Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
EERSTE BLAD.
UIT het woord.
No. 48.
Vrijdag 28 November 1930.
44e Jaargang.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTEUR: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOtrMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J, VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
DANKLIED IN DONKERHEID.
Die de valsche ijdelheden onderhou
den, verlaten hunne weldadigheid, maar
ik zal U offeren met de stem der dank
zegging wat ik beloofd heb, zal ik
betalen. Het heil is des Heeren.
Jona 2:8 en 9.
ïn grooten nood is de wereld onzer dagen,
wat blijkt uit de beroering onder de volkeren,
waarbij nog komt de openbaring van de teeke
nen der tegenheden Gods, die Hij overal te aan
schouwen geeft.
En slechts in wederkeering tot dien God, Die
slaat en wondt met het doel genezing te bewer
ken en den volkeren te leeren gerechtigheid, ligt
ook voor den mensch der 20e eeuw de be
houdenis en redding, dan als hij weer buigen
leert voor de majesteit van Gods Woord, dat
eeuwig zeker is.
Dat Woord des Heeren legt den last op
blaast de bazuin en wekt tot bekeering en ge
loof, want de Heere wil den dood des zondaars
niet/ maar wel zijn leven.
Eene duidelijke proeve van 's Heeren taai ge
duld is ons beschreven in het korte boek van
Jona, afkomstig uit Gath-Hefer, wiens naam
reeds gelezen wordt in 2 Koningen 14 25, waar
gewezen wordt op de vervulling van het door
hem op Gods last gesproken woord.
Wat daar beschreven is, was dezen profeet
zeer naar den zin, wijl het betrof de uitbreiding
van Israëls grenzen door de zegevierende wa
penen van Jerobeam II.
Nu echter is het bevel des Heeren naar Ni-
nevé om te prediken tegen haar.
Dat nu wilde Jona niet.
Dat Ninevé ten gronde ga hoe eerder hoe
liever. Onttrekken wil hij zich aan het Godde
lijk oog en Tarsis is het doel der reis.
Doch de Heere weet Jona wel te brengen,
waar Hij hem hebben wil, want 's Heeren woord
zal gebracht in Ninevé's straten en wel door
den onwilligen Jona. De geschiedenis is bekend
en zoo duidelijk komt uit, dat de heidensche
scheepsgezellen meer menschelijk gevoel hadden
tegenover hem, dan hij betoond had tegenover
de duizenden van het groote Ninevé.
God vindt den profeet wel, die zich aan zijne
roeping zoekt te onttrekken en Hij Zelf zorgt
er voor en dat langs zeer wonderlijken
weg dat de opdracht wordt vervuld. Hier
is te bewonderen Gods macht.
Wel te begrijpen is, dat door de leiding en
zorg Gods de profeet tot bezinning kwam en
hij uit de beslotenheid God aanriep in zijnen
nood.
Hij bidt om redding tot den Heere, zijnen God.
Tot den Heere, zijnen God ja nog zijn God
niettegenstaande zijn ontrouw en zijn onwil. Nu
is hij het zich weer bewust, dat Hij met dien
God te doen heeft, Die Zichzelf niet verloochen
kan.
En straks zingt hij een danklied, waarin hij
juicht van 's Heeren redding en trouw en dat
alles hem toekwam uit 's Heeren hand,
Nu wil hij den Heere loven nu den wil Gods
volbrengen nu den Heere in dankbaarheid leven.
In dat besef getuigt hij die de valsche ijdel
heden onderhouden, verlaten hunlieder welda
digheden d.w.z. de vereerders van de afgoden
vergeten hunne beloften houden niet vol en
zijn niet bestendig in dien dienst en de betoo
ning van eer en dank.
Jona heeft hier wellicht teruggedacht aan de
schepelingen of gelet op de prediking, die hij
weldra brengen moest.
Het schip is in nood geweesttot de afgoden
is geroepen er is geofferd zelfs aan Jona's God
en de eene gelofte na de andere werd uitge
sproken.
Nood doet bidden.
Geloften in zulke uren gedaan, zijn zoo spoe
dig vergeten en trouwens hij, die op een afgod
vertrouwt, heeft geen grond en vastheid, want
het is steunen op ijdelheid.
Het is een bouwen op iets, dat niet God is
en als het er op aan komt, blijkt de afgod nie
tigheid en leugen, die schade en schande brengt
over den vereerder.
Ja zeker, Jona's God mag wel reddend op
treden, maar straks rookt weer ieder eigen ga
ren en roemt in eigen kracht.
