Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 43. Vrijdag 24 October 1930. 44e Jaargang. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTEUR: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE. VASTE MEDEWERKERS: D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELF. en R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.— Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. DE GETROUWE BELOVER. Die het beloofd heeft, is getrouw. Hebreeën 10 23b. Mensch en menschheid leven van verwachting en hoop. Eiken dag weer blijken deze de groote kracht te zijn waardoor de zware teleurstellingen in het heden gedragen kunnen worden. Ook al genieten wij den blijden glans van het gulden licht, toch blijft het diepste hart zich uitstrekken naar de toekomst. De rijke dwaas toont ook daarin zijn dwaasheid dat hij meent aan het tegenwoordige genoeg te zullen hebben. Hij denkt dat er niets meer te verlangen overblijft en hij rust kan nemen. Op welk een ontgooche ling moet dat uitloopen Want het heden laat steeds iets ledigs onvervuld. Het menschenhart is te groot, dan dat het door het uitwendige zou kunnen worden bevredigd. Vele en groot zijn echter de ontgoochelingen. Hoevelen bereiken niet wat zij zich hebben voorgesteldHoevele idealen breken stuk op de harde werkelijkheidHoeveel is gedroomd dat nimmer wordt verwezenlijkt. Hoevelen staan aan den avond van hun leven bij de puinhoopen van hun verwachtingen De ontgoochelingen die wijzelve ondervinden en bij anderen opmerken moeten dringen tot de vraagwaarop rust onze verwachting, wat is de grondslag voor onze hoop En wat blijkt dan Dat het menschelijk hopen in vele ge vallen gelijk staat met vreezen, hoogstens zich kan opheffen tot vermoeden. Het hoopte waar toe men komen kan is de waarschijnlijkheid, dat onze verwachtingen zullen worden vervuld. Wij beloven onszelf en elkander van de toekomst gouden bergen en is de toekomst heden geworden dan is het schoone er zoo af Waarom Omdat wij ons met vage verlangens hebben gevleid en het vaste fundament heeft ontbroken. Wij hebben geen zekerheid van onze hoop. Menschen op wie wij bouwen vallen te gen, in de omstandigheden zijn onberekenbare wendingen, wij vallen bovenal onszelf zoo tegen! Zullen wij het maar opgeven nog te verlan gen en te hopen, te verwachten en te vertrou wen Zullen wij maar zeggenhet -is toch dwaasheid om nog eenig ideaal te koesteren en er naar te streven Maar dat zou de dood zijn Dat zou de ellende eerst ten volle tastbaar ma ken Dat zou de hel op aarde brengen, want in de hel is zelfs geen uitzicht op verandering meer mogelijk. Wij moeten om ons levens wil blijven hopen ook al krenkt elke teleurstelling opnieuw het hart. Past dit alles nu ook op het Christelijk geloof? Het is toch onmiskenbaar dat het een sterke toekomstverwachting predikt. De openbaring des Heeren draagt heel duidelijk het karakter van belofte. Het geloof grijpt die belofte aan en heeft die tot inhoud. Stelt nu ook deze hoop teleur Telkens moeten wij belijden het volmaakte nog niet gegrepen te hebben. Het tegenwoordige bestaan der geloovigen beantwoordt zelfs niet van verre aan het overweldigende ideaal. Hoe zwak zijn zij, die tot Koningen bestemd zijn Hoe krachteloos is de belijdenis van hen, die tot profeten zijn geroepen Hoe gering is de lief de in de harten, die tot priesterlijken dienst zijn gewijd. Hoe sterk is de macht der zonde in hen, die den eerenaam van heiligen dragen Is de vraag niet gewettigd wat wordt er van Gods beloften Zie op het uitwendige leven. Daar blijft de armoede het bestaan verdonkeren van de geroepenen tot de Bruiloft des Lams. De dood wacht ook hen als het einde van een le- ^en in strijd en moeite, in zorg en nood. Hebben wij niet het recht om te vragen waar is God op Wien wij bouwden Is het in elk geval niet verklaarbaar als wij instemmen met de wanhoopsvraag waar is de belofte van Zijne toekomst De eeuwen gaan voort en alles blijft maar gelijk het was