te verhuren, komt men zelfs soms in een stadium, waarin men den nieuwen toestand niet eens meer betreurt. Men bemerkt, dat het heel goed zonder dominee gaat en men doet langer geen moeite er ook een terug te krijgen. Men moge een dergelijken gang van zaken naar gelang van zijn standpunt ten opzichte van godsdienst en kerk rechtvaardigen, betreuren of als een teeken van goddeloos verval brandmer ken, te ontkennen valt niet, dat het verschijnsel bestaat. Het verschijnsel, dat de predikant niet gelijk de arts, de notaris of de burgemeester als een onmisbare factor in de plaatselijke gemeen schap wordt gewaardeerd. Deze eigenaardige waardeering openbaart zich ook, zij het op minder ostentatieve wijze, in gemeenten, waar de pastorie nog bewoond wordt en waar de predikant zijn normale functie ver richt. Moet een arts zijn praktijk tijdelijk staken, hij krijgt evenals de notaris of de burgemeester een plaatsvervanger en zijn werk gaat onver zwakt door. De predikant echter kan ziek wor den of met vacantie gaan, zonder dat een ander zijn taak overneemt. De gemeente begeert dit ook niet en de kerkeraad neemt er geen maat regelen toe. Slechts in vacatures treden de ring broeders op en verrichten dan nog alleen het allernoodzakelijkste werk. Het Orgaan van den Ned. Bond van Predi kanten heeft in zijn laatste nummer de aandacht gevestigd op een geval, dat in dezen tot voor beeld kan dienen. Zeker predikant, wiens va cantie voorbij was, zag zich genoodzaakt nog op zijn minst vier weken buiten de gemeente bij zijn zieke echtgenoote te blijven. Het Orgaan verbaast zich over een dergelijke veel voorkomende en algemeen als vanzelfspre kend erkende opvatting omtrent de betrekking tusschen ambtelijke en huiselijke plichten en huiselijke plichten en stelt hier het geval tegen over van den minister, wiens gezin door een ongeval werd getroffen en die toen zijn verant woordelijk werk slechts even onderbrak om zijn zoon ten grave te geleiden. Het blad vraagt zich af, of het door ons hier boven geschetste ver schijnsel is toe te schrijven aan gebrek aan acti viteit bij de predikanten dan wel het symptoom is „van verworden gemeenteleven, dat een ge liefden leeraar, vertoevend bij de sponde van zijn kranke echtgenoote, nog wel Z09 dierbaar vindt als een staande man, die naast zijn amb telijke wapenrusting draagt de zorgen over wie hem lief zijn thuis". Wij gelooven, dat men de predikanten in de zen geen schuld mag geven. Zij missen bij hun arbeid dikwijls den prikkel, dat men hen noodig heeft. Indien door hun ontstentenis de gemeente in het honderd ging loopen, de bevolking geen raad wist, de kerkeraad met de handen in het haar zatMaar dit is niet het geval. Nie mand is onmisbaar, maar te ruw en te pijnlijk laat men den predikant gevoelen, dat hij aller minst onmisbaar is. Het gaat ook zonder hem zoo wel goed. Het leven marcheert wel Het stilzetten van een dienst, het opschorten van een catechisatie, de onderbreking van het huisbezoek, te zelden zijn het voor een ge meente wereldschokkende gebeurtenissen. Slechts in kleinen kring merkt men er iets van en zelfs daar vat men het gemis niet te tragisch op. Voor den ijverigen, overtuigden, zich geroepen voelenden predikant is dit wel de diepste scha duwzijde van het ambt en de pijnlijkste doorn in het vleesch de ervaring, dat hij zonder schade gemist kan worden. Over het aantal vacatures behoeft in de Ge reformeerde Kerken niet geklaagd te worden. Eerder het tegendeel. Indien de toeloop der Theologische studenten en in Kampen en in Am sterdam zoo groot blijft, (al zou deze zelfs wat minder worden) komt er een tijd, dat het be zwaarlijk zal zijn voor onderscheidene studen ten een plaats te vinden. Prof. J. Waterink wees hierop reeds in de „Reformatie". Meer dan één beroep begint tot de