Zou het misschien ook zoo niet gaan in deze
dagen, als God maar eens weer Zijn zegenende
hand ontsloot de marktprijzen weer stegen en
de malaise week
De vroomheid der menschen is zoo nameloos
onbestendig. Uitwendige zegeningen willen wi>
wel en dan is het nooit genoeg, maar God naar
waarde danken, komt het wel ooit daartoe
Vergeten wordt de afhankelijkheid, ootmoed
en dank en juist nu, nu een deel der Zeeuwsche
Kerken naar aloud gebruik Dankdag voor 't
Gewas hield en dat in streken, waar zeker niet
de minste slagen en tegenslagen te boeken val
len, is het zoo noodig te beseffen, dat wij niet
den vereerders der afgoden gelijken zullen, maar
iets zullen verstaan van Jona's danklied, dat op
rees in en na donkere uren.
GEREF. MEISJESBOND.
We hopen, dat het onzen lezers niet ver
drieten zal, wanneer ze zien, dat de Kerkbode
weer aandacht gaat geven aan den Geref. Meis-
jesbond. Wat we over dien Bond schreven
bracht heel wat pennen in beweging en daaruit
blijkt dat de actie van en onder de Geref .meis
jes in breeden kring de belangstelling heeft en
zoo is bespreking daarvan ook in onze Kerk
bode ten volle gerechtvaardigd. En dan niet al
leen omdat die belangstelling er is, maar ook
omdat die er moet zijn. Zijn er, die, uit wat
we schreven, hebben afgeleid dat we de Meis-
jesvereenigingen een kwaad hart toedroegen,
niets is toch minder waar. Al hebben velen geen
aandacht geschonken aan onze woorden ,,dat
we in de actie van en onder onze Geref. Meisjes
HEEL VEEL GOEDS kunnen waardeeren"
;np U3 'U3A3JipS36 qOO ipO} }Bp Uaqqaq 3AV
in alle oprechtheid. En dat handhaven we nog.
Daarom willen we er gaarne aan meewerken
om de noodige belangstelling voor de Meisjes-
vereenigingen te sterken of te wekken. Van wat
er dan ook geschreven werd naar aanleiding en
tot bestrijding van onze artikelen willen we in
de Kerkbode nota nemen en we vertrouwen ook
dat onze lezers dat zullen billijken en waar
deeren.
We beginnen dan met plaats te geven aan
een tweede „Ingezonden" van Ds. E. Douma,
waarin hij een antwoord geeft op ons antwoord
op zijn eerste „Ingezonden".
moet worden verstaan, is voor het meisje de
vraag hoe het zich, ook op het punt van de
kleeding, onbesmet bewaren zal van de wereld".
De hier gemaakte tegenstelling is niet geheel zui
ver want de „wereld" raakt niet alleen het
uiterlijke gedrag. Onjuiste beginselen, ook on
juiste opvatting van de belijdenis, leiden tot toe
lating van de „wereld". U aanvaardt toch even
min als ik eene scheiding tusschen „leer" en
„wandel" -De M. V. bedoelt de geestelijk-
zedelijke vorming harer leden voor de toekom
stige levenstaak. Daar behoort, als God wil, ook
de moedertaak toe. En die eindigt toch niet als
de kinderen weer rijpere jeugd geworden 2jijn
De moeder moet ook dan de leidsvrouw en
vertrouwde harer kinderen zijn. „De meeste
menschen zijn wat hunne moeder van hen ge
maakt heeft" (Spurgeon). Moet een moeder hare
kinderen niet zooveel mogelijk steunen ook in
hunne verstandelijke moeilijkheden Maar hoe
zal zij die heerlijke roeping naar behooren kun
nen vervullen, als zij niet eens weet dat die
moeilijkheden bestaan
Trouwens art. 36 raakt ook de staatkunde
en onze meisjes en vrouwen worden door de
regeering ter stembus geroepen. Is het dan niet
noodig dat zij weten wat zij willen En de
ongehuwd-blijvenden zijn niet in staat om „thuis
hare eigen mannen te vragen"
III. Ten aanzien van de eerbaarheid noemt
U bepaald twee bezwaren
a. de kleeding. „Aan het kleedingvraagstuk
had veel meer aandacht besteed moeten worden.
(Z. Kerkb. 19 SeRt.) Volgens de door U later
gegeven nadere verklaring beteekent dit bezwaar
eigenlijkde Geref. meisjes hebben te weinig
geluisterd naar de waarschuwingen o.a. van Mej.
Kuyper.
