Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 1. Vrijdag 2 Januari 1931. 45e Jaargang. UIT fiET WOO^D. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTEUR: Ds, A. C HE IJ TE KOUDEKERKS VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOtlMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELK en R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. HARTELIJKHEID. „Hebt elkander hartelijk lief Verblijdt U met de blijden en weent met de weenenden." Romeinen 12 10a, 15. Nieuwjaar 1931 De Eeuwige heeft den jaarwijzer van den eindigen tijd een streep vooruitgeschoven. Het groote leven ligt weer vóór ons. Het leven met zijn genoegens en smarten, zorgen en zonden, worstelen en ontzwemmen. Het leven met zijn wondere aaneenschakeling en afwisseling van zoeken en vinden, van vol houden en opgeven, van overwinnen en verliezen. Nu het op Nieuwjaar weer vóór mij ligt, nu ik mij tracht in te denken hoe geweldig ons le ven is met zijn hooge bergen van blijdschap, maar ook en meer nog met zijn diepe dalen van smart, hoor ik die bekende roepstem „Ga niet alleen door 't leven, „Die last is U te zwaar Niet alleenmaar met Jezus wenschen wij voort te trekken in het nieuwe jaar. De gemeenschap met den Heere Christus en met al Zijn schatten en gaven geeft ons dan levenskracht en levensmoed. Niet alleenmaar met Jezus. Doch dan ook met elkander. Wie levensgemeenschap heeft met Jezus, moet zich immers „schuldig weten zijne gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten ge willig en met vreugde aan te wenden". (Z. 21 H. C.). Zoo zullen wij dan staan in de gemeenschap der heiligen. Zoo zullen wij dan vervullen het ambt der geloovigen. Zoo zullen wij dan „elkander hartelijk lief hebben". Hartelijk, d.w.z.met het gansche hart, on verdeeld. Hartelijkheiddaar moeten wij dit nieuwe jaar naar streven. Gods kinderen moeten toonen „hart voor el kander te hebben". Hoe zal die hartelijkheid zich openbaren Door blijk te geven van welgemeende, warme, uit het hart komende belangstelling in wel en wee, in lief en leed van onze medemenschen, inzonderheid van onze huisgenooten des geloofs. O, dat ik toch in 1931 en in heel mijn leven late gaan O, dat ik toch maar hartelijk zijn mag voor allen, die God mij op mijn weg plaatst en die ik zoo spoedig misschien wel dit jaar door den dood verliezen kan. O, dat ik toch in 1931 en i nheel mijn leven Paulus' woord in practijk moge brengen „Verblijdt U met de blijden en weent met de weenenden". Nieuwjaar 1931 Wij ontvangen aan 't begin uit Gods Woord een aansporing tot hartelijkheid in 't medeleven met blijde menschen en in 't medelijden met wee- nende menschen. Het is onze Nieuwjaarskracht dat wij geloo- ven in den levenden God. In den God, Die leeft. In den God, Die meeleeftDie in alles deelt Wiens Oog niets ontgaat, bij Wien blijdschap is of smart over onze omstandigheden. Wij leven op aarde niet in een machinekamer, maar in een ontzaggelijk groot gezin, waarover Gods Vaderoog waakt, waarvoor Gods Vader hart zorgt. God leeft mee. In den Hemel is blijdschap over één zondaar, die zich bekeert op aarde. God leeft mee. Daarom was Jezus zoo menigmaal „met inner lijke ontferming bewogen" een Hoogepriester, altijd bereid tot medeleven en medelijden. Te Kana deelde Hij in blijde bruiloftsvreugde. In Bethesda is Hij weenende met den lijder. Onze Heiland kon zoo meevoelen. Hij was zoo hartelijk en had voor ieder een woord. Ik wensch te zijn als Jezus verblijd met de blijden, weenend met de weenenden. Dan blijf