Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 4.
Vrijdag 23 Januari 1931.
45e Jaargang.
UIT HET WOORD.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTEUR t Ds. A. C, HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERS t D.D. L. T50UMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
EEUWIGE GEZONDHEID.
„En geen inwoner zal zeggen ik ben
ziek want het volk dat daarin woont,
zal vergeving van ongerechtigheid heb
ben."
Jesaja 33 24.
In zijn profetisch vergezicht over het verloste
Jeruzalem ziet Jesaja verder dan deze verganke
lijke aarde.
Zijn schildering gaat gelijken op die, welke
wij vinden in de Openbaring van Johannes, waar
ook gesproken wordt over het Nieuwe Jeruza
lem, dat van God uit den hemel zal nederdalen
op de nieuwe aarde.
In die eeuwige stad zal God alle tranen van
onze oogen afwisschen.
En de dood zal niet meer zijn, noch rouw,
noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, want
de eerste dingen zijn weggegaan.
Tot die „eerste dingen" behoort ook ziekte
als wrange vrucht der zonde.
Maar van het nieuwe Jeruzalem zegt Jesaja
Geen zieke of lijdende wordt daar meer gevon
den.
En waarom niet
Omdat het volk, dat daarin wonen zal, de
zondeschuld vergeven is.
Eerst in het zalig hemelleven wordt ten volle
vervuld wat de Heere in Exodus 2325 be
looft „Ik zal de krankheden uit het midden van
U weren".
In deze kille winterweken neemt het aantal
zieken onrustbarend toe.
Een Middelburgsche arts bezocht op één dag
68 kranken.
De gevreesde griep heerscht.
Hier en daar zijn er gansche gezinnen door
aangetast.
Wij hopen dat de epidemie zich niet uitbreidt
en geen kwaadaardige vormen zal aannemen.
Wat is ze toch een vijandin de ziekte
Waar ze komt, daar brengt ze vrees en angst,
benauwdheid en pijn, zorgvolle dagen en slape-
looze nachten.
Ziekte dit woord beteekent in menig ge
zin gedwongen werkeloosheid, verlies van da-
gelijksch brood, achteruitgang der huiselijke
welvaart.
Ziekte ze is helaas zoo dikwijls de weg-
bereidster voor den grooten maaier, die niemand
spaart, die niet vraagt of zijn zeis ook den kost
winner treft of de onmisbare moeder, of hij, al
maaiende, niet de teerste en innigste banden
doorsnijdt.
Ziekte ze werkt zelfs verlammend en
kweekt lusteloosheid, al nadert ze slechts in den
vorm van een voorbijgaande verkoudheid.
Ziekte een vijandin, die van alle kanten
bestookt en bestreden wordt door doktoren en
verpleegsters, door gezondheidscommissies en
hygiënische voorschriftenmaar hoeveel af
breuk haar ook gedaan wordt, zij blijft telkens
weer de eindoverwinning behalen als de heraute
van den koning der verschrikking.
Op deze aarde klagen voortdurend duizenden
monden in honderden talen „Ik ben ziek V*
En de gelukkigen, die blijde spreken „Ik ben
gezond 1" weten dat krankheidsgevaren toch da
gelijks van alle zijden hen bedreigen.
Maar welk een heil boodschapt Jesaja dan,
wanneer hij spreekt over een stad, waar geen
inwoner zal zeggen „Ik ben ziek"
Een stad van eeuwige gezondheid
Wie schetst haar heerlijkheid
Binnen hare muren wordt geen ziekenhuis ge-
Vonden, gaat de geneesheer niet rond, wordt
het operatiemes niet gehanteerd, is geen behoefte
aan dure medicijnen en kostbare versterkende
middelen.
Binnen hare muren wandelen menschen, die
in volmaakten welstand zich verheugen, die over
onverstoorbare opgewektheid beschikken men
schen, wier kracht niet afneemt en over wie de
dood geen macht heeft.
Binnen hare muren is een menschelijke samen
leving van eeuwige gezondheid»
God is de bouwheer van deze toekomende
stad.
God is de Geneesmeester, voor Wien alle
ziekte zwichten moet.
Is dit een fantastisch droombeeld
Neen, allerminst, want de stad der eeuwige
gezondheid is gebouwd, op het fundament Jezus
Christus. En Jezus Christus is heerlijke werke
lijkheid.
