Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 41.
Vrijdag 10 October 1930.
44e Jaargang.
UIT fiET WOORD.
DADERS DES W00RDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTEUR: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
GEZAAID LICHT.
Het licht is voor den rechtvaardige
gezaaid en vroolijkheid voor de oprech
ten van hart.
Psalm 97: 11.
De Heiland vraagt in Zijn volgelingen vol
strekte zelfverloochening. De geroepenen tot de
bruiloft des Lams moeten hier op aarde pelgrims
zijn. Zij hebben los te laten om des Evangelies
wil alles waar hun natuurlijk hart aan hangt.
Zij moeten afstand doen van eigen zin en be-
geeren en den wil des Vaders als hun eenige
levenswet aanvaarden.
Toch staat deze eisch des Heeren niet buiten
de beweging van hun hart. De liefde Gods in
de harten uitgestort maakt de wederliefde wak
ker. De bondelingen Gods leeren door den Hei
ligen Geest steeds dieper biddend erkennen
De dienaar en Zijn Heer zijn twee
doch dat zij één van wil zijn
Is die zelfverloochening zwaar Is het moei
lijk om Christen te zijn Kost het niet ontzaglijk
veel een rechtvaardige te wezen, iemand te zijn
wiens godsvrucht niet in woorden alleen be
staat, maar in de daad uitkomt Hen heeft toch
de tegenstand van de ongeloovige wereld Zij
behooren toch tot „de secte die allerwege te
gengesproken wordt" Zij staan bloot aan een
niets ontziende critiek die de kracht en de be-
teekenis der belijdenis afwerpt naar de levens
openbaring der belijdenis Hoe vaak krijgen zij
zelf niet den indruk dat God de Heere zich niet
om hen bekommertdat Hij hen maar alleen
laat tobben. Hoe weinig komt hun tegenwoor
dige stand overeen met hun staatKoningskin
deren ja zoo heeten zij, maar blijkt ook dat
zij het zijn 1
Hoor de feestgangers zingen „voorwaar wij
hebben 't goed". Het is of de zoete blikken des
Vaders ons verkwikken". Is dat geen inbeel
ding Winden zij zich niet op tot een verheven
stemming, waaraan geen waarde moet worden
gehecht Schroeven zij zich niet op om meer te
schijnen dan zij zijn
Neen, want zij genieten den zoeten troost van
een heerlijke vreugde. Hun levensweg mag don
ker zijn, moeiten mogen zich torenhoog opstape
len, gevaren hen aan alle zijden omringen in
den duisteren nacht blinken de sterren. Zij wor
den gesterkt door Christus, het hemelsche Brood.
Daar is licht voor hen gezaaid, wijd en breed
uitgestrooid. Nimmer kan het geheel donker
voor hen worden. Worden aardsche wegen toe
gesloten, stuiten zij op een muur waar niet over
heen te klimmen is, dan blijft voor hen nog steeds
de uitweg naar Boven open. Een niet te ontroo-
ven vreugde blijft toch gloeien. Een niet te doo-
ven zaligheid blijft hun hart doortrillen. Een
niet te blusschen heerlijkheid blijft hun ziel door
ademen. Want ja zij zijn kinderen des Va
ders, door Hem die hen heeft liefgehad. Wat
hen overkomt zij weten dat alle dingen moe
ten medewerken ten goede.
Weet ge, wat hen dat alles zou kunnen ont
nemen Dit alleen, dat zij geen rechtvaardigen
meer warendat zij goddeloozen werden die
God noch mensch ontzien. En dat is iets on
mogelijks. Want Gods hand leidt hen, Gods
Geest bezielt hen, het beeld van den Heiland
gaan zij vertoonen steeds meer. De worstelaars
kunnen niet anders dan volhouden. En zelfs de
geringgeachte genadegave is in hun oog zoo
groot
Toch hoe vertroostend de sterrenglans van
de genade ook is, het is niet alles. Hun licht is
gezaaid, Het zijn nog slechts de eerste beginse
len der heerlijkheid die zij hier ontvangen. Zij
zijn erfgenamen, die leven van de rente van het
kapitaal. Maar het kapitaal zelf. is nog niet in
hun bezit. Dat toeft tot den eeuwigen morgen.
De erfenis is voor hen weggelegd in de hemelen.
Hun leven is nog met Christus verborgen in God.
De tegenwoordige zaligheid is te vergelijken
met het opkomen van het zaad op den akker.
De fijne sprietjes banen zich door de harde klui
ten. Maar het opkomend zaad is profetie en
waarborg van den komenden oogst. Nu is nog
donkerheid in strijd gewikkeld met het licht. Nu
leven zij nog veelszins in de schemering. Maar
't is de schemering die den dag voorafgaat. Voor
hen wordt het geen nacht als zij sterven. Voor
hen daagt een blij licht over het graf. Zij zien
de Levensvorst als hun overwinnende Koning,
die hen naar de volle heerlijkheid leidt. Zij zin
gen op de kerkhoven den psalm des levens.
