Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 38. Vrijdag 19 September 1930. 44e Jaargang. UIT HET WOORD. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTEUR: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE. VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COENTRE, F, J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten cn Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. WIJ ROEMEN IN GOD DOOR CHRISTUS. Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood zijns Zoons, veelmeer zullen wij ver zoend zijnde, behouden worden door zijn leven. En niet alleenlijk dit, maar wij roe men ook in God, door onzen Heere Jezus Christus, door welken wij de verzoening gekregen hebben. Rom. 5:10, 11. Wie mij belijden zal voor de menschen, heeft Jezus gezegd, dien zal ik ook belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is. Jezus wil, dat wij Hem belijden, maar hij weet ook wat het beteekent voor de zijnen in deze wereld. Heeft hij zelf niet gezegd, zij hebben Mij gehaat, zij zullen U haten Daarom doet Hij hooren het vertroostend woordIk zal u belijden voor mijnen Vader, die in de hemelen is. Roept alles er echter ook niet toe, dat de geloovige roemt in God dat hij Christus be lijdt dat hij roept voor Jezus in deze wereld Let er op wat de geloovige van Jezus kan zeggen. Door Hem zijn wij met God verzoend, en wel toen wij vijanden waren. Wij waren vijanden van God, wij die nu door genade gelooven mogen. Wij waren vijan den gebleven zonder Christus verzoenend ster ven. Wij dachten niet aan verzoening met God, wij baden er niet om, wij begeerden er niet naar van nature. Integendeel wij haatten God, en al ons be denken was vijandschap tegen God. Terwijl wij zoo waren, zoo dachten, zoo leef den terwijl wij door onze zonde en doorons ongeloof den eeuwigen toorn Gods op ons lie ten rusten, en het eeuwig verderf tegemoet gin gen, zijn wij door Christus met God verzoend. Christus leed en stierf voor ons. Hij werd van God verlaten, opdat wij nimmer van God verlaten zouden worden. O, wonder van Gods genade, dat de geloo vige dit belijden kan. Vervult het wel ons gansche hart met liefde en lof wat wij hier belijden, belijden op grond van Gods Woord Roemen wij Jezus' liefde tot zondaars, tot goddeloozen Spreken wij van zijn liefde, van zijn lijden, van zijn dood voor ons Erkennen wij steeds dat wij, ook wij, vijan den waren van nature ook voor hen die nu nog vijanden zijn Roepen wij door ons belijden ook de wereld tot Jezus tot Jezus om zich door Hem met God te laten verzoenen O, schamen wij ons nooit te spreken van Je zus, van zijn offer, van zijn zoendood, van zijn onuitsprekelijke liefde, opdat anderen moed uit onze behoudenis scheppen mogen. Opdat, die nu nog vijanden zijn, mede be houden mogen worden door Jezus Christus, onzen Heere. Hoe voortreffelijke waarheid belijdt de ge loovige in het woord, indien wij met God ver zoend zijn door den dood zijns Zoons. Door het woord veelmeer" en wat de Apostel ons daarna doet hooren, belijdt de ge loovige de zekerheid zijner behoudenis ten eeuwigen leven. Om ons te behouden deed God twee dingen. Hij gaf zijn Zoon over in den dood, en Hij wekte Hem op uit de dooden, bekleedde Hem met macht en heerlijkheid in den hemel. Zal er van Christus' leven en heerlijkheid een mindere werking uitgaan clan van zijn dood Zijn wij door zijn dood verzoend met God, zullen wij dan niet veelmeer door zijn leven behouden worden Het geloof, dat zich hier uit, neemt den gan- schen Christus aan, en rust op goede gronden. Het heeft genoegzame redenen om zich zoo uit te spreken. Mogen wij uwe aandacht vragen voor deze overlegging des geloofs. Wij waren vijanden, toen wij met God ver zoend zijn door den dood van Christus. Nu zijn wij met God verzoend, geen vijanden meer en Christus leeft, leeft altijd om te ar beiden tot ons behoud. Christus' leven waarborgt onze behoudenis. 