Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 3. Vrijdag 16 Januari 1931. 45e Jaargang. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE c. REDACTEUR: Ds. A. Q HE IJ TE KOUDEKERKE. VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F* J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIZEN, F. STAAL Pzn„ A. SCHEELE, D. SCHEELK en R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. PLOEGEN ZONDER OMZIEN. En Jezus zeide tot hem Niemand, die zijne hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods. Lucas 9 62. De beeldspraak in Jezus' prediking is teeken- achtig juist. Uit het volle leven gegrepen, aan het land bouwbedrijf ontleend, spreekt het beeld van den ploeger duidelijk tot de schare. Daar staat de landman gereed om met het snijdend kouter de rechte voren te drijven in den gereedliggenden akker. Met vaste, geoefende hand stuurt hij zijn werktuig voor zich uit, het oog op het eindpunt gericht. Reeds is de voor grootendeels getrokken, daar wendt hij, door de een of andere oorzaak afgeleid, den blik om O, schrikHet ossenspan, niet meer door zijn krachtige hand bestuurd, wijkt uithet ijzer groeft zich een eind zijwaarts diep in den grondbedorven is uw arbeid, o, nijvere landbouwer Het is toch zulk een moeilijk werk, dat ploe gen, vooral in het Oosten. De grond kan steenachtig zijn, zoodat men alle moeite heeft om de voren te snijden. De zon kan branden op het hoofd, zoodat bezwij ming en zonnesteek geen denkbeeldige gevaren zijn. Het vaak weerbarstig ossenspan slaat niet zelden de verzenen tegen de prikkels, zoodat de ploeger alle kracht noodig heeft om de dieren in bedwang te houden. Ach, landbouwer, wij kunnen het begrijpen, dat ge wel eens lust gevoelt om stil te staan, om „te zien naar hetgeen achter is". Immers daar ginds lokt de schaduw onder het dichte loover aan den oever der kabbelende beek. En de rust is zoo zoet, zoo dubbel zoet, vergeleken bij den harden arbeid van het ploegen. En de toonen der schalmei klinken zoo vriendelijk noo- digend. Wij kunnen het begrijpen maar toch, land man, sta niet stilWend den blik niet om Al uw arbeid is vergeefsche moeite, zoo gij u laat verleiden. Wacht niet, aarzel nietAnders mislukt uw werk Zie, de avondzon neigt ter kimme en zal u verrassen bij uw onvoltooiden arbeid. Dan zal het bijlken dat ge, ondanks al uw technische kennis en voortreffelijke land bouwwerktuigen, toch een onnut arbeider zijt geweest, niet waardig het groote werk, waartoe gij geroepen waart. Het werk van den landman is het werk in het koninkrijk Gods. Het slaan van de hand aan den ploeg is het besluit Jezus te volgen waar Hij ook heengaat. (Zie het verband vanaf vs. 57.) Bij de stichting en de uitbreiding van Zijn koninkrijk wil de Heere medearbeiders gebrui ken. Maar dan eischt Hij van hen, dat zij hun zielen hebben overgegeven voor den naam des Heeren. Daarop ziet Hij in de eerste plaats algeheele overgave aan Hem. Niet dus allereerst op uitwendige gaven, hoe goed en hoe gewenscht ook op zichzelf. Zoo iemand de hand aan den ploeg wil slaan en het koninkrijk Gods wenscht te verkondigen het is een schoone begeerte Maar weet wel, wat daartoe vereischt wordt Zijt gij tot dat werk bekwaam Daarop heeft onze tekst wel 't eerst betrek king. Maar vervolgens in 't algemeen, op ieder, die een „volgeling van Jezus" wil zijn. Want ieder waarlijk christelijk leven is een werken, een ploegen op den akker, een verkondiging van het koninkrijk Gods. Tot ieder geloovige komt dus de vraag „Zijt gij er toe bekwaam Weet gij wel, wat gij doet V Gij wilt het allerhoogstemaar, voorwaar, spreekt Jezus, gij begeert een zware taak Gij begeert allerminst een werk, waarbij ge van tijd tot tijd met welgevallen den blik achterom zoudt kunnen wenden, want het is een arbeid, die letterlijk alles van u vraagtal uw krachten van lichaam en geest, geheel uw hart, uwen geheelen mensch Het volgen van Jezus, het slaan van de hand aan den ploeg eischt niets minder dan dat