Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 5.
Vrijdag 30 Januari 1931.
45e Jaargang.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTEUR: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE. 1
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
TWEE STOKKEN.
„En ik heb mij genomen twee stokken
den eenen heb ik genoemd Liefelijkheid
en den anderen heb ik genoemd Samen-
bindersen ik heb die schapen geweid."
Zacharia 11 7b.
De profeet Zacharia, de zoon van Iddo, heeft
een boek geschreven onder inspiratie van den
Heiligen Geest.
Dit boek is vol uitlegkundige moeilijkheden.
Het gedeelte, waarin ons tekstwoord voor
komt, staat in het oorspronkelijke in proza,
midden tusschen andere gedeelten in dichtmaat.
Zoo is er meer. Ik zal er U niet mee ver
moeien, want wat in ons tekstverband gepredikt
wordt voor het leven der gemeente is in het
geheel niet onduidelijk, zoodat ook van dit ge
deelte der Heilige Schrift geldt„Uw Woord
is eene lamp voor mijnen voet en een licht voor
mijn pad". (Ps. 119:150.)
Hier is een herder.
Die herder heeft twee stokken.
Op elk daarvan schrijft hij een naam, om aan
te duiden wat hij daarmede doen wil.
Nu heet de ééne stok „Liefelijkheid".
Als de herder dezen staf ter hand neemt, toont
hij daarmede dat hij zijne kudde zachtkens wil
weiden aan zeer stille wateren en haar dus niet
met hardheid wil voortdrijven.
„Liefelijkheid" zachtkens, niet ruw.
Dit is het verschil tusschen de schapen, die
met de rustige stem van den goeden herder
vriendelijk geleid worden op landweg of heide
èn den schuwen kudde-troep, die onder ruw
geschreeuw en handgeklap der drijvers over
pleinen en langs kaden gedreven wordt naar
slachtplaats of veeboot.
De andere stok heet „Samenbinders". We
zouden ook kunnen vertalen „Unie" of „een
heid".
Als de herder met dezen staf uitgaat, dan is
't er hem vooral om te doen zijn kudde bijeen
te houden. „Samenbinders" bij elkander, niet
uit elkander.
Dit is weer datzelfde verschil. De goede her
der op den landweg kent zijn schapen bij name
hij onderscheidt ze zooals onderwijzers hun kin
deren kennen en in school bijéénhouden. Maar
de voortgedreven slachtsschapen, die wij op
marktdag door de stad zien loopen, zijn met
verschillende kleuren gemerktDe roodgestreep
te gaan naar de boot, de blauwgemerkte naar
dezen of dien slager ze behooren niet meer
bijéén.
Twee Stokken „Liefelijkheid" en „Eenheid".
Welk een zegen voor de kudde
De noodzakelijke tucht wordt met zachtheid
gehandhaafd. En de vreedzame bedoelingen van
den goeden herder bevorderen, bij alle nood
zakelijke verscheidenheid, de eendracht.
Maar nu gebeurt er iets heel droevigs.
Ik lees even door in ons teksthoofdstuk en
dan stuit ik op de tragedie van Zacharia 11.
Eerst in vs. 10, waar de herder zegt dat hij
zijnen stok „Liefelijkheid" verbreekt en dan in
vs. 14, waar met den tweeden stok „Samenbin
ders" hetzelfde gebeurt.
Er komen tijden dat zegeningen voor oordee-
len moeten plaats maken.
Wanneer wij de goedheid Gods niet erken
nen en de zorgen van den goeden herder niet
waardeeren, dan moeten wij het genot der lie
felijkheid en eendracht missen.
Dan verachteren wij van de genade des Heeren.
Dan wijkt de vrede.
Het Verbond wordt verbroken (vs .10).
God wordt een God van verre, terwijl Hij
een God van nabij had willen zijn.
De goede Herder wordt een drijver, een
„vreemdeling in het land", zooals de aandoen
lijke uitdrukking van Jeremia 14 8 't zegt.
De stem van onzen hemelschen leidsman wordt
niet meer verstaan. Zijne leidingen worden niet
meer opgemerkt.
Dat is de noodzakelijkheid van het oordeel
Gods, bij het veronachtzamen der zegeningen
Gods.
Twee stokken „Liefelijkheid" en „Eenheid".
Laten wij ons niet ontveinzen het lijden dat
de onvrede en de verdeeldheid aanbrengt.