't Is een priesterlijk leven. Hij leeft altijd om voor ons te bidden. Hij pleit bij den Vader op zijn verdiensten. Hij kan zeggen Vader, ik wil, dat waar ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt. Christus' leven is ook een Koninklijk leven. Hij is onze Koning. God stelt Christus in staat de zaliging der zijnen te voltooien. Zijn engelen helpen in dit Werk. Christus redt en rukt uit de hand van satan en van alle booze machten is sterker dan al zijn vijanden. Niemand kan de zijnen rukken uit zijn hand. Christus zal ook den laatsten vijand verslin den, den dood, en geeft den zijnen het eeuwige leven. Ja, Christus maakt tot overwinnaars. Reeds hier op aarde doet Hij deelen in zijn leven. Christus leeft voor ons, maar ook in ons. Wij wassen op in Hem. Door den Heiligen Geest worden wij hoe langer hoemeer met Hem vereenigd. Niemand bant Christus uit den hemel. Zal ooit iemand den hemel kunnen sluiten voor één zijner gekochten Verwacht het geloof te veel, wanneer het spreekt van eeuwige behoudenis Neen, de geloovige weet zich verzekerd van eeuwige behoudenis. Zal hij dan zwijgen van zijn Christus Immers neen, vol vreugde zingt de ziele van het heil in Christus. Zingt ook uw ziele mee Hooger stijgt de zielejubel. Wij roemen ook in God, door Jezus Christus, onzen Heere, door welken wij de verzoening gekregen hebben. Het is als wil de Apostel ons hier verplaatsen op den dag der voleinding, wanneer over de gansche aarde ook van het verlossingswerk weerklinken zal het woordHet is volbracht. Als overwinnaars in witte kleederen zullen dan ingaan alle verlosten. De gemeente, Chris tus' bruid, is dan bereid. De kleederen des heils zijn aangedaan. De engelen omgeven vol jubel de verloste schare. Allen zijn koningen en priesters. Allen samen doen schitteren het deug- denbeeld Gods. 't Roemen in God wordt dan volle werkelijkheid 't roemen in God die door Christus de verzoening gaf. De mensch, met God verzoend vindt lust in dezen roem. 't Is waar, soms grijpt d' angst nog de ge- loovigen aan. De doodvijanden zijn zoo sterk. De boosheid kleeft ons altijd aan. Maar evenwel is er 't blij vooruitzicht. Christus verlost en behoudt. Christus reinigt van alle zonde. Hij geeft kracht en moed om door benden te loopen en over muren te springen. De geloovige zingt Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht Uw vrije gunst alleen wordt d' eere toegebracht. JpW* Eens, op den dag vol heerlijkheid, zullen alle verlosten, verzadigd met Gods beeld, spiegels zijn der heerlijkheid van Christus Hem gelijk. Daarom roemen wij in God. Deze God is onze God, ons deel, ons zalig lot. Hij is onze Vader, die voor ons zorgt. Wij roemen in God door Christus. Hem hebben wij noodig, maar Hij vergeet ons ook niet. Ja, de Heilige Geest doet ons roe men, vol van liefde tot Christus van liefde tot God. Hoort de wereld ons roemen Lokken wij door ons roemen tot Jezus tot den Vader tot den Drieëenigen God Terneuzen. S. GROENEVELD. DADERS DES WOORDS. GEREF. MEISJESBOND. Eerlijk gezegd kunnen we de jeugdactie, gelijk die door en onder onze meisjes gevoerd wordt, niet in alle opzichten toejuichen. Naar het ons voorkomt is de meisjesvereeni- ging tot nog toe teveel een copie van de Jon- gelingsvereeniging en daar een meisje niet een copie is van een jongen al zijn er tegenwoor dig wel, die haar uiterste best doen om daarvoor door te gaan maar een andere dan een jon gen, moet de Meisjesvereeniging toch ook een ander karakter dragen. De Heer J. C. Wirtz heeft daarover in zijn boek ,,De opvoeding