Nu is deze klacht steeds mogelijk elke pre
dikant waarschuwt tegen verleiding en verzoe
king. Maar moet het aan de Kerk als geheel
worden toegerekend, als er leden zijn die on
danks die waarschuwingen ongeregeld wande
len Wij meten het ideaal toch niet af naar
wat er van verwezenlijkt wordt? Het Christen
dom is toch niet wat de Christenen er van te
recht brengen Bovendien wij weigeren als
Gereformeerden om een apart gewaad te aan
vaarden wij willen geen heilslegeruniformen
maar gewone eerbare kleeding. Dit brengt het
kleedingvraagstuk terug naar de vragen aangaan
de de kracht van het Christelijk geweten aan
gaande de werking van het schaamtegevoel en
verantwoordelijkheidsbesef jegens den naaste.
Zeer zeker er zijn grenzen, die geëerbiedigd moe
ten worden. Of die evenwel juist daar liggen,
waar Mej. Kuyper ze meende aan te kunnen
wijzen, laat IK in het midden. Gelukkig is ook
de Mode aan „mode" onderhevig. Dit staat
vastals onze M. V. krachtig werken aan de
geestelijk-zedelijke vorming, dan kan in dezen
nog veel goeds van haar worden verwacht.
b. U keurt het af als 's avonds vergaderd
wordt. Ik vrees dat Uwe argumenteering hiervan
bij sommige lezers de gedachte van een zekere
dubbele moraal kan wekken. Want evenmin als
het aan een meisje vrijstaat om zonder noodzaak
zóó laat (elf, twaalf uur) op straat te zijn, even
min past dit den jongeling. Hem staat dit even
min vrij of zou het alleen voor meisjes erg
zijn
Ik kan begrijpen dat ouders bezwaar er tegen
hebben dat hunne kinderen laat in den avond
thuis komen. Maar dan moet dit bezwaar niet
alleen gelden tegen de M. V. Dan moeten zij
consequent zijn dan kunnen meisjes nooit zon
der geleide 's avonds op straat dus ook niet
op z.g. hoofddagen, feesten, verjaardagen, brui
loften, kermisdagen enz. enz. Dan, ouders de
lijn strak over heel de linie of is hier plot
seling een welkome stok gevonden om een hond
te slaan Dan ook alle krachten ingespannen
om voor Uwe dochters of dienstboden enkele
uren in den middag vrij te maken, want van de
Christenvrouw zal in de toekomst veel worden
gevergd
Tenslotte eene enkele opmerking over het
bezwaar van Dhr. Wirtz dat „de M. V. onge
veer niets doet voor de opvoeding tot huisvrouw
en huismoeder". U hebt dit bezwaar ontkend
maar U drukt het toch in de Z. Kerkb. van 10
Oct. af. Dat was dus eigenlijk overbodig, Mijn
heer de Redacteur Jammer is alleen dat ook dit
bezwaar gebruikt worden kan en zal tegen de
M. V. Dhr. Wirtz valt hier wel in zijn eigen
zwaard. Hijzelf heeft de leiddraad „Opvoedkun
de" in „B. en B." verzorgd. Als dit citaat iets
beteekent, dan is het dat Dhr .Wirtz zelf er
kent in zijn eigen arbeid schromelijk te zijn te
kort geschoten.
Laat onze M. V. voortgaan ook door kwaad
gerucht Dat houdt nederig en bindt samen en
komt zoo aan het werk zelf ten goede
Met hartelijken dank voor de plaatsing,
E. DOUMA.
Oostkapelle, 11 Nov. 1930.
Laten anderen vergeten hunne weldadigheid,
ik daarentegen zal U offeren met de stem der
dankzegging.
God toch heeft Zich betoond een God des
heils te wezen een God van redding en genade.
Wat betaamt dan Zijn kind
Hem te eeren met het offer der dankzegging
en dat offer te brengen onder het zingen van
het loflied tot Zijn eere, want deze God is zijn
God.
Hem wil hij verheerlijken en danken en prijzen.
Een offer op het altaar en de dankpsalm op
de lippen, opdat alzoo beide met elkander ver
eend als een liefelijke reuk opstijgen tot voor
's Heeren aangezicht.
Bij het offer op het altaar behoort het hart
en is dat het geval, dan moet gij ook zingen
van 's Heeren wegen.
Dan is hetwat ik beloofd heb, zal ik betalen
d.w.z. de gedane beloften zullen vervuld en
uitgevoerd, als God mij weer in de ruimte zal
hebben gesteld.
Niets, neen niets zal er aan ontbreken.
Ze niet betalen zou leugen zijn tegenover
Godoneerlijk tegenover den getrouwen God
en Verzorger.
Alles betalen, want hart en leven zal U ge
wijd.
Als God maar weer is de Bron van alle troost
en vreugd, dan komt de ziel in heilige bewonde
ring en moet het beleden het heil is des Heeren.
Dat is de korte conclusie van alles.
De bewaring was door 's Heeren hand.
De redding en verlossing kwam toe van den
God der trouw ja alle zaligheid is des Heeren.
