te verhuren, komt men zelfs soms in een stadium,
waarin men den nieuwen toestand niet eens
meer betreurt. Men bemerkt, dat het heel goed
zonder dominee gaat en men doet langer geen
moeite er ook een terug te krijgen.
Men moge een dergelijken gang van zaken
naar gelang van zijn standpunt ten opzichte van
godsdienst en kerk rechtvaardigen, betreuren of
als een teeken van goddeloos verval brandmer
ken, te ontkennen valt niet, dat het verschijnsel
bestaat. Het verschijnsel, dat de predikant niet
gelijk de arts, de notaris of de burgemeester als
een onmisbare factor in de plaatselijke gemeen
schap wordt gewaardeerd.
Deze eigenaardige waardeering openbaart zich
ook, zij het op minder ostentatieve wijze, in
gemeenten, waar de pastorie nog bewoond wordt
en waar de predikant zijn normale functie ver
richt. Moet een arts zijn praktijk tijdelijk staken,
hij krijgt evenals de notaris of de burgemeester
een plaatsvervanger en zijn werk gaat onver
zwakt door. De predikant echter kan ziek wor
den of met vacantie gaan, zonder dat een ander
zijn taak overneemt. De gemeente begeert dit
ook niet en de kerkeraad neemt er geen maat
regelen toe. Slechts in vacatures treden de ring
broeders op en verrichten dan nog alleen het
allernoodzakelijkste werk.
Het Orgaan van den Ned. Bond van Predi
kanten heeft in zijn laatste nummer de aandacht
gevestigd op een geval, dat in dezen tot voor
beeld kan dienen. Zeker predikant, wiens va
cantie voorbij was, zag zich genoodzaakt nog
op zijn minst vier weken buiten de gemeente
bij zijn zieke echtgenoote te blijven.
Het Orgaan verbaast zich over een dergelijke
veel voorkomende en algemeen als vanzelfspre
kend erkende opvatting omtrent de betrekking
tusschen ambtelijke en huiselijke plichten en
huiselijke plichten en stelt hier het geval tegen
over van den minister, wiens gezin door een
ongeval werd getroffen en die toen zijn verant
woordelijk werk slechts even onderbrak om zijn
zoon ten grave te geleiden. Het blad vraagt zich
af, of het door ons hier boven geschetste ver
schijnsel is toe te schrijven aan gebrek aan acti
viteit bij de predikanten dan wel het symptoom
is „van verworden gemeenteleven, dat een ge
liefden leeraar, vertoevend bij de sponde van
zijn kranke echtgenoote, nog wel Z09 dierbaar
vindt als een staande man, die naast zijn amb
telijke wapenrusting draagt de zorgen over wie
hem lief zijn thuis".
Wij gelooven, dat men de predikanten in de
zen geen schuld mag geven. Zij missen bij hun
arbeid dikwijls den prikkel, dat men hen noodig
heeft. Indien door hun ontstentenis de gemeente
in het honderd ging loopen, de bevolking geen
raad wist, de kerkeraad met de handen in het
haar zatMaar dit is niet het geval. Nie
mand is onmisbaar, maar te ruw en te pijnlijk
laat men den predikant gevoelen, dat hij aller
minst onmisbaar is. Het gaat ook zonder hem
zoo wel goed. Het leven marcheert wel
Het stilzetten van een dienst, het opschorten
van een catechisatie, de onderbreking van het
huisbezoek, te zelden zijn het voor een ge
meente wereldschokkende gebeurtenissen. Slechts
in kleinen kring merkt men er iets van en zelfs
daar vat men het gemis niet te tragisch op.
Voor den ijverigen, overtuigden, zich geroepen
voelenden predikant is dit wel de diepste scha
duwzijde van het ambt en de pijnlijkste doorn
in het vleesch de ervaring, dat hij zonder schade
gemist kan worden.
Over het aantal vacatures behoeft in de Ge
reformeerde Kerken niet geklaagd te worden.
Eerder het tegendeel. Indien de toeloop der
Theologische studenten en in Kampen en in Am
sterdam zoo groot blijft, (al zou deze zelfs wat
minder worden) komt er een tijd, dat het be
zwaarlijk zal zijn voor onderscheidene studen
ten een plaats te vinden.
Prof. J. Waterink wees hierop reeds in de
„Reformatie". Meer dan één beroep begint tot
de zeldzaamheden te behooren.
