Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 6.
Vrijdag 6 Februari 1931.
45e Jaargang.
UIT HET WOORD.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTEUR-. Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent,
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
L. S.
Het Bestuur van de Persvereeniging „Zeeuw-
sche Kerkbode" deelt mede, dat er nog een aan
deel in genoemde vereeniging niet toebedeeld is
in 1930 en dat een tweede open komt door ver
trek uit Zeeland.
Gegadigden voor een dezer twee aandeelen
gelieven zich schriftelijk aan te melden bij onder-
geteekende vóór 15 Maart e.k.
A. SCHEELE.
Kapelle-Biezelinge, 4-2-'31.
DE WET GODS.
I.
De Wet verloren.
„Zoo is dan de liefde de vervulling
der wet."
Rom. 13 10.
Wees niet te snel met het oordeel, dat „de
Wet Gods" geen stof is voor meditatie.
Ge zoudt dan vergeten, dat de grondtoon van
uw leven, als kind van God door uwen Zalig
maker, deze is „Hoe lief heb ik Uwe Wet"
(Ps. 119:97).
Juist uw belijdenis, dat ge niet gerechtvaardigd
zijt uit de werken der wet, maakt de Wet Gods
u zoo dierbaar. Want wanneer ge u zelf reken
schap geeft van de genade Gods, en de vraag
stelt, hoe ge rechtvaardig zijt voor Hem, dan
vindt ge 't steunpunt voor uw geloof niet in uzelf.
Al zoudt ge met betrekking tot Gods Wet,
die Jezus ook den rijken jongeling voorhoudt,
meenen te kunnen verklaren „Al deze dingen
heb ik onderhouden van mijn jonkheid af", het
zou niet den geringsten grond bieden voor uw
vrijspraak van de eeuwige straf door den Hoo
sten Rechter.
Vindt ge daarentegen uzelf zwart van onge
rechtigheden door de overtreding van Gods Wet,
zoodat ge uitroept„O God, wees mij, zondaar,
genadig gij kunt van uzelf en van die ver
vrijspraak van de eeuwige straf door den Hoog-
toe.
De reden waarom, of de grond waarop, gij
rechtvaardig zijt voor God is absoluut buiten
uzelf gelegen. Ge vindt alleen vastheid in het
genadig vonnis des Eeuwigen Gods op grond
van het feit, dat uw Borg voor u de Wet vol
bracht en uw schuld verzoend heeft.
Hoe lief hebt ge dan uw God.
Want ge ziet, dat Hij den heiligen eisch van
Zijn Wet, den mensch eenmaal gesteld, niet
heeft laten vallen, dat er ook niet een streep is
gehaald door uw schuld, zonder dat die is be
taald, maar dat al uw zonde naar het volmaakte
Recht gestraft is aan Hem, die zich voor u vrij
willig verantwoordelijk stelde, en in uw plaats
ging staan.
De Wet door den Schepper den mensch gezet,
verandert nimmer, want Hij is de Onveranderlijke.
Waar Hij zóó hooge waarde gehecht heeft
aan Zijn Wet, daar kan het niet anders, of de
mensch, die God liefheeft, heeft ook Zijn Wet
lief.
De overdenking van de Wet Gods bepaalt
ons allereerst bij het droeve feit, dat de mensch
de wet door zijn eigen schuld verloren heeft.
Daarmee ben ik zelf onherroepelijk verloren.
Immers de Wet Gods bestaat maar niet uit
een reeks geboden, mij van hoogerhand opge
legd. Zij ligt niet buiten den mensch, maar zij
beantwoordt aan zijn innerlijk wezen, en haar
vervulling komt voor zijn zedelijk leven en voor
heel zijn bestaan overeen met de gezondheid.
Het natuurlijke leven van den mensch is ge
bonden aan vaste wetten, zooals die der adem
haling, het gebruik van spijze en drank, de rust
des slaaps, en de overtreding houdt vroeg of
laat den dood in.
Zoo is ook de Wet Gods voor zijn handel en
wandel den mensch noodig. Haar onderhouding
is het leven, haar overtreding is de dood.
Toen God den mensch geschapen had vol
bracht deze de geboden Gods uit de liefde tot
Zijn Maker, Dien hij bewonderde en eerde in
al Zijn werk.