der vrouwelijke rijpere jeugd" heel wat opgemerkt, dat o.i. terdege moet ter harte genomen worden door degenen, die in deze actie de leiding heb ben. Wanneer men doctrinair blijft vasthouden, dat de Meisjesvereeniging precies hetzelfde ka rakter moet hebben als de Jongelingsvereeniging, zal dat ook oorzaak zijn, dat men in menige plaats zich van deze jeugdactie afzijdig houdt en dat, waar men nog voet aan wal krijgt, het toch niet komt tot een bloeiend verenigings leven. Hiermee hangt o.i. samen, dat de jeugdactie onder onze meisjes, op een belangrijk punt te leurstelling geeft. We zien er een providentieele besturing in, dat de Geref. jeugdactie onder de meisjes zoo hooge vlucht nam juist in een tijd, die voor het meisje zoo groote gevaren meebracht door we reldgelijkvormigheid en waarin het zoo behoefte had, niet alleen aan voorlichting om den rechten weg te weten, maar ook aan kracht om op die goeden en veiliger weg te wandelen. Het gevaar, dat we hier op het oog hebben, is ieder zal dat aanstonds begrijpen het gevaar van oneerbare kleeding. Voor de jonge lingen bestaat er geen kleedingvraagstuk maar voor de meisjes wel. En aan dit kleedingvraag stuk had de Bond van Geref. Meisjesvereeni- gingen veel meer aandacht moeten wijden, juist in dezen tijd. Van den Bond had een zoodanige leiding moeten uitgaan dat bij het Gereformeerde meisje onderhouden werd het besef van onder scheid tusschen eerbare en oneerbare kleeding. Met opzet spreken we hier van het onderhouden van dat besef. Dat besef was er. Maar dat on derscheidingsvermogen liep gevaar te verzwak ken, zoo niet te verdwijnen, door wat de wereld op het punt van vrouwenkleeding te zien gaf. Hierin had de Bond ons nu een heerlijke vrucht kunnen schenken, dat duidelijk uitkwam hoe door zijn arbeid, dat besef onder de Gerefor meerde meisjes bewaard werd. En niet alleen door het onderhouden, en zoo noodig weer aankweeken, van dat besef, had de Bond zich verdienstelijk kunnen maken. Wanneer er het besef is van wat al of niet in de kleeding betaamt, is er ook kracht noodig om het oneerbare met beslistheid te verwerpen. Dan kan het zijn dat een meisje eigenlijk zelve haar kleeding niet goedkeurt en zich wel gaarne anders zou kleeden, maar dat zij er tegen opziet af te wijken van den regel. Men valt dan zoo in 't oog Men trekt dan zoo de aandacht Maar niet op een aangename manier En dan kunnen we ons heel goed indenken, dat een meisje, om die niet geringe bezwaren te ontgaan, al is het met tegenzin het haar door de mode voorgeschreven kleed maar aandoet. En ook hierin had nu de Bond zoo goed werk kunnen doen. Juist omdat hij in zoo korten tijd zoo reusachtigen omvang kreeg en zijn ledental met sprongen omhoog ging. Wat een pracht- gelegenheid om daarvan gebruik te maken. Voor een onaangenaam isolement behoeft men niet te vreezen, wanneer men met zoo'n groote scha re van tienduizenden meisjes in het heele land, zich niet houdt aan de voorschriften van een zondige mode maar welbewust daarvan afwijkt. Het besef van wat eerbaar is, kan dan een ster ken steun hebben om zich ook te uiten. Nu willen we allerminst beweren, dat men in de Geref. jeugdactie aan deze vraag geheel voorbijgegaan is. In de bladen werd meer dan eens op het zondige en gevaarlijke van oneer bare kleeding gewezen. We herinneren ons ar tikelen daarover o.a. van Mej. H. S. S. Kuyper. We denken er ook niet aan alle Geref. meis jes te beschuldigen, dat zij bij heur kleeding de eerbaarheid uit het oog verloren. Daar zijn er nog vele, die ook nu weigeren te offeren op het altaar van een zondige mode. Maar het is niet zoo, dat in 't algemeen de Gereformeerde meisjes in dit opzicht zich gun stig onderscheiden van de wereld en dat