Wij mogen dankbaar zijn, dat zoo velen den
Heere in Zijn Kerk willen dienen en dat een
Raad van Beheer het beroepingswerk niet kan
tegenhouden. Maar volkomen waar blijft ook
voor ons, dat een predikant eerst geroepen moet
worden, zal hij kunnen roepen.
Doch nu de vraag, als hij geroepen is, is hij
dan voor de gemeente een onmisbare factor
Onmisbaar natuurlijk opgevat in de beteekenis,
die het woord alleen voor ons kan hebben.
Op deze vraag moet worden geantwoord, dat
ook in onze kerken meermalen de gedachte op
komt bij de ambtsdragers, dat zij geen onmis
bare factor zijn in de kerkelijke samenleving.
Bandeloos is soms de critiek en onderschei
dene predikanten kunnen in hun levensboek
schrijven, dat er gemeenten waren, die hem, den
van God gezondene (zoo moeten wij het toch
zien), zoo spoedig mogelijk liefst zagen vertrek
ken-. Het gevolg daarvan is een vacature dit
doet er weinig toe, na den heengegane weer
een ander, op hoop van zegen.
Wat het werk zelf betreft, ook onder ons
bij ziekte wel direct den arts raadplegen, maar
geestelijke verzorging uitstellen.
De predikant moet dikwijls van een ander
hooren, dat iemand ziek is hoort hij het niet,
men neemt het hem kwalijk, dat hij nog geen
ziekenbezoek heeft gedaan.
Het is, alsof de band tusschen gemeente en
predikant niet meer zoo sterk is, waaraan zeer
zeker ook meewerkt, dat vele predikanten zoo
dikwijls verhuizen. In enkele jaren is het onmo
gelijk een stempel op de gemeente te drukken
en waarachtig contact bestaat alleen na lang
durig verkeer.
In gevallen van een conflict tusschen ambte
lijke en huiselijke plichten, moet het ambtswerk
voorgaan.
Waar ter wereld heeft men een werkkring,
dat men behalve in zijn vacantie, weken uit zijn
werk kan zijn
Het aangehaalde voorbeeld in bovenstaand
stuk zal zeker wel een unicum zijn, want zou
dat navolgers vinden, dan moet het ambtelijk
naar beneden worden gehaald.
De ambtsdragers zijn van hun werk God ver
antwoording schuldig. Daarom blijft het zoo
noodzakelijk, altijd de gemeente te doordringen,
van het onmisbare van huisbezoek en catechi
satie, waarom ook te veroordeelen het houden
van de catechisatiën van October tot Maart.
Ook in landbouwende streken kan, indien er
slechts medewerking is, gedurende 9 maanden
worden gecatechiseerd.
Hier een taak voor de kerk en de predikant
moet zich niet zoo gauw bij den bestaanden
toestand neerleggen. Hoe getrouwer hij is in al
les, hoe getrouwer ook de gemeente. Redenen
tot dank hebben wij te over, dit zonder hoog
moed gezegd, maar dat het kerkelijk leven niet
meer in het centrum staat, moet worden gecon
stateerd. Alles gaat voor het kerkelijk leven
en dan komt de kerk. Voor alles vaak tijd, maar
niet voor wat van de kerk is. Veel zou hier
nog over te schrijven zijn. De oorzaak ligt onzes
inziens in het gezin. Hier dan ook de vraag, hoe
spreekt gij over den dienst des Woords, over
alle ambtelijk werk, over de ambtsdragers Doet
gij het biddend, zoodat de ambtsdragers op het
gebed worden gedragen, de prediker zal na in
zinking, weer met nieuwen moed worden be
zield en roepen en zich weten de geroepene,
omdat het leven niet kan leven zonder het evan
gelie, de prediking van den rijken Christus voor
den armen zondaar.
Middelburg. SCHEELE.
P.S. Door te veel copy over de V.U. kon
dit de vorige week niet geplaatst worden. S.
HERHALINGSOEFENINGEN EN
GEESTELIJKE VERZORGING.
V.
Waarom ik deze brieven schreef
Omdat de arbeid der geestelijke verzorging
onder onze jonge mannen in het leger ook in
onze kerkelijk kringen nog veel te onbekend is.
De legerpredikanten worden door menigeen
beschouwd als „lijntrekkers", wier voornaamste
bezigheden bestaan in het rooken van 'n geurige
„Havana" tijdens lange treinreizen-le klasse en
in het spreken van een algemeen-christelijk,
stichtelijk, met zout besprengd begroetingswoord
bij de opkomst van recruten en herhalingsplich-
tigen.