Duizenden hebben Hem gezien, toen Hij op
aarde rondwandelde en ook wij zien Hem voor
ons staan, gelijk de vier evangelisten Hem tee
kenen, genezende alle ziekten en kwalen.
Dit beeld van Jezus, zoo goddelijk schoon,
houden wij vast.
En daarom laten wij ook deze belofte van
Jesaja 33 niet los.
Met die stad der toekomst, waar geen in
woner zeggen zal„Ik ben ziekwillen we
troosten onze kranken en lijdenden.
Ziende op die stad van eeuwige gezondheid,
willen we met dankbaar geloof en blijde hope
herhalen wat Louise Henriëtte, prinses van
Oranje, zoo schoon en waar gezongen heeft
„Wat hier krank is, zucht of kwijnt,
„Zal daar frisch en bloeiend wezen
„Wat als aardsch in 't graf verdwijnt,
„Is als hemelsch daar verrezen
„Zink' 't verderf lijk stofkleed neêr,
„Onverderflijk rijs ik weêr."
Groot is Gods barmhartigheid, die ons zulk
een stad van eeuwige gezondheid belooft.
Immers Jesaja wijst ons op het verband
tusschen ziekte en zonde.
Eerst dan, wanneer God ten volle het genot
van de vergeving der zonde zal kunnen schen
ken, heft Hij alle ziekte op.
Zoolang echter deze zondige aarde blijft, zal
ook de krankheid blijven.
Elk ziekteverschijnsel, zelfs de geringste afwij
king der gezondheid, herinnert ons dat ons li
chaam onderworpen is aan den dood.
De zonde is een afbrekende verwoestende
macht.
De zonde sloopt het aardsche huis van dezen
tabernakel. Niet elke ziekte is een bizonder,
apart oordeel Gods, maar omdat wij zondaren
zijn, omdat in ons woont de afbrekende macht
der zonde, hebben de ziekten tot ons lichaam
vrijen toegang.
Zóó heeft God het gewild.
Waarom
Juist omdat Hij met barmhartigheid over ons
bewogen is, juist omdat Hij begeert ons te bren
gen in die stad, waar geen inwoner zal zeggen
„Ik ben ziek
God gebruikt de ziekte als een algemeen-
menschelijke kastijding, als een universeele waar
schuwing dat het den mensch gezet is eenmaal
te sterven.
Zoo wordt de krankheid in Gods Hand één
der krachtigste middelen, waardoor Hij arbeidt
aan het heil onzer ziel.
Bij menigeen was lichamelijke ziekte de weg
om geestelijken dood te leeren kennen en om
eeuwig leven te leeren begeeren in de tollenaars
bede „O God, wees mij, zondaar, genadig
Ik heb bij ziek- en sterfbedden gestaan, waar
ik uit de vreeze des doods de vreeze des Heeren
geboren zag worden.
Ik heb kranken met het Evangelie van Jezus
Christus mogen bereiken, terwijl ze er in hun
gezonde dagen niet van hooren wilden.
Ik heb op ziekbedden luchtkasteelen zien ver
dwijnen, aardsche dingen zien ontzinken, maar
juist daardoor de parel van groote waarde zien
vinden.
Ziekte is een vijandin, maar kan in Gods
Hand ook worden tot eeuwigen zegen.
Daarom leert de belofte van eeuwige gezond
heid ons de toevlucht nemen tot de genade des
Heeren.
Immers het volk, dat in de toekomende stad
wonen zal, ontvangt vergeving van alle zonde
schuld en opheffing van alle zondemacht.
Het heil dat God in het Nieuwe Jeruzalem
schenkt, kan dus alleen het gevolg zijn van ge
nade, die ons niet doet naar onze zonden.
Zult gij inwoner van die stad zijn
Deze vraag kan ik nu anders stellen Hebt
gij al in Uw gezonde of kranke dagen de toe
vlucht genomen tot de genade Gods
Hebt gij al ingezien dat Uw eerste en grootste
behoefte is vergeving van ongerechtigheid te
ontvangen
Wilt gij tot de stad van eeuwige gezondheid
ingaan, verwacht het dan niet van allerlei vrome
en goede dingen, die gij doet, maar alleen van
dat ééne, hetwelk God gedaan heeft, toen Hij
Jezus Christus Zijn Zoon voor U gaf als den
Man van Smarten, Die onze krankheden op Zich
genomen heeft en door Wiens striemen ons ge
nezing geworden is.
