Kerkelijk en Geestelijk Leuen. mogen terugkeeren. Bij een dergelijke geestesgesteldheid kan het waarlijk niet overbodig geacht worden nog eens stil te staan bij de beteekenis en taak van Pa trimonium in dezen tijd. Ik begin dan met den nadruk te leggen op datin dezen tijd, en moet dan trachten dezen tijd nader te karakteriseeren in verband met de beteekenis en taak van Patrimonium. En dan vraagt allereerst onze aandacht de stoffelijke ontreddering, die we nu allerwege ont waren en die met reden groote zorg baart. Die ontreddering is zoo groot en zoo duidelijk, dat het niet noodig is er breed over uit te wij den, opdat ook gij daarvan onder den indruk zoudt komen. Mocht iemand van den nood, die door deze stoffelijke ontreddering is ontstaan, nog min of meer onkundig geweest zijn, dan heeft het groote verslag van de groote vergadering in Goes, waar over de crisis op landbouwgebied gehandeld werd, hem wel de oogen daarvoor kunnen ope nen. En niet alleen op landbouwgebied is er malaise. Het feit, dat op de fabriek De Schelde telkens weer vrij groote groepen arbeiders ontslagen worden, móet onze aandacht hebben. En dan lezen we van werkeloosheid overal in 't land en daarbuiten over de heele wereld. Menig vermogend man, zag zijn vermogen ge halveerd, zoo niet erger. Menig arbeider is al werkeloos of ziet de werkeloosheid dreigen, met al de ellende, die daaraan verbonden is. En was er nu maar uitzicht, dat de ongunst van dezen tijd van voorbijgaanden aard zou zijn, dan zou de hoop op die betere tijden het leed van dezen tijd nog kunnen verzachten maar dat uitzicht bestaat niet. De knapste oeconomen waaronder we ook wel mogen rekenen, den pas tot eeredoctor gepromoveerden Minister van Staat Dr. H. Colijn weten niet de middelen aan te geven, waardoor men uit de moeilijkhe den zou kunnen geraken. En voorzoover zij nog wel middelen en wegen zien, en aanwijzen, stui ten ze op tegenstand bij velen van die wegen in te slaan. Groot is de ontreddering op stoffelijk gebied en daarmee moet Patrimonium rekening houden. Deze tijd kenmerkt zich echter niet alleen door zijn stoffelijke, maar nog meer door zijn geeste lijke ontreddering. Het is niet alleen zóó, dat nu stoffelijke goederen ontbreken, die er waren of althans hadden kunnen zijn, maar er ontbreken nu zooveel geestelijke goederen, die er hadden moeten zijn en er bij velen ook wel waren. Om maar dadelijk iets te noemen, dat met den arbeid van Patrimonium nauw verband houdt, de waardeering van de sociale wetgeving. Zoo ééne waarheid het geestelijk bezit moest zijn van allen, die erkennen dat ook op staat kundig en maatschappelijk terrein moeten gelden de beginselen van het Woord Gods, dan wel de waarheid, dat het de roeping der Overheid boek uit het jaar 1845. Reeds op de eerste pagina der creditzijde lezen wij als zevende post „26 Februari 1845 Voor de koopprijs der Gasthuiskerk 1250." Als negende post „3 Maart 1845 Voor transport der Gasthuiskerk 161.79." [Onder „transport" hebben wij hier natuurlijk niet te verstaan„ver voer", maar „overdrachtskosten."] Dan is er 10 Febr. nog een post„Verschot- ten-Gasthuiskerk" 56.15. Tellen wij deze bedragen op, dan komen wij tot een totaal van ƒ1467.94, wat volkomen over eenstemt met de mededeeling van Ds. A. Littooij op de Synode van 1896: „Ruim 1450'.' Op de kerkeraadsvergadering van 16 Mei 1845 werd „ampel" gesproken over het schilderen der Gasthuiskerk. „Na hierover heen en weer gehandeld te hebben, wordt besloten dat br. C. v. d. Putte zal spreken met Blom, die te duur is en daarna verslag doen op den kerkeraad". Later blijkt dat Blom bakzeil gehaald heeft. Hem werd het werk gegund. 