ik bewaard voor de leelijke zelf zucht, die zich alleen maar bekommert over het geen zich om eigen, kleine leventje groepeert. Ik wensch niet te zijn als Kaïn „Ben ik mijns broeders hoeder Ik wensch niet te zijn als de Stoïcijnen in Paulus' tijd, die de onaandoenlijkheid prezen als de hoogste levenswijsheid. Die onaandoenlijkheid verheft zich boven de eb en vloed van het geweldige leven. Zij wil staan boven de schommelingen van vreugde en smart der medemenschen. Dat is zonde. Dat is tegen onze natuur. God schiep ons naar Zijn beeld, met een oog, dat zien kan, met een hart dat meevoelt, mee leeft, mee-lijdt. Tot onze nieuwjaarsgebeden behoore ook dat wij dezen trek van het beeld Gods niet onder drukken. Wij worden tot hartelijkheid geroepen. Zelfzucht, eenzelvigheid, onaandoenlijkheid is in strijd met den eisch des Heeren „Hebt elkander hartelijk lief Nieuwjaar 1931 Wat zullen wij noodig hebben in dit jaar Dat is in één woord te zeggen Hartelijkheid, Hartelijkheid Gods, meeleven van onzen Heere Jezus Christus. Daaraan zal het niet ontbreken, want Israel's Wachter sluimert niet. Hij zal met ons zijn en geven wat wij noodig hebben in blijde en droeve dagen. Jezus is in den hemel om altijd voor ons te bidden. Zoo stelt Hij welgemeend belang in al ons lief en leed. Dat is de ware, de volmaakte, de onverge lijkelijke hartelijkheid van onzen barmhartigen Hoogepriester. Maar wij zullen in het nieuwe jaar ook el kanders hartelijke liefde noodig hebben. Zoowel in jubelende vreugde als in schreiende smart is verlatenheid en eenzaamheid zoo druk kend. Wij hebben behoefte aan warme deelneming. Hoe zal in dit nieuwe jaar onze gemeenschap der heiligen heerlijk bloeien, wanneer wij in el kander telkens weer harten vinden, die bereid zijn om mee te juichen en om mee te weenen. Harten vol geveinsde deelneming. Inzonderheid zullen wij het medelijden noodig heben. Job vond dat menschen moeilijke vertroosters zijn. Job had gelijk en tochin de ziekenkamer, in het sterfhuis, in lange dagen van bang ver driet zijn heel gewone menschen voor ons toch wel eens als hemelboden, wier hartelijkheid onze smart niet wegneemt, maar toch zoo anders maakt. 1931 zal ons weer brengen in een wereld, die juicht en jammert tegelijk 'n wereld vol stra lende blijdschap en vol namelooze ellende 'n wereld zoo rijk aan de wonderlijkste tegen stellingen. Jonge levens zullen geboren worden. En als 't kindje binnenkomt, juicht heel het huisgezin. Krachtige levens zullen afgesneden worden. En als die dooden roerloos liggen, weent heel de omgeving. Ik zal weer huwelijken zien sluiten. Maar ik zal toch nog meer begrafenissen bij wonen. Ik zal de tranen van dankbaarheid zien vloei en, maar nog meer de tranen der smart. Ik zal lofpsalmen omhoog hooren rijzen, maar ook klaagliederen uit de diepte hooren opstijgen. Voor al die stemmen en geluiden mag ik mij niet doof houden. En mijn geloof in den medelevenden, mede lijdenden Hoogepriester Jezus Christus zal de eenige levensgrond zijn van de waarachtige har telijkheid der liefde, die dan weet mee te juichen en mee te weenen. Hoe zal ik die roeping kunnen vervullen Door mijn geloofsoog te richten naar het kruis van Golgotha, waar Jezus boven al Zijn eigen smart uit aan Zijn moeder denkt, voor Zijn vijanden bidt en waar Hij de doodsangst van Zijn medekruiseling in zaligheid verkeert. Dat was nog eens Zich geven. Dat was de volmaakste deelneming. Laten wij, al blijven wij in alles onvolmaakt, ook in ons meeleven en meelijden, Jezus volgen. De