Deze beschouwing is echter door en door
valsch, oppervlakkig, onjuist en ongemotiveerd.
Mijn werkzaamheden als reserve-veldprediker
tijdens de herhalingsoefeningen te Breda en Ber
gen op Zoom gaven mij de gelegenheid mij van
nabij op de hoogte te stellen met den arbeid
der legerpredikanten en brachten mij tot de volle
overtuiging dat deze heeren een moeilijk, onrus
tig, zwaar leven hebben, een leven, dat hen
vele offers kost.
Talrijke garnizoenen en groote districten heb
ben zij te bewerken. Dagen achtereen en vele
nachten worden zij ontrukt aan hun huisgezin
nen. Een gewone dominee mag het druk heb
ben, hij arbeidt toch op een begrensd terrein.
Maar een legerpredikant zit wekelijks, ja vrijwel
dagelijks tusschen de wielen, draaft van het
eene garnizoen naar het andere, van de eene
kazerne naar de andere, van het eene tehuis
naar het andere. Altijd moet hij een vroolijk
gezicht zetten. Steeds moet hij „paraat" zijn een
opwekkend woord te spreken. Met tal van uit-
eenloopende vragen wordt hij overrompeld. Al
lerlei netelige kwesties moet hij niet zelden tot
oplossing brengen. Hij moet tegelijk de meer
dere en de vertrouweling der soldaten zijn, de
majoor en de dominee. Deze herder heeft een
onafzienbaar-groote kudde. Geregeld contact
tusschen den legerpredikant en den soldaat is
vrijwel uitgesloten, want de herder heeft maar
één lichaam en de schapen zijn duizenden in
getal en overal verspreid. Voorts moet hij, zal
hij zich populair weten te maken, niet alleen
kunnen preeken en spreken, zóó dat hij de ziel
van onze jongens raakt en wakker schudt, maar
hij moet ook behoorlijk kunnen schaken en dam
men, zóó dat hij in de tehuizen met blijdschap
wordt begroet.
Een legerpredikant moet zijn een „Manusje
van alles", een meester op alle wapenen, een
veelzijdig, neen, een alzijdig mensch.
Getuigt zijn optreden van ernst zonder luim,
dan kan hij zijn biezen wel pakken. Is hij alleen
maar humorist, dan blijft er weinig of niets meer
over van zijn eigenlijke roeping de geestelijke
verzorging. Slooft hij zich met opzet uit om
soldatentermen te gebruiken en toespraken te
houden over onderwerpen als de „wapenrusting"
van Efeze 6, den „heiligen oorlog", den „goeden
strijder" e.d., dan zijn de soldaten dat begrijpe
lijkerwijze al spoedig beu. Het is zoo goedkoop.
Maar weet hij daarentegen nooit eens een origi
neel, pakkend beeld te ontleenen aan het mili
tair milieu, dan is hij toch ook weer niet be
rekend voor zijn taak om speciaal te spreken
naar het hart van den soldaat.
Zoo ligt het arbeidsterrein van den legerpre
dikant vol voetangels en klemmen, nog afgezien
van de groote moeilijkheden, waarover ik in
mijn eersten brief schreef betreffende het groot
verschil in rang en stand, aard en karakter, ont
wikkeling en godsdienstige overtuiging onzer
militairen.
Kan deze arbeid dan eigenlijk wel vruchtbaar
zijn
Wij laten het antwoord op deze vraag geven
door een citaat uit het orgaan van den Neder-
landschen Militairen Bond
„Talrijke brieven van militairen en oud
militairen, die spreken van genoten zegen
door het gehoorde op de samenkomsten in
de kazerne of in een vertrouwelijk gesprek,
herinneren ons steeds weer aan de rijke
vruchten, die de arbeid der legerpredikan
ten draagt voor velen. En hoeveel blijft er
dan nog niet verborgen, waarvan wij nooit
hooren.
Hoevele jonge mannen zijn er niet, die
in hun diensttijd voor het eerst iets hoor
den van het Evangelie, van de geestelijke
dingen.
Breede kringen van ons volk leven bui
ten God en verre van Zijn dienst. Zij heb
ben nog nooit een kerk van binnen gezien
hun leven gaat op in den roep om „brood
en spelen". De jonge mannen uit deze krin
gen komen echter nog wel bij de samen
komsten der legerpredikanten. Wij hebben
meer dan eens gehoord dat iemand bij een
kerksamenkomst tijdens de herhalingsoefe
ningen voor het eerst van zijn leven een
kerk bezocht en dat het hem „meegevallen"
was
(De Nederlandsche Krijgsman 13 Aug. 1930.)