Laten wij diep-ernstig betreuren dat velen in
onze dagen zich de zegeningen der twee stokken
onwaardig maken in gezin, in kerk, in maat
schappij
Een stroom van scheiding en verdeeldheid is
over ons tegenwoordig leven uitgestort. Er zijn
er, wier karakter en omstandigheden medebrengt
dat zij steeds meerdere verschilpunten op den
voorgrond zetten, zoodat verdeeldheid ontaardt
in vijandschap. Er moest eens een stormwind
opsteken.
Een stormwinddie uit onze samenleving
wegdreef al zulke geschriften en pamfletten, die
door twistvuur hun gevaarlijk bestaan rekken en
de gemoederen verbitteren en die aan velen geen
tijd meer laten om met hun huisgezin zich te
verkwikken in de lezing van het woord Gods.
Neenalles kan niet gesust, niet toegedekt
worden. Wee hem, die pleistert met looze
kalkHij heeft een gevoel van (valsche)
gerustheid, totdat de muren scheuren en afbrok
kelen.
Maar men verlustige zich niet in 't zoo groot
mogelijk maken van bestaande scheuren. Want
dan komt de Herder der kudde en verbreekt de
twee stokken.
Dan komt het oordeel Gods.
Twee stokken „Liefelijkheid en Samenbinders".
Hier ligt voor onze donkere tijden, vol ver
deeldheid, ook troost en licht.
Immers het is Jezus geweest, de goede Herder
van Johannes 10, Die deze staven ter hand heeft
genomen om Zijn kudde te weiden. Hij heeft
ze wel eens ter zijde gelegd, toen Hij in heilige
toorn gesproken heeft tot schijnheiligen en ge
slagen heeft met een geesel van touwtjes.
Maarterzijde leggen is niet verbreken.
Dat bewijst zijn klagend woord over Jeruzalem
welks kinderen niet wilden bijéénvergaderd
worden. Dat bewijst ook zijn hoogepriesterlijk
gebed„Heilige Vader, bewaar ze in Uwen
Naam opdat zij één zijn."
Dat bewijst vooral zijn kruis.
Dat kruis staat er als het opgericht teeken
der verzoening met God en der onderlinge her-
eeniging van Joden en heidenen van allen die
door de blindheid der zonden vanéén gescheiden
zijn.
Als wij naar dat kruis opzien, dan hooren
wij onzen goeden Herder spreken
„Komt tot mij, gij, die vermoeid en belast
zijt en ik zal u rust geven."
Ik heb U met mijnen Vader verzoend.
Ik zal U met elkander verzoenen.
Mijnen vrede geef ik U.
Dat kruis der verzoening wekt de hoop en
het biddend verlangen dat wij bestemd zijn om
geweid te worden met de twee stokken.
Met „Liefelijkheid".
En met „Samenbinders".
Ook de gebroken staven hebben nog betee-
kenis.
Deze „Getrouwe Herder, breng ons weer,
„Verlos ons, toon ons 't lieflijk licht
„Van Uw vertroostend aangezicht
Middelburg. RINGNALDA.
DE CIRCULAIRE VAN GOES.
Over de zaak van een Christelijk Lyceum voor
Zeeland hebben we in de Kerkbode niet meer
geschreven toen het meeningsverschil over de
plaats van vestiging al meer openbaar werd en
al scherper vorm aannam.
De Kerkbode mocht niet het slagveld worden,
waar die meeningen tegen elkaar botsen zouden.
De circulaire, die nu aan alle kerkeraden ge
zonden werd, om steun te vragen voor een Ly
ceum te Goes, noopt ons evenwel over de
Lyceum-zaak een enkel woord te zeggen. Door
die circulaire wordt die zaak voor de kerken
gebracht en dus ligt het voor de hand, dat een
kerkelijk blad aan die circulaire aandacht wijdt.
Wat we dam ook gaan schrijven dient alleen
om de kerkeraden in te lichten over den stand
van zaken opdat zij alzoo over de aanvrage
van Goes kunnen oordeelen.
En dan moeten we herinneren aan wat in
de dagbladen al vermeld werd, dat er n.l. naast
de vereeniging voor een Christelijk Lyceum te
Goes nog een vereeniging bestaat, die zich even
eens ten doel stelt te komen tot de oprichting
van een Chr. Lyceum voor Zeeland.
Dat het tot oprichting van deze vereeniging
kwam vond hierin zijn oorzaak, dat velen be
zwaar hadden tegen de wijze, waarop over de
plaats van vestiging werd beslist, n.l. door een
stemming van de leden. Zij oordeelden, dat de
plaats van vestiging alleen bij deskundig oordeel
kon worden vastgesteld en konden de uitspraak
van de ledenvergadering niet aanmerken als de
uitspraak van deskundigen.