Neen, nogmaals neengeen ontmoediging Wij behoeven niet te vertwijfelen. Waarom niet Omdat wij een zekere hoop hebben. De verwachting van eeuwig zalig leven zweeft niet in de lucht. Het is niet een vaag ideaal dat terug wijkt hoe meer wij meenen het te benaderen. Het is geen zoete droom, welke nimmer zal wor den tot rijke werkelijkheid. De Christelijke hoop rust in de belofte. En die belofte draagt het stempel van betrouwbaarheid. Die belofte is geen hesenschim maar profetie. Immers het is belofte Gods, waaraan wij ons vastklemmen. Maar heeft deze grond draagkracht Is deze stem niet te zwak Neen, zeker niet. Want God is God. Dit is geen nietszeggende betuiging maar krachtige overtuiging. En die overtuiging is ze kerheid en brengt vastheid. God zelf staat in voor de waarheid van Zijn Woord. De gedachte zelfs dat Hij ons bedriegen zou is godslasterlijk en mag daarom niet worden toegelaten. Hij spreekt niet om maar wat te zeggen doch op Zijn Woord kunnen wij aan. Waarom Omdat Hijzelf achter dat Woord staat. Hij is de ge trouwe en de onwankelbare. Als Hij Zijn be lofte niet vervulde, het zou beteekenen dat Hij veranderd was maar Hij kan zichzelve niet verloochenen Als Hij Zijn Woord niet hield, het zou zeggen dat Hij niet de Opperheer was over alle omstandigheden, maar Hij heeft alles in Zijne hand Als Hij Zijne toezegging introk, het zou verklaren dat Hij niet meer genadig wilde zijn maar Zijn naam is Ontfermer Menschen vallen tegen, wij stellen onszelf te leur. De trouw is zoo weinig onder de menschen en de getrouwen ook. Verdragen zijn vaak scheurpapier plechtige beloften moet men niet al te zwaarwichtig achten. Maar God stelt nooit teleur, omdat Hij God is. Waagt gij het met Hem De belijdenis der hoop moet worden vastgehouden. Gij hebt uit gesproken, dat gij niet van deez' aarde wacht een goed duurzaam van waarde, zalig en zoet. Dat waren toch geen holle klanken. Dat was de overtuiging van Uw hart. Gij hebt vertrouwd op Gods belofte. Zult gij nu zeggen Hij heeft Zijn Woord geschonden Maar waar zult gij dan nog eenige vastigheid vinden Is het geen smaad den Heere aangedaan als gij niet wachten kunt noch wilt op Zijn komst Zoudt gij niet veel te vroeg zijn met Uw aan klacht Heeft Hij het soms in Uwe hand ge steld de tijden te bepalen waarin Hij verschijnen moet om alles heerlijk te maken Is het niet gruwelijk zondig Hem te bedillen Mogelijk bezit gij gansch geen hoop. Maar wat moet er dan van u worden Hoe kunt gij dan nog leven Ook tot u komt het Woord des Heeren, de belofte Gods. In den Christus heeft Hij Zijne toezeggingen vervuld. Het kruis is de verzoening der wereld en de Gekruiste en Opgestane is de Waarborg en de Schenker van de volkomene verlossing. Verwacht dan alles van Hem, die gesproken heeft wat Hem nooit be rouwt De gemeente des Heeren weet wat zij aan haar God heeft. Zij roemt Hem als den Getrou we. Zij komt dan ook nooit tekort. Zij verliest den moed niet. Zij staat heldhaftig in een be nauwden tijd. Zij heeft kracht om vol te houden en uit te houden. En als zij gevaar loopt te gaan klagen, springt het geloof naar voren en ver maant Hij is de getrouwe Belover, vergeet het toch niet Laten de vastigheden wankelen, de steunsels doorbuigen, de fundamenten worden omgestooten geen nood De hoop wankelt niet En die hoop kent maar één verlangen zij smeekt niet den hartstocht der liefde Kom Heere Jezus, ja kom haastiglijk. En die hoop beschaamt niet, want zij richt zich niet aller eerst op de belofte maar op den Belover, die getrouw is. En de geloovigen bemoedigen el kander Die hoop moet al ons leed verzachten Komt reisgenooten, 't hoofd omhoog Voor hen die 't heil des Heeren wachten, Zijn bergen vlak en zeeën droog. Oostkapelle. E. DOUMA. Ds. L. BOUMA 75 JAAR. Nu Ds. Bouma, die vroeger zoovele jaren re dacteur was van onze Kerkbode en nog altijd daaraan als medewerker verbonden is, Zaterdag 25 October zijn 75sten verjaardag viert, willen we hem omdat we weten, dat hij nog