Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 49.
Vrijdag 5 December 1930.
44e Jaargang.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTEUR Ds. A. Q HEI] TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. T5ÖUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. X ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELT
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
ISRAËL DE DERDE IN 'T VERBOND.
I.
Te dien dage zal Israël de derde
wezen met de Egyptenaren en met de
Assyriërs, een zegen in het midden van
het land.
Jes. 19:24.
„De zaligheid is uit de Joden" verklaarde de
Heiland tegenover de Samaritaansche vrouw.
Daarmee is uitgesproken, dat de andere volken
geen geluk en geen vrede zouden kunnen ge
nieten, zoo ze niet in aanraking werden gebracht
met deze, vaak zoo gehate, natie.
Het heil der wereld wordt in de H. Schrift
steeds in verband gebracht met Israël. Sion
wordt gezien als het middelpunt van alle Ko
ninkrijken. Van uit dat middelpunt zal God de
wereld beheerschen en Zijn heil aan de volken
doen toekomen. Uit Sion zal de wet uitgaan en
des Heeren Woord uit Jeruzalem.
Een ideale volkenbond voorziet Jesaja in zijn
profetieën. Een volkenbond, waarin de meest
felle tegenstanders van rust en vrede een een
heid vormen zullen, waarvan Israël het bindend
element wezen zal. Israël zal de derde zijn in
het verbond tusschen Egypte en Assyrië.
Jesaja's stoute verbeelding ziet in de toekomst
de mogelijkheid, dat de elkander meest vijandige
volken in vriendschappelijk verkeer zullen treden.
Een eeuwenlange strijd en onderlinge naijver,
zooals die bestond tusschen de groote mogend
heden, Egypte en Assyrië, zal voorgoed zijn
beslecht, zoo zelfs, dat de zwaarden zullen ge
slagen worden tot spaden en de spiesen tot sik
kelen, dat het eene volk tegen het andere volk
geen zwaard meer zal opheffen en dat men den
oorlog niet meer zal leeren.
Een hooge vlucht neemt hier Jesaja's profetie,
ja, we zouden geneigd zijn te denken aan een
dichterlijke ontboezeming, die de werkelijkheid
geheel uit het oog verliest. Immers het is tus
schen deze grootmachten niet tot zulk een ideaal
bondgenootschap gekomen.
Assyrië met zijn hoofdstad Ninevé is over
vleugeld en verwoest door Babylonië en tot een
vriendschappelijken omgang met Egypte kwam
het nooit.
Bovendien mocht Israël geen bondgenootschap
sluiten met die heidensche rijken. De profeten
waarschuwen steeds voor een samengaan hetzij
met Egypte, hetzij met Assur. „Wat hebt ge
te doen met den weg van Egypte en wat hebt
ge te doen met den weg van Assur". Jer. 2:18.
Wat Jesaja hier dus teekent is een ideaal, dat
heel ver in 't verschiet ligt, een volkenbond, die
onder de bedeeling der schaduwen nooit tot
werkelijkheid komen kon, waar immers Assyrië
tot algeheele verdwijning was gedoemd en Is
raël zich niet met vreemde natiën mocht ver
binden.
De oplossing kan dus alleen hierin liggen, dat
Egypte en Assyrië de heidenvolken vertegen
woordigen en Israël zijn hooge en heerlijke taak
gaat vervullen een zegen te zijn voor alle ge
slachten der aarde.
Er moet dus een groote ommekeer plaats grij
pen Israël moet uit zijn afzondering te voor
schijn treden en in 't midden der volkeren een
gezegende invloed uitoefenen, vrede en eenheid
te weeg brengen.
Jesaja verwacht dus van Israël, dat het een
maal, als derde in 't verbond der volkeren, op
treden zal als vredestichter, als grondvester
van een vrederijk. Israël zal voor den vrede der
wereld niet kunnen worden gemist en de vol
keren zullen bij dit verachte, gesmade afgezon
derde volkske die rijke schat, dat heerlijke goed
den vrede moeten zoeken.