Daarom werd door hen een nieuwe vereeni
ging opgericht met het doel het oude ideaal vast
te houden, n.l. te komen tot een Chr. Lyceum
voor geheel Zeeland, waarvan de plaats van
vestiging zal worden aangewezen door een des
kundige commissie.
De tegenstelling tusschen de beide vereeni-
gingen is dus niet deze, dat de ééne zegt de
inrichting moet in Goes komen en de andere
ze moet in Middelburg komen. Ze is deze, dat
de ééne vereeniging zegtze moet in Goes ko
men en de andere zegtze moet komen daar,
waar ze naar deskundig oordeel, het meest be
antwoordt aan haar doelte dienen voor geheel
Zeeland. Dit standpunt werd ingenomen omdat
men uitging van de gedachte, dat alleen wan
neer geheel Zeeland achter deze zaak gaat staan
de stichting van zulk een Lyceum zal mogelijk
zijn. Wanneer de vereeniging, die te Goes ge
vestigd is, zich nog ook op dit standpunt zou
willen stellen en willen aanvaarden, dat de plaats
van vestiging zou worden aangewezen door een
commissie van deskundigen, zoo zou aanstonds
de eenheid van actie zijn hersteld.
Wanneer in de circulaire wordt gezegd, dat
er gegronde hoop is, dat het Chr. Lyceum met
1 September van dit jaar D.V. zal kunnen wor
den geopend, kunnen we niet anders zeggen,
dan dat ons een raadsel is, waarop die hoop
zich grondt. Op de begrooting van Onderwijs
voor dit jaar kwam niet voor een post van sub
sidie voor het Chr. Lyceum te Goes. Wil men
dus zonder subsidie beginnen Tenzij het be
stuur van die vereeniging komt met duidelijke
meedeelingen, zien we van die opening met
September van dit jaar niets komen.
Ons advies aan de kerken zou zijn, laten de
kerkeraden wachten totdat er eenheid gekomen
is in de actie en laten ze dan met kracht deze
noodiqe zaak steunen.
HEIJ.
IETS OVER DE STICHTING EN EERSTE
LEVENSJAREN VAN DE GEREF. KERK
VAN OUD-VOSSEMEER.
III.
Droevig was deze houding van dezen leeraar,
droevig waren daarvan de gevolgen voor vele
kerken in Zeeland, omdat er groote verdeeldheid
en verwarring door ontstond, en droevig waren,
ook de gevolgen hiervan voor de kleine, zwakke
kerk van Oud-Vossemeer. Zóó droevig waren
voor haar de gevolgen hiervan, dat zij, gelijk wij
reeds zagen in het begin van deze artikelen,
„in den druk kwam omtrent uitwendige zaken
van godsdienst".
En waar wij van de jaren 18401851 behalve
genoemde mededeeling absoluut niets in de
notulen-boeken zien vermeld, kan de conclusie
geen andere zijn dan deze, dat het kerkelijke le
ven in deze elf jaren een bij uitstek kwijnend
bestaan moet hebben gehad, al weten wij uit
particuliere aanteekeningen, dat het bij de gods
dienstoefeningen wel eens zóó vol was, dat de
ouders, die een kind wilden laten doopen, niet
bij den predikant konden komen, zoodat het
kind van hand tot hand moest worden doorge
geven, om den leeraar te bereiken.
Zóó kwijnend is zelfs in deze jaren 1840 tot
1851 het kerkelijke leven in Oud-Vossemeer ge
weest, dat het notulenboek mededeelt, dat door
den leeraar B. Sterkenburg, herder en leeraar te
Oosterland en Nieuwerkerk, de gemeente in 1851
„uit den druk is opgericht, en door zijn bedie
ning wederom in stand gebracht". Zulke uit
drukkingen geven ons waarlijk geen verheffen-
den indruk omtrent het peil der gemeente in die
dagen en als men zelfs spreekt over „wederom
in stand brengen", dan is de gelijkenis met het
doode Sardis en het lauwe Laodicéa al bijzonder
groot geweest
Verder lezen wij aangaande Ds. Sterkenburg,
dat onder zijn bediening de gemeente „genood
zaakt" (welk een vreemde uitdrukking werd,
om een kerkgebouw te stichten, „onder bestuur
en geleide" van C. Gunst, J. van Hielen, ouder
lingen en L. Kunst en G. Heijboer, diakenen.
Wij herinneren er aan, dat wij twee van deze
namen reeds eerder hebben ontmoet C. Gunst
en L. Kunst waren ook ambtsdragers bij de stich
ting der kerk.