Want het licht zal triumfeeren zij zullen oogsten,
met volle armen de zaligheid ontvangen. Eens
zal het enkel licht zijn. Droefenis en zuchting
vinden in de Godstad geen plaats. Geen inwo
ner van het hemelsch Jeruzalem zal ooit meer
zeggen ik ben ziek. Want het volk dat daarin
woont zal vergeving der ongerechtigheid hebben.
Hoopt gij op die erfenis Gaat uw hart uit
naar dien dag waarop het vrome volk en God
verheugd zal huppelen van ziele vreugd Ver
wacht gij uw wensch te verkrijgen Ach, velen
willen wel den hemel maar zij wijzen den
eenigen Weg naar de hemel af. Hoe kunnen
zij hopen op den oogst Hoe kunnen zij ver
wachten, dat hun zal opengaan den blijden mor
gen Hun hopen is eigenlijk vreezen wanhopen.
Slechts zij mogen die verwachting koesteren,
die „rechtvaardiger" zijn en den Herder volgen
door struiken heen en heg. Hun toekomst zal
louter blijdschap zijn, want hun droefheid naar
God en de vreugde in God worden gekroond
met de zaligste verwerkelijking van wat al hun
denken en gelooven oneindig ver te boven gaat
Oostkapelle. E. DOUMA.
SYNODALE BESLUITEN.
Enkele besluiten, die op de laatste Generale
Synode van onze kerken te Arnhem genomen
werden, willen we hier gaan memoreeren.
Natuurlijk zijn niet alle besluiten, die daar
genomen werden van beteekenis voor het leven
onzer kerken in het algemen. We denken aan
grensregelingen en uitspraken in hooger beroep
bij tuchtzaken en dergelijke. Maar er vielen pok
beslissingen, die voor het leven van al onze
kerken, van belang zijn zoo inzake het leer
boek voor catechisaties, de uitbreiding onzer
belijdenis, de uitbreiding van den bundel eenige
gezangen. En deze zijn belangrijk genoeg om
ze nog eens uit het Synodaal-verslag uit te lich
ten en er nog nader bij stil te staan.
De kerken in Silezië en Saksen.
Vooraf willen we dan echter een beslissing
herinneren, die ook niet voor de kerken in 't
algemeen zoo groote beteekenis heeft, maar
waarvoor wij in Zeeland ons toch wel bijzonder
interesseeren, omdat ze raakt de kerken in Si
lezië en Saksen, waaraan onze Zeeuwsche Geref.
Kerken een bijzonderen band gevoelen omdat
dien kerken van hieruit gedurende enkele jaren
eenige steun werd geboden.
Het betreft hier de „Gemeinden" te Görlitz,
Oderwitz, Eibersbach en Breslau. Volledig ge-
institueerde Gereformeerde Kerken zijn deze
„Gemeinden" nog niet. Wel werd op advies
van Dr. Keizer en Ds. Rullmann, die deze ker
ken bezochten, een Classis gevormd, waarin de
drie eerst genoemde kerken werden opgenomen
Breslau bleef daar nog buiten. De Synode
besloot dan ook dat twee leden van de depu-
taten voor de correspondentie met de Buiten-
landsche kerken, deze „Gemeinden" zouden
helpen om te komen tot rechte institueering van
zelfstandige plaatselijke kerken in het vertrou
wen, dat bedoelde hulp door de „Aeltesten" der
„Gemeinden" gaarne zal worden aanvaard.
In het vertrouwen, dat deze zaak in orde zal
komen, besloot de Synode ook, deze „Gemein
den" aan te bevelen in de liefde en den finan-
tiëelen steun onzer kerken, hetzij door een col
lecte of door een gift.
We weten niet of de hiervoor benoemde de-
putaten, spoedig daarover een circulaire aan de
kerken zullen zenden. Laten in elk geval onze
Zeeuwsche kerken deze zaak in goede gedach
tenis houden en tot spoedige hulp besluiten.
Hulp is hier werkelijk noodig. En wie spoedig
helpt, helpt dubbel.
Subsidie voor het hospitaal te Magelang.
Een ander besluit, dat ook niet voor alle ker
ken in 't gemeen van belang was, moge hier ook
gememoreerd worden omdat het voor de kerken
in Zeeland, N. Brabant en Limburg wel groote
belangrijkheid heeft, n.l. het besluit om de kerk
van Middelburg als Zendende Kerk jaarlijks te
spbsidiëeren met 6000 voor de exploitatie van
eën Zendingshospitaal te Magelang.