ge afstand doet van uzelven, uitschuddend uw eigen ik, opofferend uw oude natuur. Ploegen zonder omzienHarde eisch ont zettend harde eisch Haast onmogelijk Wat onmogelijk is bij de menschen, is mo gelijk bij God. Hij, Die u roept, is getrouw, Die 't ook doen zal. Gij hebt de hand aan den ploeg geslagen en besloten een volgeling van koning Jezus te zijn. Waarom Omdat gij in dezen Jezus de ma jesteit van den eeuwigen koning hebt gezien en omdat die Levens vorst, die Vredevorst beslag op U gelegd heeft en omdat gij tot Hem uitge dreven werdt met onweerstaanbaren drang en omdat uw gansche, inwendige mensch trilde van een zoet, een nameloos heimwee en omdat gij gevoeld hebt„Jezus heeft de woorden van het eeuwige leven Welnu, in dat alles zijt gij ge roepen. Maar nu zal God het ook verder doen. Hij, Die den eisch stelt om te blijven ploegen zonder om te zien, geeft tevens de kracht tot vervulling. Waar leert de ziel, die moede en mat is door alle levensteleurstellingen, de hand aan den ploeg slaan om onverpoosd, zonder omzien, het werk in Gods koninkrijk te verrichten Achter Jezus Waar leert de mensch, die eenmaal dezen ar beid heeft aanvaard, nu niets anders meer te begeeren dan dat werk en dat werk alleen, zóó vol toewijding, dat hij zelfs de lust niet meer in zich voelt den blik achterwaarts te slaan Achter Jezus Waar leert de mensch het kruis dragen, het zware kruis, dat aan allen arbeid in Gods ko ninkrijk onafscheidenlijk verbonden is Achter Jezus Zijn kracht stort Hij in u uit. Zijn Geest doet Hij over u komen. Zijn liefde omringt u van alle zijden. Zijn blik houdt onlosmakelijk Uw blik geboeid, zoodat ge uzelven geweld zoudt moeten aandoen om nog te zien naar hetgeen achter is En Zijn mond spreekt, als gij vreezen zoudt uit eigen zwakheid toch te wankelen en te vallen „Mijne genade is u genoeg." „Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht." Wij hebben van jongsaf aan geleerd dat het ploegen op den akker van Gods koninkrijk de arbeid bij uitnemendheid is. Wij weten niet beter, of 't hoort zoo. Wij hebben steeds in Christelijke kringen ver keerd. Het ploegen is ons tot een gewoonte, een zoete gewoonte geworden een werk, dat we niet gaarne zouden missen. Maar als ons nu eens plotseling de oogen open gaan voor de volle zwaarte van den eisch, die zoo geheel beslag op ons legt, die niets aan onszelven overlaat, doch die ons verplicht, zon der om te zien, alles aan Jezus te geven ach, velen zijn door de zwaarte van dezen eisch verpletterd Op den duur ging 't nietHet werd te zwaar Zij wendden den blik naar achter een langen, begeerigen blik En terwijl zij om zagen, liet hun hand den ploeg los hun begeerte werd grooter, hun heimwee naar hetgeen achter lag, werd hun te machtig. En alzoo bleken zij, gelijk Demas, niet be kwaam te zijn voor het koninkrijk Gods. Doch tegenover Demas zien wij Paulus, die alles wat hem gewin was, schade leerde achten om Christus' wil en die daarom zeggen kon „Eén ding doe ik, vergetende hetgeen achter is, mij uitstrekkende naar hetgeen vóór is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods." Dat te kunnen nazeggen, prikkele ons tot de bede „Leer mij, o Heer den weg, door U bepaald, „Dan zal ik dien ten einde toe bewaren „Geef mij verstand, met god'lijk licht bestraald, „Dan zal mijn oog op Uwe wetten staren „Dan houd ik die, hoe licht mijn ziel ook dwaalt, „Dan zal zich 't hart met mijne daden paren". Middelburg. RINGNALDA. RUSLANDS NACHT EN DAGERAAD. Van groote stoffelijke ellende in Rusland sprak wat we de vorige week overnamen uit het hier boven genoemde boek. Wanneer echter de titel van dat boek spreekt van Ruslands nacht, dan js dat niet alleen en niet allereerst om dien stof jelijken nood, waarin de honderdduizenden daar gebonden liggen, maar om den nog veel grooter geestelijken nood. Nacht is het daar, waar het ficht ontbreekt. Nacht daar, waar ontbreekt het jicht des Evangelies. En die nacht kwam in al ?ijn ontzettende benauwing