23 Mei 1845 werd den kerkeraad een „onder- handsche acte van schuldbekentenis en borg- togt" ter goedkeuring en onderteekening voor gelegd. Deze acte luidt „De ondergeteekenden, Henderik George Kleyn, leeraar, Johannes Minderhout en Pieter Geelhoed, ouderlingen en Cornelis v. d. Putte, diacon, alle wonende te Middel burg, tezamen uitmakende de kerkeraad van en mitsdien vertegenwoordigende de Christelijk Afgescheidene gemeente binnen de stad Middelburg, verklaren in deze hunne voorgeschrevene betrekking wel en deug- delick schuldig te zijn aan en ten be hoeve van den heer Aarnout Minderhout, koornmolenaar, wonende te Vlissingen, erven of regt verkrijgende eene kapitale som van twee duizend guldens, voortge sproten ter oorzake van geleende en door den heer Aarnout Minderhout aan de Af gescheidene gemeente te Middelburg voor geschoten penningen, welke door de voor- geschrevene gemeente zijn gebezigd tot het in stand brengen en aankoopen van vaste en losse zitplaatsen, verdere benoodigdhe- j den en reparatiën in hunne gekogte Gast huiskerk binnen gemelde stad." [Dan volgen de voorwaarden, waaronder deze geldleening voor het j intérieur is geschied.] De notulen van 12 Juni 1845 bevatten het request aan den koning „teneinde vrijheid te verkrijgen om openbare godsdienstoefeningen te mogen houden in de Sint Barbarakapel, staande en gelegen binnen de stad Middelburg in den is om haar beschermend schild op te heffen over de sociaal zwakken de waarheid, dat de Over heid niet alles maar mag laten gaan zooals het gaat. Het is die waarheid, die met name door Dr. Kuyper Sr. vele jaren lang met groot talent is verdedigd en aan de consciëntie is voorgelegd. Hij is één van de vaders der sociale wetgeving. En toch hoewel alle Christenen deze waar heid in hun geestelijke bagage zouden moeten hebben ontbreekt ze daarin bij zeer velen. Het is al weer enkele jaren geleden toen er van een crisis zooals nu nog geen sprake was dat op een vergadering van landbouwers gezegd werd, dat die sociale wetten moesten worden afgeschaft. En gelijke toon werd weer beluisterd op de vergadering, die onlangs in Goes gehouden werd. Gelukkig en ik wil dat met dankbaarheid vermelden niet in de redevoeringen van de leidende figuren, maar toch wel in de bespre kingen die, volgens het verslag, over 't algemeen niet op zoo hoog peil stonden. Is dat nu omdat die sociale wetgeving op den landbouw zóó drukkende lasten zou leggen, dat een rendeerend bedrijf daardoor onmogelijk zou worden En op die vraag, moet dan het werd op de vergadering in Goes aangetoond zeker een ontkennend antwoord gegeven worden. Bij allen, die vorderen de intrekking van de sociale wetten, ontbreekt het aan de goede be ginselen naar het Woord Gods. Om een ander punt te noemen. Dat van de loonen der arbeiders. Er gaan ook stemmen op om die te verlagen. Zeker ik weet het zoo redeneeren niet de besten. Ik hoop daarop terug te komen. Maar er zijn er toch ook, die niet schromen het openlijk uit te spreken, dat men daarmee beginnen moest. En als men dan bedenkt, hoe laag die loonen zijn in verreweg de meeste gevallen, en dat terwijl toch nog heel veel dingen duur zijn, dan moet men constatee- ren, dat in de geestelijke bagage van zulke men- schen ook nog een andere