkomst een Wonosober, vertoont veel ijver en is vervuld van ernstige begeerte naar de komst van Gods Koninkrijk in Wono sobo. Toen hij onlangs vertelde van menschen die bij hem kwamen luisteren naar de verkondi ging van het Evangelie, zei hij als ze me een half millioen geven zou ik niet zoo blij zijn. Deze nu is er op uitgegaan om enkele menschen uit zijn buurt in zijn woning te verzamelen om daar te luisteren naar zijn verhalen uit den bijbel, terwijl elke week de goeroe-indjil een samen komst houd voor 15 a 16 Mohammedanen iets wonderlijks. Ieder, die ook voor Wonosobo gebeden heeft, zal zich verheugen in deze licht punten en hoopvolle verschijnselen. En tenslotte is er door het initiatief van Ds. v. Dijk een Holl. Chin, school te Wonosobo geopend, die een kleine 100 leerlingen teltde leerlingen zijn ge deeltelijk in een garage ondergebracht, maar de onderwijzer die daar onderwijs geeft, werkt met veel opgewektheid en veel toewijding ook met opoffering van tijdelijke voordeelen, daar deze Holl. Chin, school geen subsidie geniet en het onderwijzend personeel niet valt onder degenen, voor wie de siibsidiebepalingen gelden. Maar er is toch ook wel iets, dat een beetje somber stemt Wonosobo behoort nu ook tot het missiegebied van de Roomschen de eerste arbeidsters der Roomsche missie hebben er zich al gevestigd een Maleisch-Chin. school werd gerust, de Heere heeft mij welgedaan. En men schen, wie dan ook, kunnen mij die zielerust toch niet rooven, zelfs al dooden ze mij." De molenaar verbaasde zich over de zekerheid waarmee zijn vrouw sprak. Zijns ondanks, werd hij er rustiger onder. „Het blijft toch een vervelende boel, Tanne tje, dat zal je moeten erkennen", zeide hij, zich toch niet gewonnen willende geven. ,,'k Weet het, vent," antwoordde zij hartelijk. „Ik kan mij ook wel indenken, dat je ontstemd bent. Maar als je wist, ik bid God, dat je het eenmaal moge weten en aan je eigen ziel moge ervaren, dat ik niet anders kon en mocht, dan zou je niet zoo spreken. Wees niet langer boos, Tjaard. Het komt vanzelf in orde. De Heere begeeft en verlaat mij niet, dat weet ik nu vast en zeker. Kom, vent, laat het hoofd niet zakken om het gepraat van Heerema. Die kan ons niets doen, als God het niet wil." HOOFDSTUK VII. De zomer was voorbijgegaan en met wilde, ruwe vlagen was de herfst gekomen, beroovend de boomen langs de wegen van hun bladerdos. De aardappelen en de bieten waren gerooid. De drukke werkzaamheden voor de bewoners van Westwoud en Oostwoud waren voorbij. Met inspanning van alle krachten was men bezig de laatste hand te leggen aan den kerk bouw aan den Achterweg. Behalve het werkvolk van den aannemer hadden verschillende gemeen teleden, zonder vergoeding, meegeholpen aan den bouw. Zij stonden er graag een uur vroeger voor op en gingen even graag een uur later door hen opgericht en volgend jaar zal er een meisjesschool verrijzen met Hollandsch als voer taal. Deze actie der Roomschen is echter een reden te meer om dankbaar te zijn, dat dit hoop volle Zendingsterrein nu weer flink kan worden aangevat, dank zij den milden steun der Gene rale Synode. Laten we bidden, dat God den arbeid van Ds. v. Dijk aldaar rijkelijk mag zegenen. Als steeds Uwe A. MERKELIJN. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Februari '31. Aan menig predikant wordt tegenwoordig, bij het bezoeken van de gemeenteleden, de vraag gesteld „Gelooft u ook niet, dat het einde der wereld nabij is Er gebeuren in onzen tijd zóó veel opmerkelijke dingen, zóóveel feiten die, naar de Schrift, zullen voorafgaan aan de wederkomst van Christus". Nu stellen we voorop inderdaad zijn de dagen waarin we leven bijzonder ernstig, 't Is geen wonder, dat de gemeente des Heeren met meer gespannen aandacht het boek der Openbaring naar Johannes leest, en zich weieens afvraagt, of wellicht in dezen tijd in vervulling zal gaan het getuigenis van Hem, Die zeide Zie, Ik kom haastelijk. Wie tegenwoordig de krant openslaat denkt onwillekeurig van welke rampen, van welke on gelukken, van welke ellende zullen we nu weer lezen En hetgeen deze week gebeurt, dat zijn we de volgende week alweer vergeten, omdat nieu we schrikaanjagende dingen onze aandacht span nen. Rampen in de natuur. Aardbevingen, zeebe vingen, vuurspuwende bergen. Rampen in de volkerenwereld. Revolutiën, oorlogen, geruchten van oorlogen. Crisissen in het maatschappelijk leven. Door werking van de beginselen van communisme en godsdienstloosheid. 