Geen geboden der Wet waren toen door God
voor hem afzonderlijk uitgedrukt, want hij vol
bracht Gods Wet spontaan, wijl elk gebod in
het leven zelf van den mensch lag, en dit leven
maakte tot geluk.
In 't Paradijs is de liefde de vervulling dei-
Wet.
Maar met het verlies van de liefde, is de Wet
Gods verloren.
En met de Wet Gods heeft de mensch zijn
leven verloren.
Des menschen liefde tot God heeft losgelaten
en daardoor is de mensch in de ellende gestort.
De eenvoudige geschiedenis van 's menschen
val, ons zoo schoon verhaald in Gen. 3 open
baart ons de ellende der zonde reeds in al haar
omvang.
In die eene ongehoorzaamheid komt klaar uit,
hoe het hart van den mensch God Zijn Schepper
losgelaten heeft, en hij zich door zijn overtreding
stort in schuld en verderf.
Deze eene overtreding van het proefgebod
valt voor ons bij nadere beschouwing uiteen in
tienderlei zonde. Ga het maar eens na.
Die eene zonde van Adam en Eva is zóó
gecompliceerd, dat zij overtreding is van alle
tien geboden, die de Heere God, in overeen
stemming daarmede, later openbaart.
Allereerst was het de overtreding van het
eerste gebod Gij zult geen andere goden voor
Mijn Aangezicht hebben.
Immers de onderwerping werd aan God ge
weigerd, Satan gehoorzaamd, en het ik verheven
tegen God.
In de tweede plaats staat de mensch in be
wondering voor het schepsel, de slang. Het zin
nelijke heeft de overhand genomen. Zij stelden
dit beeld boven het Woord.
Vervolgens is de val in 't Paradijs ook zonde
tegen het derde gebod „Gij zult den Naam des
Heeren uws Gods niet ijdel gebruiken".
Immers de Satan heft den Naam op tot het
ijdele „Is het ook dat God gezegd heeft
„God weet, dat ten dage als gij daarvan eet,
gij zult als God wezen." En de vrouw vlucht
niet voor dit schandelijk misbruik van Gods
Naam, en Adam getuigt er straks niet tegen,
maar ze geven toe en stemmen er zoodoende
mee in.
Verder wordt ook de vrede en de rust van
den paradijssabbat gestoord door deze zonde.
In het Paradijs lag de sabbatsvrede in heel
het leven, zooals 't ook hier namaals zijn zal,
al ging ook de zevende dag als een kostbaarder
knoop in het parelsnoer boven de andere dagen
uit.
De Paradijssabbat was nu gebroken. Dus was
de overtreding zonde tegen het vierde gebod.
Daarna is 't ook duidelijk, dat onze eerste
voorouders het ware gezag over het geslacht,
dat na hen komen zou, door hun zonde hebben
prijsgegeven, doordat zij het ontzag en de eer
bied, die zij anders zouden hebben gehad, heb
ben ingeboet.
Het was dus een zonde tegen hun huisgezin,
en zij gaven daardoor een knak aan de vervul
ling straks van het vijfde gebod door het in
zonde ontvangen en geboren kind „Eer uw va
der en uwe moeder".
Ten zesde, behoeft het nauwelijks betoog, dat
het een zonde was tegen het leven van den
mensch en heel zijn geslacht, waar de bedreiging
Gods geluid had„Ten dage als gij daarvan
eet, zult gij den dood sterven". „Gij zult niet
doodslaan."
Het zevende gebod is in die eerste zonde ook
zeer duidelijk overtreden, waar de vrouw haar
vrouwelijke verleidingskracht aanwendde, om
ook Adam van den Heere af te trekken, en h;j
heeft in dien staat God vergeten, en uit begeerte
zich geestelijk en lichamelijk met de zondige
vrouw een gemaakt. Zoo is de hoogstaande echt
tot een gevallen huwelijk gemaakt.
Voorts ontstalen zij zich zelf en elkaar en de
wereld aan den wettigen Souverein. Zooals ook
het nemen van het verbodene zonde was tegen
het achtste gebod.
Ook kwam het negende gebod in 't gedrang.
Niet alleen doordat de slang valsch getuigenis
gaf aangaande God en mensch, maar tevens in
het feit, dat de vrouw de schuld van zich af
werpt, en Adam voor den Heere durft spreken
van „de vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt".
