Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 47. Vrijdag 21 November 1930. 44e Jaargang. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTEUR: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE. - - - - -nrrr- 3^, -...-ogtfSPJ VASTE MEDEWERKERSD.D. L. TïötlMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.—, Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel 5 bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. NIET BEROEMEN EN TOCH ROEMEN. Zoo zegt de Heereeen wijze be- roeme zich niet in zijne wijsheid en de sterke beroeme zich niet in zijne sterk heid een rijke beroeme zich niet in zijnen rijkdom, maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat en Mij kent, dat Ik de Heere ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde, want in die dingen heb Ik lust, spreekt de Heere. Jeremia 9 23 en 24. Van den hoogen God afgevallen zocht Juda heul bij den afgod en verachtende de levende wateren, opborrelende uit den Springader Is raels, dacht het verkwikking te vinden bij ge- brokene bakken van eigen vinding om tot eigen schande te moeten erkennen, dat er niet de min ste troost te vinden was. Nochtans wilde Jeruzalem niet tot den Heere wederkeeren om bij Hem vervulling te zoeken en te vinden, maar bleef het bouwen op de go den van eigen maaksel, daarvan verwachtende, wat tot echt genot van het leven noodzakelijk was. Was het dan te verwonderen, dat God, Die Zijne eere zocht, Israël verkonden laat, dat de geesel Gods uit het Noorden komt? Te begrij pen is, dat Jeremia, die zijn volk zoo innig lief had, over de breuk zijns volks en de bange straf, die op komst was, klaagtoch, dat mijn hoofd water ware en mijn oog een spingader van tranen zoo zou ik dag en nacht beweenen de verslagenen van de dochter mijns volks. In den geest ziet hij reeds liggen de versla genen op het veld en minder geacht dan een korenaar, die achter den maaier valt, want die wordt nog opgeraapt. En toch laat de Heere nog niet los en blijft er op wijzen, wat Hij wil. Maar onomstootelijk vast staatwie 's Hee- ren lof niet vertelt, die zingt eigen glorie wie in God niet roemt, eindigt inplaats van in den Gever in de gave. Zoo zegt de Heere een wijze beroeme zich niet in zijne wijsheid. Ook reeds in Jeremia's dagen was die waarschuwing noodig en ten be wijze lezen we in 8 8 Israels roemtaal: wij zijn wijs en de wet des Heeren is bij ons. Daarop wordt gebouwd en dat genoegzaam geacht. De uitwendige voorrechten een grond gere kend en de genade Gods veracht. Dat is het groote gevaar bij 't leven onder het heldere licht van Gods Woord. De Heere Zelf zegt heteen wijze beroeme zich niet op zijne wijsheid, zijn verstand, kunde of doorzicht, want ook die heeft hij niet van zichzelven en trouwens de wijsheid der wij zen zal vergaan. De sterke beroeme zich niet op zijne sterk heid, want ook sterkte en kracht kan in één enkel oogenblik geknakt en ondermijnd wordt ze door ziekte en verbroken ten volle door den dood, want bloeien mag de mensch in kracht, als de wind daarover gegaan is, zoo is hij niet meer en zijne plaats kent hem niet meer. Wijsheid en kracht kunnen sieren het schep sel door de gave Gods, maar er mag niet op vertrouwd en zoo is het ook met den rijkdom. De Heere toch zegteen rijke beroeme zich niet op zijnen rijkdom op zijn geld, bezit en eigendom. Ook rijkdom is eene gave, maar in plaats er een goed rentmeester van te zijn, loopt de mensch zoo groot gevaar er op te gaan steu nen en te maken tot een god. Ook den rijke dreunt het in de oorendezen nacht zal Ik uwe ziel van u afeischen en uw rijkdom, wiens zal die zijn als het u nog geschonken wordt het te behouden tot het einde der levensdagen. Het is hier beneden alles zoo onzeker en on vast. Neen, Israël roeme niet op wijsheid, kracht ■en rijkdom. Dat het ook door ons allen verstaan worde in deze dagen, nu 's Heeren oordeelen zoo zwaar op het schepsel drukken. De volkeren konden God wel missen in eigen waan en het lied op 's menschen grootheid schal de alom en het blijkt zoo zonneklaar, dat