een groote plaats inneemt in het hart van het Zeeuw- sche Gereformeerde volk hier uit aller naam onze hartelijke gelukwenschen aanbieden. Bij den ingang van zijn emeritaat zei hij tot de gemeente te Middelburg ,,ik houd niet op bedienaar des Woords van de kerk te Middel burg te zijn en ik hoop, dat ik dit nog eenigen tijd mag blijven. De band tusschen U en mij blijft". We verblijden ons, dat de toen uitgesproken wensch in vervulling is gegaan en na ruim vijf jaren die band nog is gebleven. Want zij het in anderen zin de band is gebleven met alle Geref. Kerken in ons gewest, onderhouden als die werd ook daardoor dat Ds. Bouma mede werker bleef van onze Kerkbode en alzoo het contact bewaard werd. En hoe dit contact de zerzijds op prijs wordt gesteld blijkt wel daaruit, dat menigeen zich ietwat teleurgesteld voelt als hij, bij het openvouwen van de Kerkbode, moet constateeren dat er „weer niets van Ds. Bouma in staat". Men bedoelt dat dan niet als een verwijt, want allen willen het billijken, dat bij het klimmen der jaren de pen tot meerdere rust geneigd is, maar het is dan de spontane uiting van een gemis. Men zou het gaarne houden zooals het vele jaren was. Nu weten we dat dit niet kan. Daarom is óók wel onze wensch, dat de 75 jarige nog eeni ge jaren kracht en lust moge ontvangen om door middel van de Kerkbode het contact met zijn Zeeuwsche vrienden te bewaren, maar bo venal, dat hij zelf bij toeneming moge deelen in de verhooring van de bede om volmaking, waar in hij vertolkte wat er in zijn hart leeft niet al leen voor de Middelburgsche maar voor alle Zeeuwsche Gereformeerde Kerken. HEIJ. EEN HOOGE ROEPING. Laat ons met een kort woord mogen zeggen waarom we vrijmoedigheid vinden U te vragen contribuant te worden van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grond slag of, zoo dat mogelijk zou zijn, Uw contri butie verhoogen. We gaan dan niet wijzen op de beteekenis van de Vrije Universiteit in haar geheel, maar op het groote belang van de pas gestichte vierde Faculteit, die der Wis- en Natuurkunde. Vooral met het oog op de uitbreiding der V.U. met deze Faculteit, is het noodig dat de contributie vermeerderd worde, niet het minst door het uit breiden van het aantal contribuanten. Dat die Faculteit niet mag ontbreken, maar ook de Natuurwetenschap moet beoefend wor den in 't licht der Gereformeerde beginselen, werd door de beide pas benoemde professoren Dr. J. Coops en Dr. G. J. Sizoo duidelijk aan getoond op den laatsten V.U. dag van 3 Juli. Uit het referaat van Prof. Sizoo zij hier iets meegedeeld. Hij heeft zeker wel recht, wanneer hij zegt, dat de stichting en instandhouding van een Wis- en Natuurkundige Faculteit een hooge roeping is voor hen, die belijden, dat God is de Oor sprong en de Onderhouder van alle dingen, en dat geen ding gemaakt is zonder het Woord, dat in den beginne bij God was. De mensch heeft de roeping de wonderen van de schepping te doorvorschen en te doorzoeken om den groo- ten Maker te eeren in Zijn werk. En aan dat doorzoeken van de wonderen der Schepping moet de wetenschap, die de natuur tot haar voorwerp heeft, dienstbaar gemaakt worden. Deze beoefening der Natuurwetenschap is ook noodig tot afweer van de stellingen, die door een ongeloovige Natuurwetenschap vaak als resultaten van wetenschappelijk onderzoek worden uitgegeven, zonder dat evenwel te zijn en waarmee dan het geloof wordt bestreden. Men heeft van die zijde wel willen beweren, dat natuurwetenschap en geloof elkaar zouden uit sluiten. Menig student, uit gcloovige kringen af komstig, heeft door die bestrijding van zijn ge loof in naam der z.g.n. natuurwetenschap zijn geloof verloren. Het is hoog noodig dat een ge- loovige beoefening dezer wetenschap de ver houding tusschen Christendom en Natuurweten schap in een juister licht plaatst en bij de ge loovigen het besef versterkt, dat de studie der Natuurwetenschap leiden moet tot een verheer lijking van Gods grootheid en Majesteit. Zoo