waarheid ontbreekt, die daar niet ontbreken mocht, omdat Gods Woord leert, dat n.l. de arbeider zijn loon waar dig is, en dat elk landarbeider wel heeft toe te zien, dat het verkorte loon niet roept tot in de ooren des Heeren (Jac. 5:4). En konden we hiermee nu maar de schets van de geestelijke ontreddering, gelijk die ook in onze provincie gevonden wordt, besluiten. Maar het is nog erger. Het bleek alweer op de ver gadering in Goes en wel in de bespreking, waar in de geesten eerder openbaar worden. Daar werd gezegd, dat de regeering moest meewerken opdat onder de boeren geen communisme en anarchie zou komen. En niet alleen op de ver gadering in Goes werd die toon vernomen. Men schrikt als men dat leest en hoort. Want wat een ontreddering moet er zijn in dien geest van een christen als hij zulke dingen zegt. Afgedacht nog van de zoo ernstige verloochening van de beginselen van het Woord Gods, dat gehoor zaamheid vordert aan de gestelde machten, is hier ook een overboord werpen van het gezond langedelft, zulks in plaats en met verwisseling van het kerkgebouw hetwelk tot dat einde thans wordt gebruikt, staande en gelegen binnen Mid delburg op den Kinderdijk." Op de vergadering van 26 Juni 1845 wordt gehandeld over het loodgieterswerk. „Bij onderzoek is gebleken dat Brom- bacher te hoog was in zijn opgaaf, doch hij heeft zich desaangaande laten vinden en zal nu voor twee guldens de el het dak aan de Westzijde opleggen." 25 Juli 1845 vindt de zitplaatsenregeling plaats, volgens het systeem van drie klassen, resp. 2.50, 2.— en 1.25. „Op de gallerie zullen vooralsnog vrije plaat sen zijn." Bepaald komiek is het volgende besluit „Aan des leeraars vrouwe wordt toege staan dat zij twee stoelen neffens elkander zal hebben en ééne wat wijders in de kerke voor de meid' Met dit al kan het ons nog maar niet ge lukken den datum van ingebruikneming te vinden, totdat we eindelijk in een verscholen hoekje geheel aan het slot der uitgebreide notulen van 8 Augustus 1845 de volgende verrassende aan- teekening vonden „Dit is de eerste kerkeraadsvergadering, gehouden nadat op den 3en Augustus 1845 in de Gasthuiskerk voor 't eerst gepredikt was door den WelEerw. Heer H. G. Kleyn uit Psalm 27 4. Bij die gelegenheid is ge collecteerd voor de gemeente en armen in het geheel 65." Het voormalige kolenpakhuis werd dus als „Gasthuiskerk" der Christelijk Afgescheiden ge meente in gebruik genomen op 3 Augustus 1845 door Ds. H. G. Kleyn met een prediking over Ps. 27 4 j „Eén ding heb ik van den Heere begeerd dat zal ik zoeken dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het Huis des Heeren, om de liefelijkheid des Heeren te aanschou wen en te onderzoeken in Zijnen tempel". De vroegere vergaderplaats der gemeente, perceel P 103 op de Kinderdijk werd toen in gericht tot „werkplaats en berging van brand stoffen". Wij vonden nog in de brandkast van onzen archivaris, br. J. F. Heemskerk afschrift van een brief, gedateerd 27 Dec. 1850, geschreven door Brombacher aan Jonkvr. Versluijs, waarin de mededeeling wordt gedaan dat het perceel P 103 door den toenmaligen kerkeraad niet zal worden verhuurd, doch wel te koop was voor 1500. Op gevaar af dat wij vervelend worden, wil len we nog één bericht uit de oude notulen overnemen. In April 1857 was in de vacature van Ds. H. H. Middel, die naar Deventer vertrok, beroe- verstand. Als iets toch duidelijk is dan wel dit, dat een landbouwer van communisme en anar- chisme