over Rusland. Maar tegelijk kan dan ook worden gezegd en ook daarvan spreekt het boek dat de dageraad aanbrak. We beginnen dan met iets over te nemen uit het hoofdstuk „De bestorming van den he- piel", met welke uitdrukking de bolsjewieken zelf hun actie tegen den godsdienst aanduiden. Jiet allerergste laten we dan nog maar weg. De strijd dien de Sow jet voert is in zijn diep- gten grond een duidelijk uitgesproken strijd te gen God hoofddoel is de vernietiging van alle godsdiensten en alle kerken over de geheele we reld, in alle landen en werelddeelen. Het plan daarvoor ligt geheel uitgewerkt klaar. In een vliegend blaadje werd o.a. gezegd „Godsdienst is de koperen ring door den neus van den os, waarmee de uitbuiters van alle lan den de groote massa's der arbeiders aan hun wil hebben onderworpen. Nooit zal het kapitaal weer herleven onder het leugenachtige masker van Christelijken deemoed Onder den grond met alle beulen der volksvrijheid Weg met alle godsdienstige domhouderij Weg met onze gees telijke slavernij Weg met God De propaganda tegen den godsdienst wordt ook gevoerd door z.g.n. propagandatreinen. Het front van de locomotief en de buitenwanden der wa gons is dan geheel en al overdekt met groote platen. Die propaganda is bedoeld voor de velen, die niet lezen kunnen. Groote kunstenaars zijn in dienst der propaganda en vervaardigen deze platen, waarin de onderdrukking van den arbei der door den rijken koelak of kapitalist wordt voorgesteld of de strijd tegen de kerk en tegen God aanschouwelijk wordt uitgebeeld. Maar nu kan ook gesproken van een dageraad. In het slot van het hoofdstuk „Honger" lezen we, dat de voortdurende en steeds toenemende propaganda van het atheïsme, gepaard met de gruwelijke goddeloosheden, waaraan de bolsje wieken zich schuldig maakten, een reactie ver wekken. Een overweldigend gevoel van schaamte greep velen aan en een namelooze angst voor vergelding. En dit is de diepere oorzaak van den geestelijken hongersnood, die nu over Rusland kwam. Duizenden handen strekken zich uit naar het Woord des Levens, waardoor vergeving, reiniging, rechtvaardigmaking mogelijkheid, ja realiteit voor hen werd. Om niet want zij hadden niets meer. En toch voor hen. Juist voor hen. Van dien honger naar het Evangelie en van de ontroerende uitwerking van de prediking daarvan, moge het volgende getuigenis afleggen. Een jonge Rus Wasja Koebatchénko, afkom stig uit een dorp, was als krijgsgevangene in Duitschland gekomen. Die gevangenschap bracht hem een eeuwigen zegen. Was hij reeds in zijn jeugd in aanraking gekomen met het Evangelie, als arbeider bij een Duitschen landbouwer, en was toen reeds zijn hart voor de waarheid ge opend, wanneer hij in het kamp een bijbel krijgt en het Evangelie hoort verkondigen komt hij tot het volle geloof en schrijft hij naar zijn vader „Vader, wat God voor eeuwen beloofd heeft, is vervuld. Het is alles volbracht, ook voor ons. Het is geschied. Vader, wij zijn geen slaven meer, maar kinderen Als hij uit de krijgsgevangenschap terugkeert in zijn dorp Michailowko kan hij niet zwijgen van het heil, dat hij had leeren kennen. Overdag werkt hij op 't land, maar al zijn vrijen tijd geeft hij aan de prediking van het Evangelie eerst al leen in zijn eigen dorp, maar al spoedig ook daarbuiten. Zoo komt hij ook in Charkow de hoofdstad van de Oekraine waar hij voor over dag werk vindt op een fabriek en dan 's avonds preekt. Over gebrek aan hoorders had deze boeren arbeider in die stad niet te klagen. Optredend in een zaal, die wel duizend menschen kon be vatten was het daar tjokvol, ook van soldaten van het Roode leger en communisten. Alle klas sen en standen waren vertegenwoordigd. In de voorste rijen zag men de intellectueelen, waar onder ook den rector van het gymnasium. Achter in de zaal zoo wordt nu verhaald op bl. 211 vlg. stond een man, groot van gestalte met een hoekig, echt Russisch gezicht met sterk sprekende trekken en een vollen, breed