O, spreken wij toch tot onze zieken van dien
onfeilbaren Geneesmeester, Die verzocht werd
in krankheid om voor allen, die tot Zijne ge
nade vluchten te verwerven de eeuwige gezond
heid in het nieuwe Jeruzalem.
O, daar te zijn, waar nimmer tranen vloeien...!
Middelburg. RINGNALDA.
JAARBOEK 1931.
Met begrijpelijke belangstelling ontvingen wij
genoemd jaarboek 1931 ten dienste van de Ge
reformeerde Kerken in Nederland om daarnaast
te leggen dat van 1930. Over het gansche land
is er eene toename van het ledental te boeken
van =t= 7000 zielen, wat verdeeld over al de
provinciën zeker niet een groot getal te noemen
is, maar toch in deze tijden van afval nog tot
dank stemmen mag.
Hier willen we eenige gegevens over Zeeland
laten volgen. In onze Provincie worden genoemd
53 kerken met 39 dienstdoende predikanten,
waarbij ook is geteld Ds. A. Merkelijn te Ma-
gelang. Er zijn nu 12 vacatures, wijl Souburg
thans reeds een eigen dienaar des Woords bezit.
Walcheren heeft geen enkele vacature op dit
oogenblik.
Over het geheel genomen is de groei van de
Zeeuwsche Kerken niet noemenswaard, wijl die
niet hooger te voeren is dan 116 zielen, waar
tegenover staat, dat het aantal belijdenden is 202
meer dan het vorige jaar.
In de Classis Axel gingen 5 kerken eenigszins
in zielenaantal vooruit, terwijl eene kerk daalde
in de Classis Goes mochten 6 kerken eenigen
groei constateeren, terwijl 3 kerken in zielental
minderden in de Classis Middelbrug boekten
8 kerken vermeerdering en wel 2 kerken zelfs
een beduidend aantal, maar 5 kerken moesten
melden een gering verlies in de Classis Tholen
bleken 3 kerken eenigen groei te hebben, maar
ook 3 zagen achteruitgang, waarvan 2 en dat
vooral voor dorpskerken met een beduidend aan
tal en in de Classis Zierikzee gingen 4 kerken
eenigszins in ledental vooruit, maar 5 kerken
weer achteruit en wel met getallen, die voor
zulke kerken voelbaar zijn. Misschien is de ach
teruitgang in Tholen en Zierikzee wel toe te
schrijven aan het vertrek van jongeren en groote
gezinnen naar de handels- en industriecentra.
De getallen 31 en 50 zijn wel niet onoverko
melijk groot, maar de winste in de andere classes
34, 41 en 122 zijn ook niet zoo, dat we zouden
durven schrijven, dat de Geref. Kerken in Zee
land hard vooruitgaan.
Eer zouden we zeggen, dat wij bij deze cijfers
wel de oogen open mogen hebben en ons moe
ten inspannen om te houden, wat we hebben.
In Zeeland zijn het meestal kleine kerken, die
niet vele verliezen lijden kunnen. Onze verplich
tingen blijven dezelfde, zoo zij al niet vermeer
deren, waarom alle krachten zullen moeten in
gespannen voor kerk en Zending en allerlei
christelijke arbeid.
Maar ook in deze malaise-tijden zal het
Zeeuwsche volk wel weer toonen niet te blijven
zitten in sombere klachten, maar met de veer
kracht des geloofs weer toonen, dat het stamt
van de kloeke vaderen, die in den worstelstrijd
het „Luctor et Emergo" graveerden als Zeeuwsch
devies in de wetenschap, dat Gods beloften aan
Zijn volk gedaan worden vervuld.
God schrijft ook de historie der Zeeuwsche
Kerken en daarom geen nood.
Al is er werkelijk bij het beschouwen van het
jaarboek 1931 geen roem in menschen, toch
dacht ons, is er wel roem, maar enkel en alleen
in den God der trouw, Die nog om Zijnzelfs
wil in de landen der Schelde Zijne Kerk be
waart en verzorgt en leidt.
Tenslotte zij nog vermeld, dat Ds. A. C. Heij
D.V. 27 Mei hoopt te herdenken, dat God hem
25 jaar in de ambtsbediening heeft bekrachtigd
en Ds. F. Staal te Colijnsplaat D.V. 29 Novem
ber, dat hij 40 jaar de boodschap zijns Zenders
brengen mocht, waarvan ruim 36 jaar in zijne
tegenwoordige gemeente.
Bij de kerk van Goes trof ons het bijschrift
vacant en het sterretje voor den naam van Ds.