heelemaal niéts goeds te verwachten heeft. Of is de les van Rusland nog niet duidelijk - genoeg geweest j Terecht werd ergens opgemerkt in De Standaard van 14 Nov. dat hierin óók open baar wordt een wonderlijke tegenspraak. Men verwijt de Overheid, dat zij den arbeider be schermt, door sociale wetten, en tegelijkertijd als men zelf in de moeite komt zegt men dat de Overheid gauw moet helpen of dat men anders anarchist wordt. Genoeg om te doen zien, dat de waarheid van Zondag 10 in onzen Catechismus, dat we geduldig moeten zijn in tegenspoed, omdat er niets bij geval geschiedt maar alles ons van Gods vaderlijke hand toekomt, bij velen beden kelijk ernstig in de verdrukking komt. De geestelijke ontreddering is nog grooter dan de stoffelijke. Zoo komen we tot een derde zaak, die in dezen tijd onze volle aandacht vraagt, n.l. het gevaar, dat door die geestelijke ontreddering in verband met de stoffelijke ontreddering, dreigt. Het gevaar dat alzoo de weerstand tegen de verkeerde beginselen verzwakt en verdwijnt. En dat gevaar is heel groot en kan de meest ellendige gevolgen met zich brengen. In een buitengewoon leerzaam hoofdartikel in De Standaard van 22 November, werd dit heel duidelijk aangewezen. Daarin werd betoogd, dat de ellende van Rusland het gevolg is van het drijven van maar enkelen. Het aantal communisten van de daad is daar maar heel klein. Nog geen honderdste deel van het heele volk. En in dat honderdste deel is het dan maar meer een heel klein getal, dat eigenlijk de leiding heeft. Zoo is de vraag hoe het dan mogelijk was, dat zoo'n groot volk door zoo kleine groep zich laat tyraniseeren en in den dood jagen En het antwoord op die vraag is omdat bij het volk geen kracht was tot tegenstand tegen de verkeerde beginselen. Omdat de geestelijke kracht bij het volk ont brak in hun ziel het verweer tegen de beginselen der revolutie. Men achtte die beginselen niet zoo gevaarlijk. Niet door de stoffelijke ellende, maar door de geestelijke verzwakking, is de ellende gekomen. Wat heeft dat alles ons dan veel te zeggen Wanneer die geestelijke ontreddering door zou gaan, en zelf boeren gaan spreken over anar chisme en communisme dan wordt ook in ons volk de kracht ondermijnd om de verkeerde be ginselen tegen te staan en dan komt straks een stoffelijke ellende, waarbij die van nu nog een weeldetoestand is. HEIJ. (Wordt vervolgd) pen Ds. F. Dijksterhuis van Groningen. Deze beroepen leeraar „wilde niet komen kijken we- gens de verre afstand", maar zond een lange j vragenlijst. In de vergadering van 15 Juni 1857 worden deze vragen beantwoord. Vraag 6 luidde „Is Uw kerkgebouw ruim en hoeveel zit plaatsen zijn er in Antwoord „Lang 23 ellen, breed9.60 ellen, hoog: 16 ellen. Aantal zitplaatsen 600. Er blijft echter nog gelegenheid over tot vermeerde ring der zitplaatsen. Het is nog een kerk van onze voorvaderen, genaamd Gasthuis kerk, waar vroeger Ds. Smijtegeld de bazuin des Evangelies geblazen heeft." Wij willen onze vaderen niet in staat van beschuldiging stellen wegens overtreding van het negende gebod, maar moeten toch constateeren dat de zaken hier wel wat al te smakelijk wer den voorgesteld, althans wat het aantal zit plaatsen betreft. Het nageslacht heeft tenminste nooit kans gezien om op z'n hoogst meer dan 500 zitplaatsen in de St. Barbara te proppen. Ook hebben wij die gelegenheid tot „vermeer dering nooit kunnen ontdekken, hetgeen wel erg jammer is en hetgeen de