De Heere en Hij alleen is de Bron van alle
goed.
Zoo zong Jona, terwijl nog een donker pad
voor hem lag, maar hij had leeren berusten in
Gods weg en wil en zichzelf leeren verfoeien
om eigen zonde en eigenwilligheid.
Ook dit woord uit het Oude Testament heeft
in deze dagen iets te zeggen, want Gods be
loften zijn ja en amen in Christus Jezus voor
allen, wien Hij werd een oorzaak der eeuwige
zaligheid. Die Jezus is Koning over alles en
gaf Hij uit Zijn kruis en offer dan niet eenigen
zegen
Is er uit Zijne hand dit jaar u niets toege
vloeid, dat het hart tot een danklied oproept en
stemt
Werkelijk niets, broeders en zusters Was
het u niet mogelijk te zingen op uw dankdag in
geloof het heil is des Heeren
Hij is en blijft Dezelfde ook in der tijden
nood. Ook voor u.
K. B. SCHEELE.
NogmaalsDe Geref, Meisjesbond.
Mijnheer de Redacteur,
Wijl U in Uwe artikelen over den Geref.
Meisjesbond ergens spreekt over „debat over
de M. V.", durf ik plaatsruimte in de Kerkbode
vragen om nog op enkele punten in te gaan.
Uw requisitoir is verre van malsch. Dat is
niet zoo erg maar wel vind ik het jammer dat
U het boek van Dhr. Wirtz en diens functie
bij den Bond in de bespreking hebt ingebracht.
Daardoor loop ik kans verweten te worden over
Uw hoofd met Dhr. Wirtz te debatteeren. Dit
verwijt is hierdoor ontzenuwd, wijl Uwe breede
aanhalingen toonen dat U grootendeels denkt als
hij. Daarom waag ik het ook over die citaten
enkele dingen te zeggen.
Allereerst merk ik enkele kleinere dingen op.
Dhr. J. C. Wirtz is niet officieel raadsman van
den Bond. In de jaarboekjes, die ik van 1922
af heb kunnen controleeren, komt zijn naam niet
voor op de lijst der Commissie van Advies. U
hebt hem dus te veel eer gegeven. Ook het be
roep op Dhr. Wirtz als gezaghebbend in de
questies van den Bond is niet geheel zonder
gevaar. Hij toch schreef in „B. en B." een leid
draad „Opvoedkunde", maar maakte onderwijl
het befaamde boek gereed voor de pers. Dat
gelijktijdige moest een verwarrenden indruk ma
ken, zoo al niet erger.
Ook is het door Dhr. Wirtz gekozen voor
beeld van de jaarfeestprogramma's der M. V.
en J. V. meer humoristisch dan doeltreffend.
Het grappige moet hier de kracht van argument
hebben. Én is het onjuist dat de M. V. Ge
loofsbelijdenis behandelt De klacht ook in onze
Kerken is toch algemeen dat de kennis der be
lijdenisschriften zoo gering isDat de M. V.
hierin verbetering tracht te brengen verdient
geen afkeuring, maar toejuiching. De M. V. doet
met haar arbeid een poging die klacht, welke
een aanklacht is, in de toekomst te laten ver
stommen.
Op Uwe voornaamste bezwaren tegen de
M. V. moge ik het volgende antwoorden
I. Doctrinair vasthouden dat de M. V. "copie
der J. V. moet zijn". U hebt het leelijke woord
„doctrinair" niet teruggenomen. Dat is jammer.
Wel hebt U het bezwaar zelf verzwakt door
als titel voor Uw art. in Z. Kerkb. van 10
Oct. te nemen „te veel copie der J. V.". Dit
laatste stelt de vraag anders want het bezwaar
is teruggebracht tot een waardeeringsoordeel
het is U te veel als het wat minder was, was
het U goed. Daartegenover wil ik staande hou
den dat de M.V. geen copie der J. V. is noch
zijn mag. In theorie hebt U dit toegegeven de
Statuten van den Bond spreken hier duidelijke
taal. Maar komt soms de practijk hinkend achter
aan Met Dhr. Wirtz meent U dit. Natuurlijk
zal hier wel eens iets haperen daar is het men-
schenwerk voor, onvolkomen en met zonde be
vlekt. Maar ALS hier werkelijk een groote af
stand is, welnu de Bond is nog jong en ver-
andere dit. En ik maak Uw woord in dezen
dan tot mijn wensch door den arbeid zelf zal
allengs duidelijker worden, welke bijzondere
eischen deze arbeid stelt (Z. Kerkb. 19 Sept.).
II. U schrijft (Z. Kerkb. 19 Sept.) belang
rijker dan de vraag hoe art. 36 der Gel. Bel.