Elke poging om buiten Israël om den volken-
vrede te bevestigen en een hechten volkenbond
te stichten, waarin men den onderlingen naijver
en afgunst heeft overwonnen, is steeds mislukt,
ja, heeft vaak tot verscherping der verhoudingen
geleid. Heeft niet een van de bekende Staats
lieden na een ontwapeningsconferentie uitgeroe
pen nog één dergelijke vergadering en we heb
ben weer oorlog Hoe gelukkig het ook is, dat
er thans een streven is om door middel van den
Volkenbond elkander te leeren verstaan, de
christen heeft de verwachting niet al te hoog
gespannen, waar hij het ziet dat Israël als derde
in het verbond ontbreekt.
De christen betreurt het, dat de mogendheden
vruchteloos blijven pogen om den oorlog uit te
bannen, eeuwige edicten uit te vaardigen, den
eeuwigen vrede te bewerken, zonder te rekenen
met de eerste voorwaarde tot onderlinge waar
deering en vriendschappelijken omgang n.l. het
erkennen en omhelzen van de beginselen van den
waren vrede, die God in Israël geschonken heeft.
Egypte en Assur zullen alleen dan verbonden
zijn door een gebaanden weg, indien deze weg
gelegd wordt over Sion en Israël de handen
van deze erfvijanden ineen zal leggen.
Zoo wordt Israël tot de gezegende derde in
't verbond der volken waarbij het geen vriend
schap sluit met één volk tegen andere volken,
maar waarbij het de hand uitsteekt tot alle
heidenvolken om ze met elkander te verzoenen.
Zoo verstaat ge ook, dat Israël als natie zich
moest oplossen onder de volkeren en als Kerk
des Heeren als geestelijk Israël, dat heerlijk werk
volbrengen kan. Want de Kerk des Heeren leert
aan de volken de sprake Kanaans (vs. 18) ver
staan, leert de volken knielen voor één God,
den God van Israël, brengt aan de volken de
blijde boodschap der verlossing door éénen
Heiland.
Zoo wordt Israël door Jezus Christus de derde
in 't verbond der volkeren, een zegen in het
midden der aarde. Dat is Jesaja's toekomstver
wachting, een ideale volkenbond, waarin het
geestelijk Israël het bindend element zal zijn
waar beraadslaagd wordt niet in de zwevende
taal der diplomaten, maar in de liefelijke tale
Kanaan waarin niet de zelfzucht en de afgunst
den toon zullen aangeven, maar waarin men ei
kanders geluk en welzijn beoogt waarin niet
de goden dezer eeuw van genot en vermaak,
zinnelust en overdaad, zullen worden gediend,
maar den God van Israël zal worden gevreesd.
Jesaja grijpt dus wel heel ver vooruit, verder
nog dan den tijd waarin wij leven, maar waarin
toch dat heerlijk ideaal in de ééne, algemeen
Christelijke Kerk met haar vertakkingen over de
gansche aarde wordt gezien in beginsel.
In den Heere Jezus Christus bereikt Israël
haar levensdoel, een zegen te zijn voor alle ge
slachten der aarde.
Het „Vrede op aarde" kon eerst recht worden
gezongen, toen de Vredevorst op aarde geboren
en het Licht der wereld verschenen was.
In Hem wordt Israël de derde in 't verbond,
waarin de volkeren een eenheid zullen vormen
en waarin de rijke goederen des vredes worden
genoten.
Moge de Kerk des Heeren haar roeping meer
en meer verstaan om door het Evangelie van den
geboren Zaligmaker de vijandschap der volke
ren, de haat onder de menschen meer en meer
te verzoenen en de tegen elkander opgeheven
gebalde vuisten, als gevouwen handen ineen te
leggen en tezamen op te heffen tot aanbidding
en lofverheffing van Hem, die verschenen is tot
het heil en de zaligheid der wereld.