wereld was in 1930 vol van menschen, die klaagden over de sociale toestanden. De Heere geve dat diezelfde wereld in 1931 vol mag zijn van menschen, die op de eenvou digste wijze de toestanden helpen verbeteren, n.l. door Hartelijkheid Ook schenke God het ons dat wij in dit nieuwe jaar weinig behoeven te weenen met de weenenden, maar dat wij veel gelegenheid zullen hebben om te juichen met blijde menschen, en vooral met zondaren, die zich bekeeren. Hoe rijk zal dan ons leven zijn Middelburg. D. RINGNALDA Jr. PATRIMONIUM. II. Gelukkig kan ook op andere dingen gewezen worden, die in dezen tijd door Gods goedheid ook gevonden worden. En liever dan op die eerste dingen wijs ik ook daarop. En dan denk ik ook weer aan de vergadering in Goes, waarop zoo duidelijk openbaar werd, wat er nu onder de menschen leeft en waarin ook bleek, dat in de geestelijke bagage, met name van hen, die leiding geven, nog gevonden worden kostelijke geestelijke goederen. Daar werd gezegd „Welke boer zal er zijn die zijn invaliden of afgeleefden arbeider aan de openbare liefdadigheid wenscht overgeleverd te zien? Zeker niemand". Daar werd ook gezegd „Welke boer zal men vinden, die zijn arbeider in zijn schamele woning zal kunnen zien verkwijnen van ziekte en ge brek Daar werd gezegd „Men zal schromen om aan het loon van den arbeider te tornen. We weten dat het loon van den landarbeider in schrille en onredelijke verhouding staat tot het loon van den industrie-arbeider of den arbeider in Overheidsdienst". Een verheugend teeken was, dat op die ver gadering ook was uitgenoodigd de vertegen woordiger van de Chr. Landarbeiders-organisatie en dat zijn woord daar met welwillendheid werd aangehoord, als hij opwekte tot saamwerking, omdat het bedrijf saamwerking eischt. Wanneer men de uitlatingen beluistert, die spreken van anarchie en communisme, is ook te rekenen met de overspanning, waarin sommige door den tegenspoed gekomen zijn, en waarin ze weieens dingen zeggen, die ze toch eigenlijk zoo niet meenen. En we zouden zeker verkeerd den ken als we dachten, dat de zaken zóó hopeloos stonden, als het op 't eerste gezicht zou kunnen schijnen. Niettemin is wel diudelijk, dat deze tijd bij zondere eischen stelt aan allen, die den naam van Christus belijden en voor het heele leven het heil verwachten van het wandelen in de wegen naar Gods Woord. En zoo moet ons duidelijk worden welke nu de beteekenis en roeping van Patrimonium is. De naam zegt het ons alPatrimonium, be- teekentvaderlijk erfgoed. En bij dat vaderlijk erfgoed is dan niet te denken aan een boerderij, waarop geslachten hebben gewoond of aan stof felijke goederen. En het bewaren van dat va derlijk erfgoed wil dan niet zeggen, dat men tot eiken prijs moet zorgen dat die boerderij in de familie blijft en die stoffelijke goederen blijven. De mannen, die Patrimonium hebben opgericht, waren geen kapitalisten. Daaraan heeft dus wel niemand kunnen denken. Het begin der vereeni- ging ligt in een huis aan een zijgracht in Am sterdam op een tweede verdieping. Niet aan stoffelijke goederen is allereerst te denken bij het vaderlijk erfdeel maar aan de geestelijke goe deren, die ons van de vaderen werden overge leverd. En als dan nu die geestelijke goederen in groot gevaar komen dan is hier vooral in dezen tijd voor Patrimonium een taak om alles te doen wat tot bewaring van die geestelijke goederen dienen kan. Tot bewaring van de be ginselen van Gods Woord in betrekking tot de stoffelijke goederen en de verhouding tot den