Gods Woord de waarheid predikt niemand roeme in menschen of betrouwen op wijsheid, kracht en rijkdom. Niet beroemen op de gaven, maar wilt ge roemen, welnu roemt dan den Heere psalm- zingt Zijnen naam. Niet roemen in wat slechts schijnbare waarde heeft, maar wel moogt ge roemen in het eenige en wezenlijke goed en dat is de ware kennis, de kennis door den Heiligen Geest gewrocht, de kennis van den eenigen en waarachtigen God, Die Zich in Christus heeft geopenbaard als de Barmhartige en Rechtvaardige en Die te prijzen is tot in der eeuwigheid. God toch te kennen is niet der geloovigen ver diensten en daarom, als hij roemen wil, zoo roe me hij eeniglijk en alleen in den Heere en in dezulken heeft God een welgevallen. De roem bestaat dan hierin, dat zij verstaan, dat Ik de Heere ben recht verstaan en inzien, dat die God is de Verbonds-God de onver anderlijk Getrouwe, Die Zijn gesproken Woord in alle deelen vervullen zal en Die is barmhartig en genadig en groot van goedertierenheid, ver gevende de ongerechtigheid in het eenige offer, dat door Christus is gebracht reinigende in Diens dierbaar bloed vreugde bereidende in den schat, die wordt bewaard. Een welgevallen heeft de Heere in hen, die verstaan, dat Hij is de barmhartige en recht vaardige Heere en ook Hem kennen, Die wel dadigheid, recht en gerechtigheid doet op aarde. Hem kennen, den Bondsgod kennen, Die is vol goedertierenheid en rijk in zegeningen, die voortvloeien uit Zijn Verbond, waarin Hij Zich zelf aan Zijne erve gaf. En ook doet Hij recht, altijd handelt Hij naar alles, wat Hij Zelf heeft verordineerd en inge zet, neen, Hij is niet een God van willekeur, maar wel van recht en gerechtigheid, wat mee brengt vergelding naar eens ieders werk en juist nu wij weten, dat Christus aan den eisch der gerechtheid Gods genoeg deed, kan het worden verstaan Sion zal door recht verlost. Wie in dat besef den Heere dient en voor Hem leeft, mag het hooren, dat het Goddelijk oor vol welgevallen en mededoogen op hem rust. De HEERE Zelf heeft dat gezegd Maar zulke rechte kennis Gods en zulk ver staan Zijner wegen, brengt ook mee afsterven van allen ijdelen menschenroem, om eeniglijk en alleen te roemen daarin, dat God is uw deel en verwachting en eeuwig goed. In het wondere verlossingswerk van Christus wordt het zoo duidelijk geleerd, dat wij ons ner gens op kunnen beroemen, maar die roemt, roe me in den Heere. Verstaat en kent gij dat K. B. SCHEELE. NU AAN 'T WERK. Er kan ook een tijd zijn om feest te vieren. Zoo zegt immers ook de Prediker. Is er een tijd om te weenen, er is ook een tijd om te la chen is er een tijd om te kermen, er is ook een tijd om te springen. Zoo konden directeuren van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Geref. Grondslag ook den oproep doen uitgaan om feestelijk te herdenken het gouden jubileum van de V. U. En over dat recht, ja de roeping tot feestvieren, schreef Ds. Ferwerda toen een tweetal keurige stukjes. Nu we achter die feestviering staan kunnen we getuigen, dat het heerlijke dagen waren, waarin door duizenden uit het geheele land her dacht werden Gods groote daden en Zijn Naam werd dank gebracht voor wat Hij ons in de V.U. wilde schenken en de bede tot Hem werd opgezonden, dat Hij in Zijn genade ook voorts die stichting blijve stellen tot een zegen voor geheel ons volk. Op het feestvieren volgt echter weer het wer ken. Na den oproep „Nu ten feest" volgt de oproep „Nu aan 't werk". Directeuren zonden aan alle correspondenten voor de V.U. een opwekking om krachtig voort te zetten de pogingen om de jaarlijksche con tributie met het noodige bedrag te verhoogen. De actie daarvoor kan nog niet worden be ëindigd. Wel droeg zij aanvankelijk vrucht. Is het noodig, dat de jaarlijksche contributie ver hoogd wordt met een bedrag van 60.000, reeds werd een verhooging der contributies ver kregen van de helft, ongeveer 30.000. Maar ook die laatste 30.000 moeten dan nog ver kregen worden. Nu is er eenerzijds veel dat de actie met eenigen schroom doet aanvatten of voortzetten. De