zeldzaamheden te behooren. Wij mogen dankbaar zijn, dat zoo velen den Heere in Zijn Kerk willen dienen en dat een Raad van Beheer het beroepingswerk niet kan tegenhouden. Maar volkomen waar blijft ook voor ons, dat een predikant eerst geroepen moet worden, zal hij kunnen roepen. Doch nu de vraag, als hij geroepen is, is hij dan voor de gemeente een onmisbare factor Onmisbaar natuurlijk opgevat in de beteekenis, die het woord alleen voor ons kan hebben. Op deze vraag moet worden geantwoord, dat ook in onze kerken meermalen de gedachte op komt bij de ambtsdragers, dat zij geen onmis bare factor zijn in de kerkelijke samenleving. Bandeloos is soms de critiek en onderschei dene predikanten kunnen in hun levensboek schrijven, dat er gemeenten waren, die hem, den van God gezondene (zoo moeten wij het toch zien), zoo spoedig mogelijk liefst zagen vertrek ken-. Het gevolg daarvan is een vacature dit doet er weinig toe, na den heengegane weer een ander, op hoop van zegen. Wat het werk zelf betreft, ook onder ons bij ziekte wel direct den arts raadplegen, maar geestelijke verzorging uitstellen. De predikant moet dikwijls van een ander hooren, dat iemand ziek is hoort hij het niet, men neemt het hem kwalijk, dat hij nog geen ziekenbezoek heeft gedaan. Het is, alsof de band tusschen gemeente en predikant niet meer zoo sterk is, waaraan zeer zeker ook meewerkt, dat vele predikanten zoo dikwijls verhuizen. In enkele jaren is het onmo gelijk een stempel op de gemeente te drukken en waarachtig contact bestaat alleen na lang durig verkeer. In gevallen van een conflict tusschen ambte lijke en huiselijke plichten, moet het ambtswerk voorgaan. Waar ter wereld heeft men een werkkring, dat men behalve in zijn vacantie, weken uit zijn werk kan zijn Het aangehaalde voorbeeld in bovenstaand stuk zal zeker wel een unicum zijn, want zou dat navolgers vinden, dan moet het ambtelijk naar beneden worden gehaald. De ambtsdragers zijn van hun werk God ver antwoording schuldig. Daarom blijft het zoo noodzakelijk, altijd de gemeente te doordringen, van het onmisbare van huisbezoek en catechi satie, waarom ook te veroordeelen het houden van de catechisatiën van October tot Maart. Ook in landbouwende streken kan, indien er slechts medewerking is, gedurende 9 maanden worden gecatechiseerd. Hier een taak voor de kerk en de predikant moet zich niet zoo gauw bij den bestaanden toestand neerleggen. Hoe getrouwer hij is in al les, hoe getrouwer ook de gemeente. Redenen tot dank hebben wij te over, dit zonder hoog moed gezegd, maar dat het kerkelijk leven niet meer in het centrum staat, moet worden gecon stateerd. Alles gaat voor het kerkelijk leven en dan komt de kerk. Voor alles vaak tijd, maar niet voor wat van de kerk is. Veel zou hier nog over te schrijven zijn. De oorzaak ligt onzes inziens in het gezin. Hier dan ook de vraag, hoe spreekt gij over den dienst des Woords, over alle ambtelijk werk, over de ambtsdragers Doet gij het biddend, zoodat de ambtsdragers op het gebed worden gedragen, de prediker zal na in zinking, weer met nieuwen moed worden be zield en roepen en zich weten de geroepene, omdat het leven niet kan leven zonder het evan gelie, de prediking van den rijken Christus voor den armen zondaar. Middelburg. SCHEELE. P.S. Door te veel copy over de V.U. kon dit de vorige week niet geplaatst worden. S. HERHALINGSOEFENINGEN EN GEESTELIJKE VERZORGING. V. Waarom ik deze brieven schreef Omdat de arbeid der geestelijke verzorging onder onze jonge mannen in het leger ook in onze kerkelijk kringen nog veel te onbekend is. De legerpredikanten worden door menigeen beschouwd als „lijntrekkers", wier voornaamste bezigheden bestaan in het rooken van 'n geurige „Havana" tijdens lange treinreizen-le klasse en in het spreken van een