Niet gaarne zou ik de eenvoudige werkzaam
heden door mij verricht op één lijn willen plaat
sen met den ingespannen arbeid der legerpre
dikanten. Ik trad tijdens de herhalingsoefenin
gen te Breda en te Bergen op Zoom nog maar
op als een zeer ongeroutineerde reserve-veld
prediker, die zich althans de eerste dagen ge
voelde als een kat in een vreemd pakhuis en
als een oliedrup op de golven.
Maar het bericht dat legerpredikanten „talrijke
brieven van militairen en oud-militairen" ontvan
gen, die spreken van genoten zegen, kan ik
goed gelooven, wanneer ik uit mijn dossier „Her
halingsoefeningen" enkele brieven en briefkaar
ten haal, die ervan spreken dat zelfs die on
geroutineerde arbeid van een beginneling-reserve
veldprediker niet ijdel bleek in den Heere.
Tevens kan men daaruit zien dat de geestelijke
verzorging der militairen niet alleen evangelisee-
rende beteekenis heeft, maar onder Gods zegen
ook van bouwende en bewarende kracht is.
Ten bewijze en ten besluite laat ik hier af
drukken een schrijven van een Hervormde we
duwe uit Apeldoorn, wier zoon ik in Breda aan
trof.
Apeldoorn, 17-9-30.
WelEerw. Heer,
Nu ik van mijn zoon een en ander verneem,
kan ik niet nalaten U recht hartelijk te danken
voor de gesprekken, die U met hem hield. Het
is voor mij een heele troost te weten dat daar
in het vreemde Breda nog menschen zijn, die
zich het lot en de geestelijke nooden van mijn
oudsten zoon, aantrekken. Ik ben wel eens bang
voor hem dat hij niet bestand is tegen allerlei
verleiding in den dienst. Maar na zijn brief over
het Militair tehuis en Uw bezigheden onder de
soldaten, ben ik volkomen gerustgesteld.
U nogmaals hartelijk dankend,
Hoogachtend,
(volgtonderteekening.)
Ik eindig nu met den wensch dat de Koning
der koningen de geestelijke verzorging der mili
tairen bij voortduur zegenen moge tot verster
king van den band tusschen God, Oranje en
Nederland. Hij schenke onze legerpredikanten
veel wijsheid en tact, veel liefde en geloof.
Middelburg. D. RINGNALDA Jr.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, October '30.
Op 17 Juli j.l. heeft Ds. Berkhoff, Chr. Ger.
predikant te Amsterdam een radio-toespraak ge
houden voor de Ned. Chr. Radio-Vereeniging.
Over die lezing is al veel te doen geweest.
Ds. Berkhoff wil wel geen Chiliast zijn, alsof
het Duizendjarig Rijk de hoofdinhoud van zijn
geloof was, maar hij wil Bijbelsch Christen zijn,
die ook verwacht het Duizendjarig Rijk, doch
die dit als onderdeel beschouwt zijner toekomst
verwachting.
De lezing verscheen in „Het Zoeklicht". Ook
dit feit heeft in Chr. Geref. kring verwondering
gewekt.
Daar „Het Zoeklicht", waarin de lezing over
het Duizendjarig Rijk afgedrukt staat, op vrij
ruime schaal onder de leden onzer kerk( althans
hier in Zaamslag) verspreid is, verzoekt men
mij over dit vraagstuk eens in onze Kerkbode
te schrijven.
Natuurlijk gaat dit moeilijk in dezen brief.
Misschien vinden we gelegenheid later over deze
stof meer uitvoerig onze gedachten te zeggen.
Hoewel ieder, die iets over deze leer we
ten wil, zal in de werken van onze Gerefor
meerde theologen voldoende materiaal vinden.
Dr. Kuyper schreef er over. Ook Dr. Bavinck.
De bekende Ds. Knap bespreekt deze ketterij
in zijn „Opstanding en eeuwig leven". Zeker
mag hier ook wel genoemd worden Dr. S.
Greydanus, die in zijn vertaling en verklaring
van „De Openbaring des Heeren aan Johannes"
in den breede over hoofdstuk 20 spreekt. Ds.
H. Hoekstra schreef er eens een heel boekje over.
De nieuwe Christél. Encyclopaedic (van Kok
te Kampen) geeft een oriënteerend artikel over
deze materie.