tijden zijn verre van gunstig. Waar menigeen bedacht moet zijn op belangrijke inkrimping van zijn uitgaven, kan het bezwaarlijk lijken te vra gen dat men die uitgaven zal uitbreiden door ook aan de V.U. een jaarlijksche contributie te geven of z'n reeds toegezegde contributie te verhoogen. Anderzijds evenwel is daar veel tegenover te zetten, dat ook nu grond geeft om met vrij moedigheid zich tot dit werk te schikken. Bemoedigen kan, dat zoo duidelijk openbaar werd, hoe groote plaats de V.U. nog heeft in het hart van ons Geref. volk. Dat kwam niet zoozeer daarin uit, dat men bereid was aan de feesten deel te nemen hoewel het öök daaruit bleek maar bijzonder in die groote gewilligheid om de gelden bijeen te brengen voor het uitbreidingsfonds. Driehonderd duizend gul den werd gevraagd en veel meer werd gegeven, zoodat met de bedragen, die door het Van- Coevorden-Adriani-fonds werden afgestaan, reeds meer dan 430.000 daarvoor werd ont vangen. Het voornaamste de liefde voor de zaak is er dus bij een heel groot deel van onze Geref. menschen. Wanneer men bij hen aanklopt weet men van te voren dat men komt voor een zaak, die hun groote sympathie heeft en dat neemt al veel van de bezwaren weg. Vele bezwaren nog niet alle. Dan blijft nog het bezwaar van het vragen van een finantieel offer van hen, die misschien met groote finan- tieele moeilijkheden te worstelen hebben. We willen aan dat bezwaar alle recht laten weder varen, maar mogen dan opmerken, dat men dit bezwaar ook weer niet overdrijven moet. Het finantieele offer, dat voor de V.U. gevraagd wordt is toch niet zoo heel groot. En wanneer dat dan nu allereerst gevraagd wordt van hen, die nog nooit contributie gaven, en die groep is nog heel groot dan overdrijft, wie zegt, dat men dit niet zou mogen vragen. En ook zijn er onder degenen, die wel al contribueeren nog wel enkelen, die ook nu zonder bezwaar hun contributie, soms zelfs belangrijk, zouden kunnen verhoogen. Daarom nu aan 't werk. Want wil men nog een bemoediging Ze kan ontleend worden aan de ervaring. Ergens waar, doet er nu niet toe -was het aantal contribuanten heel klein. Met ijver werd de zaak aangevat en het resultaat was dat binnen heel korten tijd ongeveer dertig contribuanten ge wonnen werden. Bij het bezoeken der broeders en zusters bleek dat er nog heel veel onkunde was in betrekking tot de V. U. Over die on kunde kan men zich terecht verwonderen, om dat er toch al zoolang zooveel over deze stich ting werd geschreven en gesproken maar het feit ligt er, dat die onkunde er is. Die wordt alleen weggenomen wanneer men zich de moeite geeft rustig met zulke onkundige broeders en zusters te praten en hun de beteekenis van de V. U. uiteen te zetten. Dat deed men daar en de menschen zeiden als de zaak zóó staat dan willen we daarvoor zeker ook wel bijdragen. En al gauw waren een 30-tal contribuanten ge wonnen. Waarom zou het elders niet gaan, zoo als het daar ging Tenslotte wanneer de actie niet overal de vrucht zou dragen, die men mocht wenschen en verwachten dan stelt niet het ontbreken van dat resultaat ons schuldig, maar het ontbreken van onzen arbeid. Dat dan niemand, die hier tot arbeiden ge roepen is, nalatig bevonden worde. HEIJ. DIACONALIA. III. De Heilige Schrift vermeldt ons nergens van armenzorg door de Overheid en zoo is dan het le punt van verschil tusschen Diaconalen Steun en Overheidssteun, dat die der Diaconie is eigenlijke en die der Overheid nood hulp. 2e. Overheidssteun is een rechtstaak tegen over de verarmden in den staat, maar de Dia conie is werkzaam in „eene roeping van gees telijken en zedelijken aard, die voortvloeit uit het hoogepriesterschap van den Christus, waarbij we weer iets overnemen, wijl het zoo schoon is gezegd „Het Diaconaat wortelt echter in het God delijk mededoogen met het lijden des doods, dat om der zonde wil Gods schepsel overkomt. Het daalt af van „den Vader der barmhartigheden en den God aller vertroosting". (2 Cor. 1:3). Alleen Jezus Christus is de Eenige, Die in dezen werken kan. Alle mededoogen komt van Hem. De Bedienaar van het Diaconaat is de Midde laar, de barmhartige Hoogepriester. Hij alleen (Joh. 15:5). De Christen, die als diaken op treedt, is dit slechts door de verborgen gemeen schap met Hem, als lidmaat van Hem, het Hoofd, als door Hem in het ambt gesteld. Alle diaconie, die dit mist, is geen diaconie." 