En wat tenslotte het tiende gebod betreft, het
is duidelijk, dat aan heel deze gecompliceerde
handeling van ongehoorzaamheid de booze be
geerte des harten ten grondslag ligt.
Zoo is dus de overtreding een volkomene ver
krachting van het gebod der liefde.
En de Waarachtige kan niet onschuldig hou
den de zonde die tegen Zijn Heilig Wezen in
gaat.
Dus liggen wij onder Gods toorn en zijn ver
vloekt.
Adam en zijn gansche geslacht, ook gij en ik.
Dit moet ons persoonlijk bewust worden, op
dat we den Weg tot behoudenis zoeken, zonde i
welken wij eeuwig verloren zijn.
Want Gode zij dank de weg tot behoud is
geopend.
In het Paradijs reeds zien we 't licht gloren
in de belofte Gods te midden van den vloek,
en in de bedekking der schande door God met
het kleed gemaakt uit de vacht van het geslachte
dier.
Verzoening zal teweeggebracht worden door
het zaad der vrouw.
God zal mensch worden. En de Mensch, die
komt als de Christus, de Gezalfde, zal in onze
plaats Zijn schouderen stellen onder die verbro
ken Wet Gods.
Hij zal het voor ons volbrengen.
Want in Hem is de liefde, die ons ontbrak.
En de liefde is de vervulling der Wet.
Axel. J. S. POST.
DE SMELTKROES DER CRITIEK.
Naar de uitspraak van Ds. Aalders is het spe
cifiek Gereformeerd elk oogenblik bereid te zijn
ons heele kerkelijke hebben en houden in de
smeltkroes der critiek van Woord en Geest te
werpen.
Het is nog al geen kleinigheid
Zoo voert de overdrijving van de waarschu
wing dat onze belijdenis examinabel moet blijven
aan den Bijbel tot dwaasheid. Zelfs de Ethischen
tegen wie Dr. Kuyper in 1879 zijn Revisie der
Revisielegende schreef, gingen zoover niet.
Dr. van Toornenbergen, hun woordvoerder,
erkent nog „De Gereformeerde Kerk heeft door
de genade aan haar geschonken eene belijdenis
die op dit hoofdpunt (bedoeld is de 3 stukken
uit vraag 2 H. C.) geen onzeker geluid geeft.
„Daarin ligt hetgeen in de Confessie niet ver
anderen kon. Dat staat altijd vast."
En in hun drang naar herziening van de Be
lijdenis hebben de Remonstranten zich niet zoo
kras durven uitdrukken als het orgaan van de
kerken in H. V. het thans doet.
Want dezelfde Zuid-Hollandsche Synode die
Uyttenbogaert benoemde in de Commissie van
Voorbereiding heeft aan de Staten van Holland
verzocht de woorden revisie (herziening) der
belijdenis door een minder kwetsende uitdrukking
te vervangen om den wedersprekers geen oor
zaak van wantrouwen te geven „alsof men aan
de leer zelf twijfelde".
Door Ethischen en Remonstranten te noemen
bedoelen wij niet Ds. Aalders en zijn blad van
hun afwijkingen te beschuldigen, ik plak niet
graag etiketten.
Maar ik wijs er op, dat Ds. Aalders zijn le
zers en zichzelf op een dwaalspoor leidt, wan
neer hij bij uitstek Gereformeerd noemt, wat
zelfs Irenischen en Remonstranten alleen hoogst
voorzichtig en gematigd hebben durven vragen
en waarbij zij nog nul op het rekwest hebben
gekregen.
Zooals aan alle menschenwerk kleeft ook aan
de Belijdenis gebrek.
Maar dit beteekent niet, dat wij aan de waar
heid van haar inhoud mogen gaan twijfelen.
Of er een critische houding tegenover aan
nemen
Dr. Kuyper heeft in zijn genoemde brochure
dit met een aardig beeld aangetoond. Hij zegt,
dat de Confessie voor onze vaderen (en hij be
doelt het ook voor ons) is geweest de vriende
lijke Leidsvrouw, die de geslachten overleeft en
door aller toewijding gedragen in alles naam met
schier zuivere lippen de diepte beleed van de
erbarmingen Gods.