is het dan geen overbodig maar een hoog noodig werk, dat allen, die de Gerefor meerde belijdenis liefhebben, haar banier ook planten op het terrein van de Natuurkundige wetenschappen. Dat moet, om de verheerlijking van Gods Naam dat moet om tegenover de leugen de waarheid te stellen dat moet eindelijk óók, opdat niet mee door onze laksheid jonge menschen van het geloof zouden vervreemden. Wanneer gij nog geen contribuant van de V.U. zoudt zijn, wordt het dan opdat gij voor uw deel dat schoone werk zoudt steunen en U daarin kwijten van de hooge roeping, die hier is voor eiken Gereformeerden belijder. Mocht ge al contribuant zijn en gelegenheid heb ben uw bijdrage te verhoogen, laat dit dan niet na. Moge ook onder ons openbaar worden, dat wij bereid zijn de hooge roeping, waarmee de Heere ons roept, blijmoedig te volgen. Namens den ring Walcheren van de Vereen, voor H. O. op Geref. Grondslag, A. C. HEIJ, Voorzitter. D. RINGNALDA, Secretaris. E. DOUMA, Penningmeester. DE MISBAARHEID VAN DEN PREDIKANT. Een der medewerkers aan de kerkrubriek van de Nieuwe Rotterdamsche Courant schrijft onder bovenstaande titel een zeer lezenswaardig stuk, dat in de allereerste plaats ontleend is aan de toestanden in de Nederlandsche Hervormde Kerk, maar dat tevens in zijn algemeene strek king ook ons wel iets te zeggen heeft. Wij laten het hier onverkort volgen om daar na eenige opmerkingen te maken. Een medewerker schrijft ons Voor buitenstaanders zal het wel eens moei lijk wezen zich een voorstelling te vormen om trent de betrekking tusschen den predikant en zijn arbeidsterrein. Inderdaad is dit een in vele opzichten zonderlinge en tegenstrijdige betrek king. Eensdeels is de predikant de geroepene, die door de gemeente wordt uitgenoodigd en binnen gehaald anderdeels is hij de roeper, die als pro pagandist, apostel en missionaris diezelfde ge meente, welke hem heeft geroepen, tot belang stelling in zijn werk tracht te bewegen. Niet altijd zijn deze beide functies, de passieve en de actieve, in evenwicht. Het merkwaardige is, dat de passieve functie aan de actieve vooraf moet gaan. Om te kun nen roepen, moet de predikant eerst geroepen zijn. Bij de gemeente moet allereerst de lust bestaan, zich passief onder zijn leiding te stel len, voordat zij actief uit beroepen gaat. En nu schijnt het den laatsten tijd, of die lust hier en daar aan 't verminderen is. Het aantal vacatures, vooral in de Ned. Herv. Kerk, is ontstellend groot. Week aan week leest men in de dagbladen berichten omtrent Ringen (districten), waarin slechts een enkele predikant is overgebleven temidden van een reeks onbe zette standplaatsen. Zoo n predikant moet in gansch den omtrek dan het dienstwerk waar nemen voor de ongeroepen gebleven ambtsbroe ders. Het is, of men den predikant niet meer noodig heeft. En nu is het waar, dat het onvervuld blijven van vacatures meestal in organisatorische conflicten zijn oorzaak vindt en dat inzonderheid de onwilligheid van plaatselijke kerkvoogden om den aanslag aan den Raad van Beheer te vol doen, de pastorieën ontvolkt. Maar indien de gemeenten een dergelijke ontvolking inderdaad als een ramp gevoelden, zouden zij de kerkvoog dijen wel dwingen tot capituleeren of, zoo zij in beginsel aan de zijde der weigerachtige be heerders stonden, toch wel door een massalen aandrang op de Synode trachten de verplichting tot den aanslag uit de reglementen verwijderd te krijgen. Maar van dergelijke acties leest men zelden of nooit. De gemeente legt zich bij de ontstente nis van den predikant neer. Zij schijnt op den duur aan de leegstaande pastorie zoo gewend te raken, dat zij het verlies van den bewoner nauwelijks meer voelt. Behalve dan de nering doenden, wier motieven in dezen echter van geen beteekenis zijn. Wanneer eenmaal de vacature zulk een be stendig karakter verkrijgt, dat de kerkvoogdij besluit de leegstaande pastorie aan particulieren

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 1