nieuwbouw der Hof- pleinkerk noodzakelijk heeft gemaakt. Doch dit verschil van visie op de bergruimte der Gast huiskerk zal wel niet aan ons, maar aan het voorgeslacht liggen. Wat doet men al niet om een beroepen dominee te krijgenHet mocht echter niet baten. Ds. Dijksterhuis be dankte. Of Ds. H. Renting, die in 1858 het beroep aan nam, zich door die fantastische 600 zitplaatsen heeft laten verleiden over te komen naar de GasthuiskerkDe geschiedenis vermeldt het niet. In 1866 vertrok Ds. Renting naar Gro ningen en werd in 1867 opgevolgd door Ds. A. Littooij, beroepen van St. Anna Parochie. De Gasthuiskerk en Ds. Littooij. Deze beide namen zijn voor ons besef als samengegroeid. Littooij, de bekwame dogmaticus met zijn zeldzame wilskracht, helder oordeel en vrome godsvrucht, heeft ruim veertig jaren (9 Sept. 18671 Mei 1908) onafgebroken vanuit de Gasthuiskerk de Gereformeerde Verbondsleer weer ingang doen vinden in Zeeland. Wij mogen ons artikel over de St. Barbara kapel niet besluiten alsvorens aan wijlen Ds. Littooij eenige woorden van dankbare piëteit te hebben gewijd. De tegenwoordige predikanten van Middel burg bemerken nog voortdurend welk een groote invloed er van den dominee der Gasthuiskerk op de gemeente uitgegaan is. Die invloed werkt nog steeds na als een rijke zegen des Heeren. De gedachten van vele min of meer bejaarde gemeenteleden zullen a.s. Zondag vol weemoed en dank worden teruggevoerd naar Ds. Littooij, wiens levenswerk in de Gasthuiskerk ligt. Persoonlijk hebben wij, jongeren, hem niet DE KLACHT VAN ISRAËL. Is het vreemd, dat de klacht van Israël uit de dagen van den profeet Jeremia mij tegenwoor dig telkens voor de aandacht komt, namelijk deze „De oogst is voorbijgegaan, de zomer is ten einde nog zijn wij niet verlost. (Jeremia 8: 20). Hieruit blijkt duidelijk, dat de verwachtingen, welke zij koesterden, de een na den ander in teleurstelling waren geëindigd. Zij waren gelijk aan morgenwolken, welke de landman in heele droge tijden, waarin de verdorde akker en de verdroogde velden smachten naar een frisschen regen, maar intusschen verrees de zon hooger aan den helderen hemel en verspreidde niet alleen haar licht, maar ook haar drukkende warmte over de omgeving. Welnu als die land man ging het Israël in dien tijd. Alle opgewekt heid week en de druk, welke den meest krach- tigen schouder indrukte werd aldoor zwaarder. De moed herleefde bij de nadering van den zo mer, want dat was de geschikte tijd, waarin de verlossing mogelijk werd. Doch de zomer kwam, ging echter voorbij en de toestand bleef even donker als voorheen. De een zag den ander aan en klaagde de meest geschikte tijd is wel ge komen, waarin naar wij dachten de verlossing komen zou, doch hij behoort reeds tot het ver leden, maar de uitkomst blijft even ver, als voor dezen. Is het niet een duidelijke teekening van onzen tijd. Heel het maatschappelijk leven der volken is door den vreeselijken oorlog ontwricht, maar de hoop op betere tijden deed zich gelden. Als maar eenmaal het geweld plaats maakte voor den vrede, zou het alles veranderen. Welk een verruiming was het reeds, toen de President van het machtige Amerika op het tooneel ver scheen en met zijn veertien punten den weg wees, waarlangs de zoo vurig begeerde vrede terug keeren kon tot ons, die aan duizenden wonden leden. Doch de man, die in veler oog de ver lossing zou brengen verdween en van het enthou siasme, waarmede hij begroet werd, is bijna