St. Laurens. A. KONING.
INDRUKKEN EN ERVARINGEN.
Onze oude broeder A. Geschiere van Grijps-
kerke vroeg ons opname in de Kerkbode van
een stuk, waarin hij weergeeft „Indrukken en
ervaringen tijdens een vacature". Hoewel het
stuk nog al lang is en dus veel plaatsruimte
vraagt, willen we zijn verzoek toch inwilligen.
We doen dat ook uit eerbied, voor den
schrijver, wiens onverflauwde hartelijke belang
stelling in het kerkelijk leven alom onder ons
bekend is. Maar ook omdat het wel eens goed
is zoo'n stem uit de gemeente te hooren.
Natuurlijk beteekent die opname niet dat we
met alle beschouwingen van Br. Geschiere zou
den instemmen. Daar zijn er integendeel bij, die
ons onjuist lijken. Een enkele uitdrukking, die
tot misverstand zou kunnen aanleiding geven,
hebben we geschrapt. En zoo geven we het dan
over aan de belangstelling onzer lezers.
HEIJ.
Indrukken en ervaringen opgedaan tijdens de
vacature in een Geref, Kerk.
Mag ik eens eenige mijner indrukken, die ik
in het voorbije jaar in onze herderlooze ge
meente bij mijn kerkgaan heb opgedaan, in onze
Zeeuwsche Kerkbode weergeven Ze zijn deze
Vooraf zij opgemerkt, dat de kerkeraad ge
zorgd heeft, voor veel prediking, ook door do-
miné's, maar meest door Cand. Theol. Slechts
enkele malen hadden we Leesdienst. Tot lof aan
onzen God mag ik getuigen, dat we, (en dat in
deze dagen van afval, verwarring en ijdele wind
van leere) door allen, niet een uitgezonderd,
het zuivere Evangelie naar de Schrift hebben
hooren verkondigen. Wat heb ik me daar in
verblijd. Er was b.v. geen sprake van een licht
vaardig of ook oppervlakkig ontsluiten van den
weg ten hemel waarmee de Geref. Kerken in
deze dagen zoo verdacht worden gemaakt. Neen,
bij allen was het middenpunt hunner preek
Jezus Christus en Dien gekruisigd. Een rijke
Christus en een arm zondaar, die juist bij el
kander passen. Natuurlijk ging dat met een
groote verscheidenheid van gaven gepaard. Zeer
ben je als hoorder verwonderd over die ver
scheidenheid. Hoe elk hunner op zijn eigen
eigenaardige wijs, door eigen woordenkeus en
zoo als langs verschillende wegen tot zijn idee,
zijn text en de hoofdgedachte, die daar in ligt,
eigenlijk tracht te komen. Soms dacht ik wel eens
dat dit mislukte door al te grooten omzwaai
te nemen. Toch wist ieder het weer wel in de
plooien te krijgen tot het middelpuntin, om
en door Christus. Ik dacht dikwijls, wat wordt
hierin Gods Woord bevestigd. Verscheidenheid
(sommigen nog al objectief, anderen meer sub
jectief aangelegd) der gaven gewerkt door één
en denzelfden Geest
Meermalen heb ik onder en na de bediening
gedacht over de trouw onzes Gods in de waar
making Zijner beloften aan Zijn gemeente, dat
Hij haar bij zijn Woord zal houden. Onze ouder
lingen trachtten goede predikatiën goed te lezen,
de dominé's brachten ons den vollen raad Gods,
de candidaten trachtten dat ook te doen. Na
tuurlijk dat die jonge menschen wat aan de
oppervlakte mochten blijven. Sommigen tracht
ten wel eens naar de diepte af te dalen. Ik vond
dat wel schoon en leerzaam, toch dacht ik wel
eens Ach mijn jonge broeder, verdrinkt toch
niet. Blijf nog maar een beetje op de wal en
oefen O hierin. We zijn dus in onze vacature
zeer gezegend en die herderlooze dagen zijn weer
voorbij. Gelukkig We hebben goede hope, dat
onze jeugdige dominé met ons groeien en in
groeien zal. Dat de gemeente hem biddend ont
vangen, heilzaam bezitten en hoog waardeeren
moge. Door Gods genade make hij zich dat
waardig Wat me echter ook getroffen heeft in
onze vacature, is de groote verscheidenheid in
de Liturgie in onze eeredienst. Onlangs schreef
hier iemand over in de Kerkbode. Die broeder
noemde het een chaos en slaakte de verzuchting,
dat toch van Synodewege eens een besluit mocht
genomen worden om daar uniformiteit in te
brengen.