algemeen-christelijk, stichtelijk, met zout besprengd begroetingswoord bij de opkomst van recruten en herhalingsplich- tigen. Deze beschouwing is echter door en door valsch, oppervlakkig, onjuist en ongemotiveerd. Mijn werkzaamheden als reserve-veldprediker tijdens de herhalingsoefeningen te Breda en Ber gen op Zoom gaven mij de gelegenheid mij van nabij op de hoogte te stellen met den arbeid der legerpredikanten en brachten mij tot de volle overtuiging dat deze heeren een moeilijk, onrus tig, zwaar leven hebben, een leven, dat hen vele offers kost. Talrijke garnizoenen en groote districten heb ben zij te bewerken. Dagen achtereen en vele nachten worden zij ontrukt aan hun huisgezin nen. Een gewone dominee mag het druk heb ben, hij arbeidt toch op een begrensd terrein. Maar een legerpredikant zit wekelijks, ja vrijwel dagelijks tusschen de wielen, draaft van het eene garnizoen naar het andere, van de eene kazerne naar de andere, van het eene tehuis naar het andere. Altijd moet hij een vroolijk gezicht zetten. Steeds moet hij „paraat" zijn een opwekkend woord te spreken. Met tal van uit- eenloopende vragen wordt hij overrompeld. Al lerlei netelige kwesties moet hij niet zelden tot oplossing brengen. Hij moet tegelijk de meer dere en de vertrouweling der soldaten zijn, de majoor en de dominee. Deze herder heeft een onafzienbaar-groote kudde. Geregeld contact tusschen den legerpredikant en den soldaat is vrijwel uitgesloten, want de herder heeft maar één lichaam en de schapen zijn duizenden in getal en overal verspreid. Voorts moet hij, zal hij zich populair weten te maken, niet alleen kunnen preeken en spreken, zóó dat hij de ziel van onze jongens raakt en wakker schudt, maar hij moet ook behoorlijk kunnen schaken en dam men, zóó dat hij in de tehuizen met blijdschap wordt begroet. Een legerpredikant moet zijn een „Manusje van alles", een meester op alle wapenen, een veelzijdig, neen, een alzijdig mensch. Getuigt zijn optreden van ernst zonder luim, dan kan hij zijn biezen wel pakken. Is hij alleen maar humorist, dan blijft er weinig of niets meer over van zijn eigenlijke roeping de geestelijke verzorging. Slooft hij zich met opzet uit om soldatentermen te gebruiken en toespraken te houden over onderwerpen als de „wapenrusting" van Efeze 6, den „heiligen oorlog", den „goeden strijder" e.d., dan zijn de soldaten dat begrijpe lijkerwijze al spoedig beu. Het is zoo goedkoop. Maar weet hij daarentegen nooit eens een origi neel, pakkend beeld te ontleenen aan het mili tair milieu, dan is hij toch ook weer niet be rekend voor zijn taak om speciaal te spreken naar het hart van den soldaat. Zoo ligt het arbeidsterrein van den legerpre dikant vol voetangels en klemmen, nog afgezien van de groote moeilijkheden, waarover ik in mijn eersten brief schreef betreffende het groot verschil in rang en stand, aard en karakter, ont wikkeling en godsdienstige overtuiging onzer militairen. Kan deze arbeid dan eigenlijk wel vruchtbaar zijn Wij laten het antwoord op deze vraag geven door een citaat uit het orgaan van den Neder- landschen Militairen Bond „Talrijke brieven van militairen en oud militairen, die spreken van genoten zegen door het gehoorde op de samenkomsten in de kazerne of in een vertrouwelijk gesprek, herinneren ons steeds weer aan de rijke vruchten, die de arbeid der legerpredikan ten draagt voor velen. En hoeveel blijft er dan nog niet verborgen, waarvan wij nooit hooren. Hoevele jonge mannen zijn er niet, die in hun diensttijd voor het eerst iets hoor den van het Evangelie, van de geestelijke dingen. Breede kringen van ons volk leven bui ten God en verre van Zijn dienst. Zij heb ben nog nooit een kerk van binnen gezien hun leven gaat op in den roep om „brood en spelen". De jonge mannen uit deze krin gen komen echter nog wel bij