't Kan ons bang om 't hart worden. Zal Christus spoedig komen Ik weet het niet. Van dien dag, van die ure weet niemand. Neem preeken en geschriften uit bijna alle tij den, en ge vindt vrijwel zeker enkele schrijvers die bewerende mate der ongerechtigheid is vol geen tijd was boozer dan de onze nog nooit is de afval grooter geweest dan nu. De tijd van Jezus' wederkomst kan niet ver meer wezen. In 1597 om eens een voorbeeld te geven schreef iemand„Onze God laat ons iederen dag zóóveel vreeselijke teekenen en wonderen hooren en zien, dat iemand, die nog een beetje Christelijkheid in zich heeft, z'n hart ineen voelt krimpen... Een ander, die dacht dat hij precies den datum van Christus' wederkomst kon vaststellen, plaat ste boven zijn geschrift „Dit zegt het Heilig Boek, niet ik, Dus is 't gewislijk waar. Hoedt u want spoedig staat ge voor 't gericht De Jongste Dag komt zeer nabij." De vrome en geleerde Johann Albrecht Bengel (16871752) kwam op grond van allerlei hem onweerlegbaar toeschijnende berekeningen tot de overtuiging, dat Jezus Christus in het jaar 1836 zou wederkomen. De satan zou dan 1000 jaar gebonden zijn tot 2836, dan een kleinen tijd ontbonden worden, de heiligen zouden gedurende dien tijd van ontbinding en ook nog daarna, 1000 jaar lang, in den hemel regeeren. Het wereld einde en het gericht zou dus intreden in 't jaar 3836. Komt het einde spoedig Er zijn theologen die meenen, dat het Chris tendom nog in den kinderleeftijd verkeert, en de vervolgingen van dezen tijd de booze kinder ziekten van het Christendom zijn. In 1921 schreef Prof. Dr. de Zwaan (in „Vragen van den Dag"): „Het Christendom is geen ding waar men zoo eventjes kennis van neemt en waarvan men „de oorsprong" in een paar bladzijden uit een tijd schrift, rustig gezeten in een gemakkelijken stoel, even zich laat uitleggenwant het is een zeer diep en zeer sterk levend iets, dat na zoo veel eeuwen wellicht eerst staat aan het begin van zijn eigenlijke ontplooiing." We moeten ons wachten voor tweeërlei fout. Het zien naar de toekomst mag niet zóó ge spannen zijn dat we onze aardsche roeping niet meer zien, en ze daarom verwaarloozen. naar bed, ondanks het drukke, zware werk op het veld. Het was immers van de grootste be teekenis, dat de kerk gereed was vóór het gure jaargetijde inviel. Er was een schaterlach in het dorp opgegaan, toen vernomen werd, hoe er gebouwd zou wor den over „de schuur" heen. Men kon wel zien, dat die ,,schuur"lieden achterlijk waren. Wie had er ooit van gehoord. Ze zouden er pret van beleven. Maar de lach was verstorven. Er gebeurde niets, om zich vroolijk over te maken. Begunstigd door mooi, droog zomerweer vorderde de bouw met den dag. En des Zondags werd er als ge woon in „de schuur" vergaderd. De aannemer, die er eerst weinig voor gevoeld had, begon er plezier in te krijgen, om het moeilijke werkje eens goed op te knappen. En als hij niet eens wist hoe te handelen, dan ging hij naar dominé Petersma, die altijd raad wist. De aannemer was een vrijzinnig man. Hij kwam nooit in de kerk. Maar hij had respect gekregen voor dominé Petersma, al droeg die dan steeds dezelfde tot op den naad versleten en kale zwarte jas. Hij gaf toch maar goeden raad, zoodat des Zondags geregeld vergaderd kon worden. Maar al werd het tijdstip zoo lang en zoo goed mogelijk uitgesteld, éénmaal kwam toch de dag, dat ook het binnenwerk zoover gevor derd was, dat de oude vergaderplaats radicaal moest worden afgebroken. De moeilijkheid van een tijdelijke vergaderplaats was ondervangen, doordat ouderling Tuinman zijn kleine schuur afstond. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2