Hier ben ik van een ander gevoelen. Ik vond
het een aardige variatie. Het wekt op tot aan
dacht. Het uniforme werkt doodend, de men
schen weten veelal wel wat er gebeuren gaat,
maar wat er gebeurd is weten ze vaak niet meer.
Laat ik zeggen hoe het toeging. Vaste ge
woonte is bij ons dat een versje gezongen wordt
„door den ouderling opgegeven", voor het uit
spreken van het votum. Alle sprekers hebben
zich daaraan onderworpen. Een dominé echter
stelde zich dadelijk tot het uitspreken van het
votum, maar de br. ouderling was „door de ge
woonte" hem te glad af. Hij gaf een versje op
om te zingen. Z.Eerw. was hierdoor „zeker ook
door gewoonte" wat in de war. Tenminste, hij
vergat nu votum en zegengroet beide. De in
houd van het votum varieerde ook. Sommigen
hielden zich precies zooals het in Ps. 124 staat,
anderen noemden den Naam des Heeren HEE
REN. Nog anderen noemden de drie H. persoons
namen Vader, Zoon en H. Geest. Ook namen
sommigen die beide laatste gezegden tezamen.
Sommigen voegden aan het slot nog toe „En
door Zijne voorzienigheid onderhoudt. Wat de
voorlezing van Wet, Belijdenis of Schriftgedeelte
betreft, allen lieten dat aan een br. ouderling
over, maar kondigden het zelf af. De een gaf
beide orders achter elkander, de ander verzocht
eerst naar de Wet of Geloofsartikelen te luis
teren. Was dat gebeurd, dan vermaande hij aan
dacht te schenken aan het lezen uit de Schrift.
Sommigen spraken van het voorlezen der H.
Wet, anderen verzochten de gemeente zich te
stellen onder de tucht van 's Heeren Heilige
Wet. De een verzocht de gemeente haar geloof
te belijden naar luid de 12 Art. des Geloofs, een
ander verzocht aandacht tot het voorlezen dier
artikelen. Sonimigen lieten na Wetlezen en
Belijdenis doen een toepasselijk versje zingen.
Wat het lezen der Wet betreft gaat dat na
tuurlijk goed, maar om een toepasselijk versje
te vinden na belijdenis doen, moet er wel wat
gewrongen worden, als ten minste het laatste
versje van den Avondzang niet mag gezongen
worden zooals sommigen meenen (Synode 1930).
Wat den zegengroet betreft, was er ook nog
al variatie. Meestal werd gehouden aan één
der groeten uit de Zendbrieven, anderen namen
een stuk van dien van den Apostel Johannes
uit de Openbaring. Wat de eersten betreft, was
ook nog verschil. Sommigen zeiden Van God
onzen (of den) Vader, in Jezus Christus, door
den H. Geest. Anderen zeiden Van God den
Vader door onzen Heere Heere Jezus Christus,
in de gemeenschap des H. Geestes. Nog anderen
waren er die zoo uiterst serieus voorzichtig
schriftmatig waren, dat zij er den H. Geest niet
bij noemden. Bij dezen laatsten zie je aan de
gemeente, bij het opheffen hunner hoofden dat
ze nog iets verwacht hadden. Als ouderlingen
of candidaten den zegengroet uitspraken, deden
zij dit natuurlijk in biddende gestalte, ook bij
variatie van inhoud. Sommigen besloten het vo
tum met Amen, anderen verbonden het aan
den zegengroet.