uitgegroeiden zwarten baard, 't Was een ge zicht en een gelaatsuitdrukking om er bang van te worden. Met groote verwonderde oogen en in sterke spanning, hoorde hij alles van het be gin tot het einde aan. Toen de toespraak ge ëindigd was, riep hij met luider stem „Ziet op mijn gezicht, hoe zwart ik ben. Maar veel zwarter is het binnen in mij. Achttien jaar lang heb ik geboeid gezeten in Siberië onder de oude regeering. Van kind af aan ben ik een misda diger geweest. Toen de Sowjetregeering kwam, liet zij mij vrij. Ik keerde hier terug, werd ter stond communist en kreeg onbegrensde rechten. Menschen vermoorden was mijn lust en mijn le ven en ik kreeg daar de vergunning en het recht toe. Ik heb met en zonder vergunning meer men schen vermoord, dan hier in deze zaal bijeen zijn Hij zonk op de knieën. Men wenkte dat men hem naar voren zou brengen. Wasja vroeg hem toen of hij het Evangelie van Jezus Christus kende „Neen", zei hij, „daar heb ik nooit van gehoord. Ik ben hier toevallig binnengeloopen en heb er vanavond voor het eerst door u van gehoord. Ik heb groote schaamte en berouw over mijn schuldig verleden. Is het mogelijk, dat een mensch als ik ben, nog vergeving kan krijgen In de grootste spanning en in ademlooze stitle volgde de geheele zaal deze gebeurtenis. Met de Heilige Schrift in de hand, kwam Was ja naar voren en las met een heldere stem, die tot in de uiteinden der zaal de harten in ont roering bracht „Al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw al waren zij rood als karmorijn, zij zullen worden als witte wol Jes. 1 18. „Wees mij genadig, o God naar Uwe goe dertierenheid Delg mijne overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartighedenWasch mij van mijne ongerechtigheid en reinig mij van mijne zonden!" Ps. 51. „Welgelukzalig is hij, wiens overtreding ver geven, wiens zonde bedekt is. Welgelukzalig is de mensch, dien de Heere de ongerechtigheid niet toerekent en in wiens geest geen bedrog is." Ps. 32. „Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij God mijns heils Heere, open mijne lippen, zoo zal mijn mond Uw lof verkondigen, zoo zal mijn tong Uwe gerechtigheid vroolijk roemen Het was alsof men met eigen oogen de ge nezing van den bezetene aanschouwde. De uit drukking in die duistere angstige oogen veran derde van oogenblik tot oogenblik. Onbewust van de gespannen aandacht der honderden, die op hem gericht was, sloeg de man de oogen naar boven, een verheerlijkte uitdrukking had zich baan gebroken en tranen welden uit zijn oogen. Aliosja (een metgezel van Wasja, die ook wel predikte) nam hem bij de hand en drong hem plaats te nemen op de voorste bank, maar hij weigerde „Die eer is mij te groot, ik ben niet waard met andere menschen op één bank te zit ten" en hij ging op den grond zitten. Maar Wasja richtte hem op en bracht hem naar de bank, waar men plaats voor hem ge maakt had, want de rector van het gymnasium, die alles mede had aangehoord maar onrustig om zich heen had gekeken, omdat hij zich bij dit publiek niet thuis voelde, was opgestaan. Dit werd hem toch té erg, met zulk een boef op één bank te zitten. Hij stampte met den voet „Wat heb ik onder al deze onbeschaafde men schen te doen en hij werkte zich door een zijdeur naar buiten. Zijn vrouw bleef echter zitten. Voor de broeders was dit een opluchting, want de rector had met scherpen blik uit zijn lichtgrijze oogen door zijn gouden lorgnet, Wasja onafgebroken aangestaard en hij scheen ieder woord op een goudschaaltje af te wegen. Het kan echter nauwelijks tien minuten ge duurd hebben, of hij kwam terug met een zak doek in de hand en veegde zich het angstzweet van het voorhoofd. Hij kwam naar voren en riep lieve predikers maar wat moet ik wel doen „U, als geleerd man, zult den weg naar den hemel toch zeker wel weten zei Wasja vrien delijk. „Dien weet ik juist niet", antwoordde hij, „want ik ben een Godloochenaar. Ik heb mij

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 1