Verder wordt van het jaar 1851 niets mee
gedeeld. Ook wat betreft het jaar 1852 zijn de
mededeelingen zeer schaarsch. Wij lezen o. a.
dat de gemeente in dit jaar „in beraad was",
om den leeraar B. Sterkenburg te beroepen, maar
daar deze predikant „wegens wangedrag en slu-
wen handel" geschorst en afgezet werd, kon dit
voornemen niet tot uitvoering worden gebracht.
Ook aangaande het jaar 1853 wordt nog niet
veel medegedeeld. Wij lezen alleen, dat, nadat
de gemeente door onderscheidene predikanten
bediend was geworden, ze „een begeerte open
baarde tot den predikant N. Wedemeijer, welke
den 22en Mei alhier het Woord Gods had ver
kondigd naar aanleiding van Jeremia 35 vers 2.
Dit beroep is inderdaad ook uitgebracht, maar
tot groote teleurstelling der gemeente, meende
deze leeraar voor deze roeping te moeten bedan
ken. En verder lezen we nog met betrekking tot
het kerkelijke leven in het jaar 1853, dat de ge
meente is uitgebreid.
Dan komen wij tot het jaar 1854. Op den
5den, den 9den en 12den Februari (waarlijk, de
proef duurde zeer lang preekte de proponent
H. v. d. Oever in de nog steeds vacante gemeente.
Deze langdurige proef is niet mislukt, maar
had voor beide partijen het gewenschte resultaat.
De gemeente begeerde hem eenparig als haar
leeraar en beriep hem als zoodanig op den 28en
Februari. Op den 2en April is dit beroep door
genoemden proponent aangenomen, die (wel
eigenaardig dit zelf vanaf den kansel aan de
gemeente bekend maakte „onder de verklaring
van de Klaagliederen van Jeremia het 3de hoofd
stuk, het 26e vers", terwijl de intrede plaats
vond op 18 Juni, naar aanleiding van Efeze 3
vers 8, na in het ambt te zijn bevestigd door
Ds. C. van den Oever, leeraar te Rotterdam,
naar aanleiding van Jesaja 29 vers 23 en 24.
Het is nu deze Ds. H. van den Oever, die in
het notulenboek al deze gegevens aangaande de
stichting en eerste levensjaren van de kerk van
Oud-Vossemeer heeft aangeteekend en die er
zorg voor heeft gedragen „dat in dit boek onze
bijzondere handelingen werden geplaatst tot een
notitie en opdat orde onder den zegen des Hee
ren in ons midden moge zijn", voor welken ar
beid wij hem bijzonderen dank verschuldigd zijn.
Ware zijn voorbeeld door vele voorgangers in
de kerken der Scheiding nagevolgd. Hoeveel
beter zou dan de toestand zijn in menig kerkelijk
archief
Op de kerkeraadsvergadering van 29 Decem
ber van dit jaar 1854 is een zeer merkwaardige
brief behandeld. Ik moet dien brief, afkomstig
van Ds. C. v. d. Oever, van Rotterdam, hier
laten volgen
Aan den WelEerw. Kerkeraad der Geref.
Gem. onder 't kruis te Oud-Vossemeer.
WelEerw. en Eerw. Broeders, dat het u en
de gemeente welga, is de wensch mijner ziel.
Amen.
Broeders dewijl wij allen verplicht zijn het
goede voor Sion te zoeken, waartoe elk ver
plicht is het zijne met raad en daad daaraan
toe te brengen, zonder eenigszins zijn eigen be
lang te zoeken, zoo gevoel ik ook mij verplicht
om U met raad te helpen tot voordeel der ge
meente en tot welzijn der kerk.
Wij en nog andere gemeenten, die een kerk
gebouw hebben, hetwelk op de gemeente staat,
(bedoeld zal zijn op naam van de gemeente 6)
zullen met Nieuwjaar, zoodra de biljetten van
de Grondlasten komen, rekwesteren (bedoeld
zal zijn requestreeren om vrijdom van grond
lasten, zoowel van kerken, die pas gebouwd zijn,
als vroeger gebouwd zijn, hetgeen wij zeker zul
len krijgen, want in Gouda hebben zij het al
verkregen, en het reeds betaalde terugontvangen.
Nu dacht mij Uw E. W. ook kennis hiervan
te geven, opdat gij dan ook zoudt kunnen re
kwesteren, doch dan moet eerst de kerk op de
gemeente staan, want anders wordt het aange
merkt als een particuliere eigendom en dan kunt
gij het niet gedaan krijgen.
Ik had altijd gedacht, dat Uw kerkgebouw op
de gemeente stond, doch nu heb ik van broeder