Velen leidden het gebed in met het zingen
van een Psalmversje tot opwekking van ootrhoe-
dig geloovig bidden. Anderen deden dat 'echter
niet. Wat het text afgeven betreft, was ook
varieerend. De een deed dit na het zingen van
een Psalmversje, de ander na een voorafspraak
of inleiding. Deze liet dan een versje zingen
na de textverdeeling. Sommigen lazen hun text
voor het gebed. Wat het zoogenaamd tusschen-
versje betreft, enkelen lieten ons dat zingen als
een zekere verpoozing, maar de meesten hadden
het in hun preek ingevlochten, zoodat de ge
meente dat verzocht werd te zingen als een
gedeelte van de preek. Dit geeft dan niet alleen
rust voor spreker en hoorders, maar het sticht
ook meteen. Wat tenslotte het opleggen van
den zegen des Drieëenigen Gods betreft, is geen
onderscheid. De apostolisch Nieuw Testamen-
tische of de Priesterlijke Oud Testamentische
formule werd gebruikt door candidaten of ouder
lingen, natuurlijk op afbiddende wijze. Zooals
ik zeide geloof ik niet, dat er iets tegen zulke
variatie is in onze Liturgie of uiterlijke dingen
in onzen eeredienst. Ze dienen toch om wijding
te geven aan den Dienst des Woords, ter op
wekking tot ernst en eerbiedig luisteren en tot
een te kennen geven van gemeenschapoefening
der heiligen. Ik zou zelf eiken dominé opwek
ken och, doe nu niet alles precies altijd let
terlijk hetzelfde. Het komt Uw denkvermogen
ten nutte, het concentreert uwe gedachten, het
verscherpt Uw geheugen en het wekt de ge
meente op tot luisteren. Het wordt anders voor
U en de gemeente te machinaal.
Mag ik nu nog enkele opmerkingen maken
die naar mijn oordeel bij lange ervaring stichting
kunnen geven Vooreerst wat de afkondiging
betreft. Een heel enkele maal is het gebeurd
ten onzent dat die geschiedden tusschen de slot
zang en het opleggen van den zegen. Dan stond
de helft der gemeente op om eerbiedig te luis
teren naar een lijst afkondigingen. De andere
helft was zoo attent dat ze bleef zitten. Door
deze wanorde is de ernst er af. Af van het
innigste en plechtigste deel van ons samenzijn.
De gemeente ontvangt den zegen des Drie
eenigen Gods inplaats van met een biddend-,
met een verstrooid hart en met gemengde en
vermenigvuldigende gedachten en gevoelens.
Het moet dus op het minst voor het zingen van 't
slotvers gebeuren. Een enkele maal gebeurde
het voor den dienst door den Leeraar. Dat is
beter. Nog beter echter dat de ouderling-voor
lezer het doet. Zijn er voorbeden of dankzeg
gingen gevraagd, tuchtzaken, gedane vermanin
gen, huwelijks-, ondertrouw-afkondigingen of
dergelijke, dan doet natuurlijk de spreker dat
vóór het gebed en wel, indien hij het gebed met
een zangversje inleidt, vóór het zingen van dat
versje. Bij zoo'n versje zoowel als die na Wet
en Belijdenis des Geloofs, alsmede de tusschen-
zang als dat in de preek als ingevlochen is, be
hoort geen vóór of naspel. Daar beware ons
de organist voor. Ook het slotversje is beter
zonder naspel gespeeld. Mocht echter de orga
nist meenen dat in sommige gevallen een na
spel stichtelijk kan wezen, dan blijve de ge
meente absoluut rustig zitten en luistere dan met
eerbied en lofzang in het hart naar dat stichte-