De Synode gaf in zekeren zin nog meer dan
Middelburg's kerk vroeg. In de aanvrage om
deze subsidie kwam nog als slotalinea voor
desnoods met de toezegging, dat die subsidie
jaarlijks zal verminderd worden. In het besluit,
Zooals het door de Synode genomen werd, wordt
van een jaarlijksche vermindering niet gerept.
Zoolang de regeering het hospitaal te Magelang
niet subsidiëert kan op een subsidie van 6000
der Generale deputaten gerekend worden.
In het Zendingsblad van September dit besluit
besprekende, wijst Ds. Breukelaar er op, wat
de Synode tot deze subsidie bewoog. Hij schrijft
daar„Magelang is het eenige terrein op het
Zendingsveld der Geref. Kerken, dat nog geen
eigen Zendingshospitaal heeft. Toch is daar een
Zendingshospitaal dringend noodig. Wellicht is
er op heel ons Zendingsveld geen enkel belang,
dat zoo urgent is, als de oprichting van een
Zendingshospitaal te Magelang."
Deze subsidie gaat natuurlijk pas in wanneer
met de exploitatie begonnen wordt. Maar dit
besluit moet ons dan ook nopen zoo spoedig
mogelijk daartoe over te gaan, daar wij ter harte
moeten nemen de woordendat op heel ons
Zendingsterrein wellicht geen enkel belang zöö
urgent is als de oprichting van een Zendingshos
pitaal te Magelang.
Moge blijken, dat de kerken in de drie Zuide
lijke provincies bereid zijn deze zoo hoog noo-
dige zaak dan ook met spoed aan te vatten.
TEVEEL EEN COPIE VAN DE J. V.
Op een paar punten uit het debat over de
Meisjesvereeniging beloofden we nog nader in
te gaan.
We bepaleo ons nu tot dit punt, dat we geen
recht zouden gehad hebben om te zeggen, dat
de Meisjesvereenigingen tot nog toe teveel een
copie van de Jongelingsvereeniging zijn.
Ds. Douma meent, dat het eigen karakter der
Meisjesvereenigingen blijkt uit de Statuten van
den Bond, waarin als doel der vereenigingen
wordt aangegeven hare leden bekwaam te ma
ken om hare toekomstige roeping in huisgezin,
kerk, maatschappij en staat overeenkomstig den
eisch van Gods Woord te vervullen. Dat Sta
tuut-artikel aanhalende wijst hij er dan op, dat
bij de doelstelling dus het huisgezin voorop staat
en de Statuten dus uitsluiten, dat de M.O. copie
zo,u zijn van de J. V.
Op den Bondsdag te Goes werd uitgesproken,
dat, wanneer we maar beter op de hoogte wa
ren geweest met wat in het Geref. Meisjesblad
werd geschreven en op de Bondsdagen werd
behandeld, we milder in ons oordeel zouden
geweest zijn.
Alzoo theorie èn practijk zouden ons bewe
ren weerleggen. En öök wij zouden nog al
lichtvaardig gehandeld hebben met te schrijven
zooals we schreven.
Wat nu de theorie aangaat kunnen we Ds.
Douma toegeven dat de zaak wel in orde is.
In de Statuten staat het huisgezin voorop. Maar
de vraag is dan of dat Statuut nu ook metter
daad de practijk beheerscht
Nu werd op den Bondsdag te Goes beweerd
dat die metterdaad zoo is en dat bij ons laakbare
onkunde in dat opzicht moest worden gecon
stateerd.
Is dat nu zoo
Men heeft, dunkt ons, over 't hoofd gezien,
dat we bij ons schrijven ons beriepen op het
boek van den heer J. C. Wirtz „De opvoeding
der vrouwelijke rijpere jeugd". En deze heer
is op dit terrein toch zeker wel een deskundige
te achten. Hij is raadsman van den Bond van
Meisjesvereenigingen. Bovendien heeft hij
blijkens zijn boek aan de vraagstukken die
op dit terrein liggen een bijzondere studie ge
wijd. Handelen we dan lichtvaardig, wanneer
we oordeelen, dat hij ook met de practijk vol
doende op de hoogte is We meenen, neen
Zijn boek, dat in 1929 verscheen, is toch nog
niet verouderd te achten.
Dat nu de M. V. teveel een copie is van de
J. V. wordt door den heer Wirtz niet maar
zonder meer uitgesproken, hij brengt er ook be
wijzen voor bij.
We willen dan uit zijn boek iets gaan citeeren.