de samen komsten der legerpredikanten. Wij hebben meer dan eens gehoord dat iemand bij een kerksamenkomst tijdens de herhalingsoefe ningen voor het eerst van zijn leven een kerk bezocht en dat het hem „meegevallen" was (De Nederlandsche Krijgsman 13 Aug. 1930.) Niet gaarne zou ik de eenvoudige werkzaam heden door mij verricht op één lijn willen plaat sen met den ingespannen arbeid der legerpre dikanten. Ik trad tijdens de herhalingsoefenin gen te Breda en te Bergen op Zoom nog maar op als een zeer ongeroutineerde reserve-veld prediker, die zich althans de eerste dagen ge voelde als een kat in een vreemd pakhuis en als een oliedrup op de golven. Maar het bericht dat legerpredikanten „talrijke brieven van militairen en oud-militairen" ontvan gen, die spreken van genoten zegen, kan ik goed gelooven, wanneer ik uit mijn dossier „Her halingsoefeningen" enkele brieven en briefkaar ten haal, die ervan spreken dat zelfs die on geroutineerde arbeid van een beginneling-reserve veldprediker niet ijdel bleek in den Heere. Tevens kan men daaruit zien dat de geestelijke verzorging der militairen niet alleen evangelisee- rende beteekenis heeft, maar onder Gods zegen ook van bouwende en bewarende kracht is. Ten bewijze en ten besluite laat ik hier af drukken een schrijven van een Hervormde we duwe uit Apeldoorn, wier zoon ik in Breda aan trof. Apeldoorn, 17-9-30. WelEerw. Heer, Nu ik van mijn zoon een en ander verneem, kan ik niet nalaten U recht hartelijk te danken voor de gesprekken, die U met hem hield. Het is voor mij een heele troost te weten dat daar in het vreemde Breda nog menschen zijn, die zich het lot en de geestelijke nooden van mijn oudsten zoon, aantrekken. Ik ben wel eens bang voor hem dat hij niet bestand is tegen allerlei verleiding in den dienst. Maar na zijn brief over het Militair tehuis en Uw bezigheden onder de soldaten, ben ik volkomen gerustgesteld. U nogmaals hartelijk dankend, Hoogachtend, (volgtonderteekening.) Ik eindig nu met den wensch dat de Koning der koningen de geestelijke verzorging der mili tairen bij voortduur zegenen moge tot verster king van den band tusschen God, Oranje en Nederland. Hij schenke onze legerpredikanten veel wijsheid en tact, veel liefde en geloof. Middelburg. D. RINGNALDA Jr. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, October '30. Op 17 Juli j.l. heeft Ds. Berkhoff, Chr. Ger. predikant te Amsterdam een radio-toespraak ge houden voor de Ned. Chr. Radio-Vereeniging. Over die lezing is al veel te doen geweest. Ds. Berkhoff wil wel geen Chiliast zijn, alsof het Duizendjarig Rijk de hoofdinhoud van zijn geloof was, maar hij wil Bijbelsch Christen zijn, die ook verwacht het Duizendjarig Rijk, doch die dit als onderdeel beschouwt zijner toekomst verwachting. De lezing verscheen in „Het Zoeklicht". Ook dit feit heeft in Chr. Geref. kring verwondering gewekt. Daar „Het Zoeklicht", waarin de lezing over het Duizendjarig Rijk afgedrukt staat, op vrij ruime schaal onder de leden onzer kerk( althans hier in Zaamslag) verspreid is, verzoekt men mij over dit vraagstuk eens in onze Kerkbode te schrijven. Natuurlijk gaat dit moeilijk in dezen brief. Misschien vinden we gelegenheid later over deze stof meer uitvoerig onze gedachten te zeggen. Hoewel ieder, die iets over deze leer we ten wil, zal in de werken van onze Gerefor meerde theologen voldoende materiaal vinden. Dr. Kuyper schreef er over. Ook Dr. Bavinck. De bekende Ds. Knap bespreekt deze ketterij in zijn „Opstanding en eeuwig leven". Zeker mag hier ook wel genoemd worden Dr. S. Greydanus, die in zijn vertaling en verklaring van „De Openbaring des Heeren aan Johannes" in den breede over hoofdstuk 20 spreekt. Ds. H. Hoekstra schreef er eens een heel boekje over. De nieuwe Christél. Encyclopaedic (van Kok te