R. J. van der Veen zegt ons genoeg. De tijden
wisselen en personen gaan, doch de Heere blijft
en daarom met moed voorwaarts in Zijne kracht.
K. B. SCHEELE.
HET AFGEDWAALDE ZOEKEN.
In onze kerkelijke pers las ik eenige zeer treu
rige dingen omtrent den achteruitgang in het
ledental der Geref. Kerk in de groote stadsker
ken. De cijfers door Prof. Waterink aangaande
een dezer groote stadskerken gegeven zijn angst
wekkend. In de jaren „ergens tusschen 1920 en
1926" onttrokken zich aan de kerk schoon ze
belijdende leden waren ongeveer een derde van
het getal dat in die kerk geloofsbelijdenis at-
legde. Als er in dat jaar b.v. 275 geloofsbelij
denis aflegden dan stond daar tegenoevr dat de
kerk een verlies had te boeken van 91 belij
dende leden die zich aan de gemeenschap der
kerk onttrokken, Daarbij waren er in datzelfde
jaar nog 98 (dus ruim een derde) die vertrokken
zonder attestatie aan te vragen. Die dus ook
moesten worden afgeschreven. Van het getal
275 (het getal dat geloofsbelijdenis aflegde) ble
ven dus als winst voor de kerk voor de belij
dende leden maar 86 over. Er kwamen vanzelf
ook wel leden in en ook wel uit ander kerk
verband over (in genoemd jaar 58), maar toch
als men op het percentage let dat zich aan de
kerk onttrok het zij door direct breken met de
kerk of door vertrek zonder attest is dit angst
wekkend. „De afval is groot" zoo schrijft Dr.
Waterink terecht. En hij vraagt „Wat nu te
doen? Toezien? Wachten? Voortgaan als dus
ver?" Ik zou op de drie laatste vragen willen
antwoorden Ganschelijk nietWat dan Mag
ik een antwoord geven
Voor mijn vertrek naar Amerika, op het
laatst van zijn leven had ik het genoegen nog
al veel met Prof. Biesterveld om te gaan. Hij
was voorzitter van de „Chr. Ver. tot hulpbe
toon aan tuberculoselijders" (Sonnevanck)ik
was secretaris van die vereeniging. Saam schre
ven we het „Diaconaal Handboek". Bij een
van onze gesprekken zeide Prof. B., sprekende
over hetzelfde treurig verschijnsel„Als hier in
Amsterdam een predikant beroepen werd om
achter het verlorene en verdwaalde onzer kerk
alhier te gaan, zoo ben ik er zeker van dat hij
zijn eigen tractement met zich brengen zou".
Hij bedoelde dus dat de beroepen predikant
zoo groote kans had om van het vele voor de
kerk verloren gaande zooveel terecht te brengen,
dat het de kerk geen vermeerdering van uit
gaven kosten zou voor het tractement van dien
predikant.
Waarom dien weg niet ingeslagen
Groote stadskerken moesten als de predikan
ten het te druk met eigen werk of andere zaken
hebben ieder minder één extra predikant hebben
voor wat dreigt van de kerk af te dwalen. Men
kan het niet altijd van de ouderlingen verwach
ten. Die hebben hun eigen werk. Bovendien
moet dit werk geregeld systematisch en aan
houdend, door persoonlijk contact geschieden.
Zie eens wat de Chr. Geref. Kerk van Amerika
in dit opzicht doet. Haar classis hebben „home
missionaries" die op de wijde prairies of op de
verlaten vlakten van Canada, waar men maar
weet dat Hollanders te vinden zijn, deze opzoe
ken en voor kerk en godsdienst zoeken te be
houden. Voor dat doel zonden de Nederlandsche
kerken destijds schrijver dezes naar Argentinië.
We collecteeren er nog altijd voor. Maar waar
om dan niet met alle macht gezocht wat niet
ver af maar vlak naast ons ligt
Ik zou over dit onderwerp schrijvende nog
een andere raad kunnen geven. Waarom met
de splitsing der groote kerken halverwege blijven
staan Waarom niet gedaan als onze zuster
kerken ginds en de kerkelijke grenzen ook in
de groote steden zoo getrokken dat de kerken
niet grooter worden dan dat ieder predikant
een afzonderlijke kerk heeft, een kerk waarvan
hij de leden goed kan leeren kennen, hen kan
nagaan en bearbeiden. Grand-Rapids heeft op
de even 20 000 zielen behoorende tot de Chr.