3e. De steun der Diaconie is offergave, maar de Overheid heeft niets om te geven, wijl zij het eerst van anderen nemen moet door belasting op te leggen. 4e. De Overheid kan in eigenlijken zin niet aan armenzorg doen, wijl het meer is dor stof- felijken steun geven, als we maar denken aan het woord in het Formulier ter bevestiging van Diakenen „dat zij niet alleen met de uiterlijke gift, maar ook met troostrijke redenen uit het Woord van God, aan de armen en ellendigen hulp bewijzen zullen." Laat toch beide drie zaken door onze Dia kenen goed worden verstaan, wijl we weten hoe een gesprek over geestelijke dingen en ook het gebed der Diakenen in menig gezin hoogelijk is gewaardeerd. Ook de arme voelt zoo fijn de echte barmhartigheidszin. 5e. Bij Overheidszorg komt zoo gemakkelijk de gedachte te hebben recht op onderstand, waardoor het besef van verantwoordelijkheid een gevoelige knak krijgt. Dit is anders als de Diaconie steunt, want zij geeft van wat aan Christus is gegeven en wie van haar ontvangt, ontvangt van Christus, waardoor alles gestempeld wordt als genadegave. Wordt het wel altijd zoo bezien En toch is het zoo. 6e. Overheidssteun brengt mee het gevaar te dooden alle zin tot spaarzaamheid en te ver staan de levensroeping zijn brood te verdienen door inspanning van eigen kracht. Maar wordt de steun der Diaconie beschouwd als eene gave van Christus Zelf, zoo wordt aangegrepen elke goede gelegenheid om door eigen arbeid in zijne levensbehoeften te voorzien. 7e. Overheidssteun kan ook verkeerd wer ken voor gevers en staatsburgers, die zich van alle hulpbetoon onttrekken gaan, omdat de Staat toch wel steunen zal, maar de Diaconie roept allen in het midden der gemeente op tot eene vrijwillige offergave, uit liefde tot Christus en de armen, die Hij haar ter verzorging liet. 8e. Grondslag van alle armenverzorging moet zijn „gij zult uwen naaste liefhebben als uzel- ven". Kan de Staat naar dien grondslag werken Wel kan die grondslag tot haar recht komen door den arbeid der Diaconie, die hare roeping is welbewust. Deze 8 punten door Ds. Buffinga genoemd geven zeker een helder geluid en we hebben ze hier in zijne of in eigen woorden weergegeven, opdat ze goed zouden worden overdacht, want eenstemmigheid is er ook over deze zaken in ons goede Zeeland nog niet. Te meer zij dit gezegd, omdat de kreetde Staat moet maar voor alles zorgen, krachtiger wordt en ook hierin ligt de heenwijzing naar de roep der eeuwen om brood en spel. De opwekking in het geciteerde referaat is juist „Maar niet voor een gering deel zal het vooral ook van de Kerk afhangen, of de Overheid nog steeds grooter deel der armverzorging aan zich zal trekken. Boet de Kerk steeds meer van haar invloed op het volksleven in, dan zal de Overheidsbe moeiing ook inzake armverzorging nog steeds omvangrijker worden. Thans is het aandeel der Overheid in de steun- verleening reeds ruim 70 dat der Kerk 22y2 en dat der particulieren slechts 624 Het drieërlei ambt in Christus' Kerk het pas torale, presbyteriale en diaconale, werke tot een voldoende armverzorging innig samen. En nooit geve men het beginsel prijs, dat wij onzen armen inderdaad een voldoende verzorging hebben te verstrekken." Met de broeders-diakenen zijn ook wij voor dit kostelijke referaat dankbaar, ook met het oog hierop, dat er verder aan zal worden voort- gesponnen en steeds duidelijker worden weg en roeping van de Diaconie. Dat we zoo breedvoerig schreven over de Centrale Diaconale Conferentie, zij onze Zeeuw- sche Diakenen een bewijs, dat ook hun arbeid heeft aller belangstellnig, omdat het ook hier gaat om de eere van aller Koning en Heere. K. B. SCHEELE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 1