Kampen) geeft een oriënteerend artikel over deze materie. Zooals bekend is zijn de aanhangers van deze leer, wat verschillende punten betreft, onderling zeer verdeeld. Hierin komen zij echter overeen zij meenen dat tweeërlei wederkomst van Christus moet aangenomen worden. De eerste verschijning zal de oprichting van dit duizendjarig rijk brengen. Wanneer Christus voor de tweede maal ver schijnt zal de toestand der eeuwigheid intreden. In verband daarmede onderscheidt men ook een dubbele opstanding de eerste van de gestorven heiligen, die gedurende het bestaan van dit rijk met Christus zullen regeeren, in de tweede op standing zullen alle gestorvenen deelen. Bij zijn eerste wederkomst zal Christus de anti-Christelijke macht overwinnen, den satan binden, de gestorven heiligen opwekken, de ge meente (inzonderheid die van het bekeerde, naar Palestina teruggebrachte Israël) rondom zich vergaderen, en met en door haar over de volken heerschen. Na die periode van geestelijken bloei en stoffelijke welvaart zal satan weer losgelaten worden en dit rijk aanvallen. Maar dan komt Christus voor de tweede maal, zal Hij satan en zijn aanhangers neerslaan, alle menschen uit de dooden opwekken en over hen allen het eind vonnis vellen het eeuwig vrederijk treedt in op de vernieuwde aarde. Wat nu van deze opvattingen te zeggen Al aanstonds is 't opmerkelijk, dat de leer van het duizendjarig rijk haar oorsprong vindt in de valsche Messiasverwachtingen van het latere Jodendom (eigenlijk is ze van nog ouder datum, en moeten we tot de Perzen teruggaan). In een der Apokriefe boeken (Ezra) lezen we„Zie de tijd zal zijn en het zal geschieden, dat de teekenen, die ik u voorzegd heb, zullen komen de Bruid zal verschijnen en zij zal openbaarlijk vertoond worden, die nu met aarde overtogen is. En een iegelijk, die van de voorgezegde kwalen bevrijd is, zal mijne wonderen zien. Want mijn zoon Jezus zal geopenbaard worden met degenen, die bij Hem zijn, en die overge bleven zijn, zullen zich vervroolijken in vier honderd jaren." De Joodsche geschriften in 't algemeen geven de volgende teekening De Messias zal komen en 't vierde wereldrijk van Daniël en de Ro- meinsche wereldheerschappij vernietigen, Israël van den druk der Gojim verlossen, uit de ver drukking wederbrengen en naar Palestina terug voeren. Hij zal de dooden opwekken, Jeruzalem en den tempel weder opbouwen, de wet en den offerdienst herstellen en een rijk der heerlijkheid oprichten, waarin de heidenen 't volk Israël als knechten zullen dienen, de koningen der volke ren den Messias door geschenken zullen huldigen en 't Joodsche volk, in 't rijk genot van de goe deren van zijn door wonderbare vruchtbaarheid gezegend land, de hoogste gelukzaligheid genie ten zal. Nog een laatste aanval zal op de Mes- siaansche wereldheerschappij gedaan worden door Gog en Magog met de heidensche volke ren van 't einde der aarde. Maar zij zullen ver nietigd worden. Dan komt het wereldgericht en de volken, die God bleven weerstreven, zul len van de aarde worden weggedaan, die dan vernieuwd en aan 't volk Gods voor eeuwig ter woonstede gegeven wordt. Het Jeruzalem van boven zal op de nieuwe aarde nederdalen, van saffieren gebouwd en in dat Jeruzalem zal weder de tempel het middelpunt vormen, waarin Aaron priester zal zijn en God in eigen persoon aan 't volk de wet leeren zal. Uit het Jodendom is het Chiliasme in de oude Christelijke kerk overgegaan. De groote kerkvader Augustinus heeft zich echter met kracht tegen deze dwaalleer verzet. Hij toonde aan, dat de bedeeling met Israël een door God tusschengeschoven bedeeling was, tij delijk van aard en typisch, in symbool te zien gevend, wat de heilige, algemeene Christelijke kerk en het rijk der heerlijkheid zijn zou. Het volk Gods van alle eeuwen en uit alle