Zooals bekend is zijn de aanhangers van deze
leer, wat verschillende punten betreft, onderling
zeer verdeeld.
Hierin komen zij echter overeen zij meenen
dat tweeërlei wederkomst van Christus moet
aangenomen worden. De eerste verschijning zal
de oprichting van dit duizendjarig rijk brengen.
Wanneer Christus voor de tweede maal ver
schijnt zal de toestand der eeuwigheid intreden.
In verband daarmede onderscheidt men ook een
dubbele opstanding de eerste van de gestorven
heiligen, die gedurende het bestaan van dit rijk
met Christus zullen regeeren, in de tweede op
standing zullen alle gestorvenen deelen.
Bij zijn eerste wederkomst zal Christus de
anti-Christelijke macht overwinnen, den satan
binden, de gestorven heiligen opwekken, de ge
meente (inzonderheid die van het bekeerde, naar
Palestina teruggebrachte Israël) rondom zich
vergaderen, en met en door haar over de volken
heerschen. Na die periode van geestelijken bloei
en stoffelijke welvaart zal satan weer losgelaten
worden en dit rijk aanvallen. Maar dan komt
Christus voor de tweede maal, zal Hij satan
en zijn aanhangers neerslaan, alle menschen uit
de dooden opwekken en over hen allen het eind
vonnis vellen het eeuwig vrederijk treedt in
op de vernieuwde aarde.
Wat nu van deze opvattingen te zeggen
Al aanstonds is 't opmerkelijk, dat de leer van
het duizendjarig rijk haar oorsprong vindt in
de valsche Messiasverwachtingen van het latere
Jodendom (eigenlijk is ze van nog ouder datum,
en moeten we tot de Perzen teruggaan). In een
der Apokriefe boeken (Ezra) lezen we„Zie
de tijd zal zijn en het zal geschieden, dat de
teekenen, die ik u voorzegd heb, zullen komen
de Bruid zal verschijnen en zij zal openbaarlijk
vertoond worden, die nu met aarde overtogen
is. En een iegelijk, die van de voorgezegde
kwalen bevrijd is, zal mijne wonderen zien.
Want mijn zoon Jezus zal geopenbaard worden
met degenen, die bij Hem zijn, en die overge
bleven zijn, zullen zich vervroolijken in vier
honderd jaren."
De Joodsche geschriften in 't algemeen geven
de volgende teekening De Messias zal komen
en 't vierde wereldrijk van Daniël en de Ro-
meinsche wereldheerschappij vernietigen, Israël
van den druk der Gojim verlossen, uit de ver
drukking wederbrengen en naar Palestina terug
voeren. Hij zal de dooden opwekken, Jeruzalem
en den tempel weder opbouwen, de wet en den
offerdienst herstellen en een rijk der heerlijkheid
oprichten, waarin de heidenen 't volk Israël als
knechten zullen dienen, de koningen der volke
ren den Messias door geschenken zullen huldigen
en 't Joodsche volk, in 't rijk genot van de goe
deren van zijn door wonderbare vruchtbaarheid
gezegend land, de hoogste gelukzaligheid genie
ten zal. Nog een laatste aanval zal op de Mes-
siaansche wereldheerschappij gedaan worden
door Gog en Magog met de heidensche volke
ren van 't einde der aarde. Maar zij zullen ver
nietigd worden. Dan komt het wereldgericht
en de volken, die God bleven weerstreven, zul
len van de aarde worden weggedaan, die dan
vernieuwd en aan 't volk Gods voor eeuwig
ter woonstede gegeven wordt. Het Jeruzalem
van boven zal op de nieuwe aarde nederdalen,
van saffieren gebouwd en in dat Jeruzalem zal
weder de tempel het middelpunt vormen, waarin
Aaron priester zal zijn en God in eigen persoon
aan 't volk de wet leeren zal.
Uit het Jodendom is het Chiliasme in de oude
Christelijke kerk overgegaan.
De groote kerkvader Augustinus heeft zich
echter met kracht tegen deze dwaalleer verzet.
Hij toonde aan, dat de bedeeling met Israël een
door God tusschengeschoven bedeeling was, tij
delijk van aard en typisch, in symbool te zien
gevend, wat de heilige, algemeene Christelijke
kerk en het rijk der heerlijkheid zijn zou. Het
volk Gods van alle eeuwen en uit alle natiën,
dat is het ware Israël.