Op bl. 162 vlg. schrijft hij
„En nu rest ons nog de bespreking der ver
schillende vakken, die op de Vereenigingen der
vrouwelijke jeugd aan de orde komen. Al da
delijk valt het op, dat dit vrijwel dezelfde vak
ken zijn als op de Knapen- en Jongelingsvereeni-
gingen bijbelkunde, kerk-, Zendings- en vader-
landsche geschiedenis, geloofsleer, opvoedkunde,
politiek, maatschappelijke onderwerpen. Leg ik
nu naast elkaar de leiddraden, die voor beide
soorten vereenigingen gedrukt zijn, dan zie ik
bitter weinig verschil en dan vraag ik me af,
of inderdaad het afzonderlijk optreden der vrou
welijke jeugd wel recht van bestaan heeft. Ja,
die oude Meisjesvereenigingen, die hadden recht
van bestaan want daar kwam men saam om
te naaien, te breien en andere echt vrouwelijke
bezigheden te verrichten. Maar de nieuwe in
haar tegenwoordigen vorm Daar liggen voor
mij twee programma's voor een jaarvergadering.
Op die der Jongedochters zal men geven een
inleiding op art. XVI der geloofsbelijdenis in
verband met het eerste hoofdstuk der artikelen
tegen de Remonstranten op die der jongelin
gen kan men gaan luisteren naar een inleiding
op artikel VII der geloofsbelijdenis. Dat wordt
dus een wedstrijd, waarbij de meisjes verreweg
de zwaarste partij hebben en dat uit vrije keuze.
Of komt soms de leer der verkiezing en ver
werping meer overeen met de vrouwelijke psy-
chie dan ieder ander stuk der belijdenis? Tot
heden kan ik dit niet inzien. Zooals de zaken nu
staan, heb ik slechts één vraag en wel deze
acht" men inderdaad de huidige toestand g.e-
wenscht
Iets verder zegt hij, met een leuke woord
speling
„De wissel moet overgehaald worden en heel
de richting veranderd. De vrouwentrein beweegt
zich nu in de richting Mannheim alleen met dit
verschil dat er afzonderlijke rijtuigen zijn voor
jongedochters en jongelingen, doch de richting
is precies dezelfde. Dat gaat verkeerd laat er
één trein gaan naar Mannheim, doch haal den
wissel over en stuur den anderen naar Lieve-
V rouwenparochie
We geven nog een citaat.
Na betoogd te hebben dat men huishouden
niet van zelf leert, maar dat dit geleerd moet
worden, gaat hij voort
„Juist hierom acht ik het een groote leemte,
dat onze Jongedochters vereenigingen zoo onge
veer niets doen voor de opvoeding tot huisvrouw
en huismoeder, 'k Heb hier liggen een leiddraad
voor maatschappelijk werk, waarin 46 onderwer
pen behandeld zijn. Tenminste 30 kunnen onver
anderd in de Jongelingsvereeniging dienst doen,
terwijl ook van de overige 16 een groot deel
wel over vrouwen handelen, maar volstrekt niet
speciaal vrouwelijk zijn. Was ik mis Inleidin
gen over de vraag Hoe kan men de huiskamer
gezellig, zelfs kunstzinnig inrichten met de minst
mogelijke kosten Hoe kan de huisvrouw haar
dagtaak het best verdeelen om toch tijd over
te houden voor eigen geestelijke ontwikkeling
Moet de aanstaande moeder niets weten over
kinderlectuur Kortomis de vereeniging niet
in de eerste plaats aangewezen om huisvrouwen
en huismoeders te kweeken Zoo ja, dan moet
dit ook op den voorgrond staan en dan moet
alles, dus ook de ontwikkeling van den geest
daaraan dienstbaar gemaakt worden."
Nu kan men met den heer Wirtz in dezen
van meening verschillen. In een bespreking van
zijn boek in „Bouwen en Bewaren" van 7 Febr.
1930, brengt T. K. er vele bezwaren tegen in.
Met enkele van die bezwaren stemmen we in.
Ook ons blijkt het van den heer Wirtz bijv.
niet juist gezien, wanneer hij de Meisjesvereeni
gingen wil zetten voor allerlei practisch werk in
kookcursussen enz.
Maar uit wat we citeerden moge wel duide
lijk zijn, dat men het recht mist om onwelwil
lendheid tegenover en laakbare onbekendheid
met de Meisjesvereenigingen te verwijten aan
iemand, die schrijft dat naar zijn oordeel de
M. V. tot nog toe teveel een copie is van de
J. V. Hoe kras laat de heer Wirtz zich uit
Maar men zal hem, die in „Bouwen en Bewa
ren" den leidraad schrijft over „Opvoedkunde"
en die raadsman is van den Bond van Meisjes
vereenigingen, toch wel niet willen verwijten
onbekendheid met of onwelwillendheid tegen
over dien Bond.
Wil men dat nu ons blijven verwijten, dan
moet men dat zelf weten. Het zal ons niet ver
hinderen om in de jeugdactie onder onze meis
jes veel goeds te waardeeren en naar de mate
onzer krachten dat goede te steunen.
HEIJ.