natiën, dat is het ware Israël. Het zegt veel, dat de leer van het Chiliasme nooit in eenige belijdenis, ook niet der oude Christelijke kerk, is opgenomen. In later tijd hebben zoowel de Luthersche als de Gerefor meerde Kerken deze ketterij met beslistheid ver worpen. In de Augsburgsche Confessie verklaren de Lutherschen, dat zij verwerpen „degenen die de Joodsche opiniën verbreiden, dat vóór de op standing der dooden de vromen het bewind der wereld zullen ontvangen, als de goddeloozen overal ten onder zullen gebracht zijn." En de Gereformeerde Kerken belijden in de Confessio Helvetiea „Wij verwerpen de Jood sche droomerijen, dat er vóór den dag des ge- richts een gouden eeuw op aarde zal zijn en de vromen 't bewind der wereld zullen innemen, na tenonderbrenging van de goddeloozen, hunne vijanden. Want de leer der Evangeliën (Matth. 24 en 25, Lucas 18) en het apostolisch onder wijs (2 Thess. 2 en 2 Tim. 3 en 4) geven iets geheel anders te denken." Wat is nu de hoofdfout van het Chiliasme „De grondfout van deze Chiliastische dwa- „ling" we halen Dr. Bavinck aan ligt in „een verkeerde opvatting van het verband tus schen Oud- en Nieuw-Testament. De verkie zing van Abraham en zijn zaad had niet ten doel, om het volk van Israël in de toekomst of zelfs in het voltooide Godsrijk aan het hoofd van alle volken te stellen, maar om in Hem, die het eigenlijk zaad van Abraham was, alle geslachten der aarde te zegenenIsraël werd verkoren niet ten koste maar ten bate der menschheid. Niet alleen is Christus in zijn per soon de ware profeet, priester en koning, de echte knecht des Heeren, en zijn offerande het ware zoenoffer, de ware besnijdenis, het ware pascha, maar zijn gemeente is ook het ware zaad van Abraham, het ware Israël, de ware tempel en het ware Zion." Door Dr. Kuyper werd dit krachtige argument genoemdIsraël staat niet in het paradijs, is niet in Noachs ark, maar komt eerst later onder de volken op. Aan de Israëlietische bedeeling gaat derhalve een oecumenische bedeeling vooraf. Eerst is het een oecumenische kerk van Adam tot Abraham, daarna pas van Abraham tot op Christus is 't een particularistische kerk en dan komt na den Christus weer de oecumenische kerk terug. De openbaring Gods begint dan ook niet pas bij Abraham, maar reeds in het paradijs, bij Adam, den stamvader van het gansche men- schelijk geslacht. En van Adam gaan de open baring en de belofte over op Seth, Noach, Sem, en eerst daarna komen ze op Abraham. Dan zijn Abraham en zijn zaad-Israël-niet doel maar middel, instrument om alle geslachten der aarde te zegenen„In u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Vooral beroepen de Chiliasten zich op Openb. 20110. Daarin wordt gesproken over het gebonden zijn .van satan 1000 jaren. Men vergeet echter, dat de Openb. van Jo hannes een profetisch boek is, en de getallen, die daarin voorkomen, symbolisch .van karakter zijn. Waarom het getal van de 12 X 12000 ver zegelden en tal van andere getallen zinnebeeldig opgevat, maar nu ineens het getal 1000 letterlijk genomen Het getal 1000 (10 X 10 X 10) is het getal der volle ontwikkeling. De scherpzinnige Dr. Greydanus merkt ook op, dat in Openb. 201 v.v. niet gesproken wordt over een rijk, en dat Johannes zegt, dat hij de zielen zag van degenen, die onthoofd wa ren om het getuigenis van Jezus en om het Woord Gods. Hoe kan hier nu aan een aardsch rijk gedacht worden Doch genoeg. Voor wien meer wil weten staat de weg open. Hetgeen Ds. Berkhoff schreef is niet moeilijk te weerleggen. A. B. W. M. KOK. P.S. Na 't schrijven van dezen brief zag 'k, dat Prof. Aalders in „De Reformatie" van Oc tober '30 aan „het Chiliasme en het O. T." eert reeks artikelen wijdt (in verband met Ds. Berk hoff's lezing).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 2