Het zegt veel, dat de leer van het Chiliasme
nooit in eenige belijdenis, ook niet der oude
Christelijke kerk, is opgenomen. In later tijd
hebben zoowel de Luthersche als de Gerefor
meerde Kerken deze ketterij met beslistheid ver
worpen.
In de Augsburgsche Confessie verklaren de
Lutherschen, dat zij verwerpen „degenen die de
Joodsche opiniën verbreiden, dat vóór de op
standing der dooden de vromen het bewind der
wereld zullen ontvangen, als de goddeloozen
overal ten onder zullen gebracht zijn."
En de Gereformeerde Kerken belijden in de
Confessio Helvetiea „Wij verwerpen de Jood
sche droomerijen, dat er vóór den dag des ge-
richts een gouden eeuw op aarde zal zijn en de
vromen 't bewind der wereld zullen innemen,
na tenonderbrenging van de goddeloozen, hunne
vijanden. Want de leer der Evangeliën (Matth.
24 en 25, Lucas 18) en het apostolisch onder
wijs (2 Thess. 2 en 2 Tim. 3 en 4) geven iets
geheel anders te denken."
Wat is nu de hoofdfout van het Chiliasme
„De grondfout van deze Chiliastische dwa-
„ling" we halen Dr. Bavinck aan ligt in
„een verkeerde opvatting van het verband tus
schen Oud- en Nieuw-Testament. De verkie
zing van Abraham en zijn zaad had niet ten
doel, om het volk van Israël in de toekomst
of zelfs in het voltooide Godsrijk aan het hoofd
van alle volken te stellen, maar om in Hem,
die het eigenlijk zaad van Abraham was, alle
geslachten der aarde te zegenenIsraël werd
verkoren niet ten koste maar ten bate der
menschheid. Niet alleen is Christus in zijn per
soon de ware profeet, priester en koning, de
echte knecht des Heeren, en zijn offerande het
ware zoenoffer, de ware besnijdenis, het ware
pascha, maar zijn gemeente is ook het ware zaad
van Abraham, het ware Israël, de ware tempel
en het ware Zion."
Door Dr. Kuyper werd dit krachtige argument
genoemdIsraël staat niet in het paradijs, is
niet in Noachs ark, maar komt eerst later onder
de volken op. Aan de Israëlietische bedeeling
gaat derhalve een oecumenische bedeeling vooraf.
Eerst is het een oecumenische kerk van Adam
tot Abraham, daarna pas van Abraham tot op
Christus is 't een particularistische kerk en dan
komt na den Christus weer de oecumenische
kerk terug. De openbaring Gods begint dan ook
niet pas bij Abraham, maar reeds in het paradijs,
bij Adam, den stamvader van het gansche men-
schelijk geslacht. En van Adam gaan de open
baring en de belofte over op Seth, Noach, Sem,
en eerst daarna komen ze op Abraham. Dan
zijn Abraham en zijn zaad-Israël-niet doel maar
middel, instrument om alle geslachten der aarde
te zegenen„In u zullen alle geslachten des
aardrijks gezegend worden. Vooral beroepen de
Chiliasten zich op Openb. 20110. Daarin
wordt gesproken over het gebonden zijn .van
satan 1000 jaren.
Men vergeet echter, dat de Openb. van Jo
hannes een profetisch boek is, en de getallen,
die daarin voorkomen, symbolisch .van karakter
zijn.
Waarom het getal van de 12 X 12000 ver
zegelden en tal van andere getallen zinnebeeldig
opgevat, maar nu ineens het getal 1000 letterlijk
genomen
Het getal 1000 (10 X 10 X 10) is het getal der
volle ontwikkeling.
De scherpzinnige Dr. Greydanus merkt ook
op, dat in Openb. 201 v.v. niet gesproken
wordt over een rijk, en dat Johannes zegt, dat
hij de zielen zag van degenen, die onthoofd wa
ren om het getuigenis van Jezus en om het
Woord Gods. Hoe kan hier nu aan een aardsch
rijk gedacht worden
Doch genoeg. Voor wien meer wil weten staat
de weg open.
Hetgeen Ds. Berkhoff schreef is niet moeilijk
te weerleggen.
A. B. W. M. KOK.
P.S. Na 't schrijven van dezen brief zag 'k,
dat Prof. Aalders in „De Reformatie" van Oc
tober '30 aan „het Chiliasme en het O. T." eert
reeks artikelen wijdt (in verband met Ds. Berk
hoff's lezing).