En nu geven wij toe, dat ook die vriendelijke
Leidsvrouw zich op een enkel punt vergissen
kan en als dit waarlijk bleek ook voortaan an
ders moest gaan spreken.
Maar tegelijk moet zij ten minste op een niet
minderen rechtswaarborg kunnen rekenen, dan
waarop zelfs elke slet of bravo nog bij den
wereldlijken rechter rekenen kan n.l. dat ze voor
onberispelijk blijve gelden, tot zoolang in be
hoorlijken vorm haar ongelijk bewezen is (BI.
95).
Trouwens we moeten met die uitdrukking
menschenwerk ook niet al te onvoorzichtig om
gaan.
Het is de vaste overtuiging nog van de meeste
Gereformeerden, dat in de belijdenis ook het
resultaat ligt van een leiding des Heiligen Gees-
tes in de kerk.
Zoo hebben de woordvoerders van de Gere
formeerden in de 17e eeuw er van gesproken.
Trigland zegtMen moet de Nederlandsche
belijdenis niet simpellijk aanmerken als een men-
schelijk werk, maar als een geschrift door God
vruchtige en getrouwe leeraars der ware kerk
uit den woorde Gods gesteld voor een gezonde
en schriftmatige belijdenis des geloofs.
We raden Ds. Aalders en zijne, maar ook
onze lezers zeer aan dit belangrijke geschrift
van Dr. Kuyper waaruit hij in 1886 de conse
quenties heeft durven trekken te bestudeeren.
Zooals Ds. Aalders heeft ook eenmaal Da
Costa gesproken in zijn Rekenschap van gevoe
lens, waardoor de actie van Groen c.s. tot her
stel van onrecht in de Hervormde Kerk zoo ver
lamd werd.
„Geen belijdenisschriften van menschen kun
nen onbepaald en onveranderd een uitdrukking
van geloof voor geheel de toekomst zijn. De
kracht eener belijdenis ligt in haar verschheid.
Een belijdenis voor onzen tijd moet ook van
onzen tijd zijn.
Geeft het niet te denken dat de Remonstrant-
sche predikant over Da Costa's hierin uitge
sproken kerkbegrip de handen van genoegen
samenwreef en uitriep „dat Arminius hem tot zijn
opvolger verlangd en Bogerman hem uit de Sy
node gejaagd zou hebben?" (Rullmann. Kerk-
herstel 36).
Natuurlijk de smeltkroes blijft noodig.
Maar er is gerust door niemand nog aange
toond dat het goud zoo vermengd is, dat het
vuur er in moet.
De belijdenis is oud goud.
Ze is, waar ze op honderden kansels nog
Zondag aan Zondag in de Catechismusprediking
aangehaald wordt, nog goud, volop bij den koop
man gangbaar.
Zaandam. v. DIJK.
STADSZENDING.
Er is in Amerika bijna geen stad van eenige
beteekenis of men vindt er één of meer „City
missions" (stads-zendingen)Soms gaan deze
„missions" uit van vereenigingen of particulieren.
Zoo is er b.v. in Grand-Rapids een groote
„Rescue mission" (reddings missie) uitgaande
wel van een vereeniging, maar waar toch de
in Amerika's evangelisatiekringen zoo wel be
kende Mell Trotter de ziel en het middelpunt
van is. Ze heeft een groot en prachtig gebouw.
Het was eertijds een theater. En wel een waar
de laagste stukken opgevoerd werden. Door den
aanhoudenden arbeid van den evangelist daar
even genoemd liep het leeg en kon hij het ten
slotte koopen en omzetten in een stadszendings-
gebouw. Verscheidene helpers staan hem daarbij
ter zijde. In Februari van elk jaar worden daar,
een geheele week lang twee of drie malen per
dag, ter herinnering aan de opening en omzet
ting, groote vergaderingen gehouden, waar spre
kers uit geheel Amerika komen en de groote
ruimte met galerijen eenmaal bestemd voor thea
ter tot den nok toe bezet is, ook door velen
van ons Geref. volk, om de Schriftuitleggingen
en opwekkingsredevoeringen en gezang bij te
wonen. Dr. Beets of een onzer predikanten sluit
dan niet zelden de imponeerende vergaderingen
met gebed. Er gaat steeds een machtige invloed
van die vergaderingen uit, onder allerlei soort