naaste. Dan is noodig dat Patrimonium aan allen, ar beiders en patroons, blijft voorhouden de waar heid dat de mensch z'n betrouwen niet stelle op de stoffelijke goederen maar op den levenden God, die een behouder is van alle menschen, maar allermeest van de geloovigen, (1 Tim. 4:10.) Dan moet Patrimonium voorhouden aan de ar beiders en evenzoo aan de patroons, de waar heid, die' in Ps. 63, in de berijming, zoo schoon wordt weergegeven want beter dan dit tijd'lijk leven is Uwe goedertierenheid. Wie dus meenen zou dat Patrimonium zijn beteekenis en roeping hierin zou hebben, dat het alleen maar zou aandringen op altijd meer loon voor de arbeiders, zou zich vergissen, en dan zich vergissen met een schuldige vergissing, om dat hij beter weten kon en moest. Omdat hij met die meening de geschiedenis een klap in 't aangezicht geeft. Wie overtuigd is van de roeping, dat het vooral in onzen tijd noodig is, telkens weer te herinneren, dat het geestelijke voorop moet, en dat de beginselen van Gods Woord ons moeten leiden dat die alleen in ons volk kunnen be waren de kracht van tegenstand tegen beginselen, die ons volk, ons heele volk naar den afgrond voeren, die moet dankbaar zijn, dat Patrimonium er is en zich daarbij aansluiten om mee zijn schouders te zetten onder dit noodige werk. En die roeping is dan een roeping om de heele waarheid te nemen, zooals die op maat schappelijk terrein heerschen moet. De roeping van Patrimonium is óók om, met Gods Woord in de hand, er op te wijzen, dat men het menschelijk leven zien zal en nemen zal zooals God dat schiep een leven in onderschei denheid, als bij de leden van een lichaam, maar ook in eenheid, omdat al die leden één lichaam vorme. Vooral in een tijd als nu, met z'n grooten nood, is toenadering eisch. Niet mag het zijn werkgevers tegenover de werknemers en omge keerd ook nietde werkgevers zonder de werk nemers. Maar beide naast elkaar staand in één gelid om den strijd te voeren tegen hen, die beide belagen. Te waken voor de rechten van den één maar ook voor die van den ander. De roeping te wijzen aan den één maar ook aan den ander. Dat is Patrimoniums taak vooral nu. En groot zal de beteekenis van Patrimonium ook nu kunnen zijn, wanneer dat wordt verstaan, en betracht wanneer Patrimonium zoo zal mo gen meewerken, dat de beginselen van Gods Woord op maatschappelijk terrein worden ge kend en gevolgd. Dan kan het meewerken tot het behouden van den geestelijken zegen maar ook tot het genieten van den stoffelijken zegen. Want de Godzaligheid heeft een belofte ook voor het tegenwoordige leven. HEIJ. RECTIFICATIE. Naar aanleiding van ons artikel over de Gasthuiskerk, waarin wij onder meer vermeld hebben dat dit gebouw 1810 weder in handen der Roomschen kwam, ontvingen wij een schrij ven van den Heer Chr. Hondius, waarvoor wij hem zeer dankbaar zijn. De Heer Hondius deelde ons mede dat deze kerk niet zoozeer =t= 1810, maar precies op 1 Januari 1799 weer in het bezit der Roomschen kwam, ingevolge besluit van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek. Op een gedrukt kerkbriefje der Nederduitsche Gereformeerde Kerken, ons door den Heer Hon dius toegezonden, lazen wij dat Ds. de Fremery op 30 December 1798 den laatsten dienst in de Gasthuiskerk geleid heeft. Deze gegevens zijn ook te vinden in Nagtglas: „De algemeene Kerkeraad der Ned. Herv. Ge meente". De tweede Roomsche periode der Gasthuis kerk valt dus in de jaren 17981840. RINGNALDA.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 1