niets overgebleven. Instede van verbetering deed de malaise haar intrede bij de overwonnenen en evengoed bij de overwinnaars. Ons eigen land, dat door Gods bijzondere bewaring buiten den oorlog gebleven was, had naar het scheen, wel reden om te denken, dat er opleving zou komen, doch thans weten wij wel beter. In onze naaste omgeving hooren wij dagelijks, dat wij samen bergafwaarts gaan en dat de teekenen er nog niet op wijzen, dat het weldra beteren zal. Het is zoover gekomen, dat zelfs de onverbeterlijke optimisten zwijgen, terwijl de bladen van allerlei richting wijzen op de crisis, die de welvaart van ons volk bedreigt. Op vergaderingen van welken aard ook worden klaagtoonen gehoord. Het is uitgemaakt, dat de landbouw bij name lijdt en ieder is ervan overtuigd, dat op de een of andere wijze hulp geboden moet worden. Dan komt er gekend, nooit gezien zelfs. Maar zooveel weten wij wel van zijn persoon en arbeid af, dat het ons steeds een eere was als een der opvolgers van Littooij te mogen prediken en catechiseeren in de Gasthuiskerk, waar zijn beeltenis midden in de consistoriekamer een domineerende plaats terecht inneemt en ons bezielde met ijver om het werk der vaderen, naar de mate onzer krach ten, zoo getrouw mogelijk voort te zetten. Ds. Rullmann schreef in de Christelijke En cyclopaedic over Littooij onder meer het vol gende „Hij begroette de Doleantie met vreugde. Voor de Vereeniging der Gereformeerde kerkengroepen heeft hij met hartelijke liefde geijverd. En al verloochende hij nooit dat hij een zoon der scheiding was, toch wist hij ook te waardeeren wat God in den weg der Doleantie aan ons volk geschonken had. Daarbij had hij een open oog voor de heer lijke beteekenis der Gereformeerde belijde nis voor alle terreinen des levens en wist hij door zijn woord en voorbeeld een krach tige actie te verwekken voor de pers en de politiekAls de nestor van Zeeland's predikanten was hij het middelpunt van het kerkelijk leven in Zeeland, de vraagbaak van allen, die in moeilijkheden waren." Ds. Littooij, de dominee der Gasthuiskerk is niet meer. Hij woont nu in het Huis, dat niet met handen is gemaakt en dient Zijn God in de triumfeerende Kerk. Wij gaan zijn kerkgebouw verlaten. Het kan niet anders. Straks wordt de deur gesloten. „Het kerkelijke leven in Middelburg", waar over Ds. Littooij ter Synode 1896 zijn toespraak hield, maakt het in zijn huidige ontwikkeling noodzakelijk. Maar wij treuren niet. Wat beteekent ten slotte een gebouw van hout en steen, ondanks alle goede herinneringen er aan verbonden Zoo laat ons dan niet aan het uiterlijke blij ven hangen, maar onze harten opwaarts in den hemel verheffen, waar Jezus Christus is. Laat ons bij 't scheiden van de Gasthuiskerk onzen Hemelschen Koning bidden dat wij ge trouw bevonden mogen worden om in Zijn kracht het werk van mannen als Littooij, Keule- mans en Klaarhamer voort te zetten. Dan zal de Gasthuiskerk tot ons blijven spre ken, ook nadat zij gesloten is voor onze Be diening des Woords. „Eeuwen zien op haar neer." Eeuwen vergaan. Maar der eeuwen God blijft. Alles wisselt op Zijn wenken, maar Hijzelf verandert niet. Straks zal de eeuwigheid openbaren welke vruchten des Geestes er gerijpt zijn onder de prediking van den Christus der Schriften in de Gasthuiskerk, Dan wordt de deur gesloten. Mogen ook wij dan zijn ingegaan tot de Bruiloft. Middelburg. D. RINGNALDA Jr.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 2