zij van alle wereldgelijkvormigheid zich verre houden. En dat had o.i. geheel anders kunnen zijn, wanneer de Bond had verstaan dat hij hier een allereerste en een heel ernstige roeping had. Voor ons besef staat het zóó, dat, nu een Geref. Meisjesbond in enkele jaren zoo groote kracht kreeg, juist in een tijd, waarin een zondige mode het meisje bedreigde, God aan dien Bond dat vraagstuk voorlegde en dat de Bond daarin zijn beteekenis had moeten toonen, dat hij in Gods kracht, dat vraagstuk bleek aan te kunnen en zijn leden zoo wist te leiden en te sterken, dat zij uitkwamen als metterdaad onderscheiden van de wereld. Belangrijker dan de vraag hoe art. 36 van de Ned. Gel. Belijdenis moet wor den verstaan is voor het meisje de vraag, hoe het zich, ook op het punt van de kleeding, on besmet bewaren zal van de wereld. Niet de vraag in het algemeen, wat heeft de jonge mensch, maar zeer bijzonder de vraag, wat heeft het Geref. jonge meisje noodig, is de vraag die de beheerschende vraag moet worden bij de jeugdactie die onze vrouwelijke rijpere jeugd zocht te zegenen. MEISJES-BONDSDAG TE GOES. Wanneer we hierboven enkele bezwaren in brachten tegen de jeugdactie onder onze Geref. meisjes mag niemand daaruit afleiden, dat we tegen die actie als zoodanig bezwaar zouden heb ben of die zonder eenige beteekenis achten. Ons zeggen, dat we die actie niet in alle opzichten kunnen toejuichen, toont wel duidelijk dat we daarin ook heel veel goeds kunnen waardeeren. Daarom voldoen we gaarne aan het verzoek, een woord van opwekking te schrijven voor een Zeeuwschen Bondsdag van Geref. Meisjesver- eenigingen, die Woensdag 24 September a.s. te Goes staat gehouden te worden, in het nieuwe kerkgebouw der Geref. Kerk, aanvangende om half drie. Op die vergadering zal D.V. het woord ge voerd worden door Mej. C. P. Kok van Utrecht, lid van het Bondsbestuur, over ,,De innerlijke kracht onzer M. V. en de versterking van deze" en door Ds. W. F. M. Lindeboom van Seroos- kerke over Heilige bezieling". Naar men ons meedeelt, slaagde het vorig jaar een soortgelijke vergadering heel goed en heeft men daarom hoop dat er ook nu groote belangstelling zal zijn, want alle belangstellenden in het werk der M. V. hebben er vrijen toegang. Moge die verwachting in vervulling gaan. Door den arbeid zelf zal allengs duidelijker wor den welke bijzondere eischen deze arbeid stelt. We verwachten dat daarop zal gelet worden en dat daarmee zal gerekend worden. En zoo zal de belangrijke arbeid onder onze Geref. meisjes hoe langer hoe meer gaan beantwoorden aan zijn heerlijk doel. DE BESLISSING INZAKE HET PROMOTIE-RECHT. Wanneer de Generale Synode onzer kerken zal geëindigd zijn hopen we op verschillende daar genomen beslissingen terug te komen. Wel gaf onze Kerkbode een uitvoerig verslag, maar we veronderstellen dat een kort overzicht velen onzer lezers nog welkom zal zijn. Op ééne zaak willen we nu reeds wijzen om dat die veel meer dan alle andere in breeden kring de aandacht gespannen hield n.l. de be slissing inzake het promotierecht aan de Theol. School. Na langdurige besprekingen werd door tien leden n.l. Ds. W. Breukelaar, Ds. J. Douma, Ds. K. Fernhout, Prof. Hoekstra, Ds. H. Mey- ering, Oud. J. Olthoff, Prof. Ridderbos, Oud. G. de Rooy,-H. Scheffer en J. Weerstra, het volgende voorstel ingediend ,,De Generale Synode, kennis genomen hebbende van de voorstellen inzake de in stelling van het doctoraat aan de Theol. School en van de desbetreffende rapporten, van oordeel, dat de kerken tot deze in stelling niet behooren over te gaan dan met genoegzame eenparigheid, constateerende, dat zulk een eenparigheid thans niet bestaat, besluit le. onder deze omstandigheden over de ingediende rapporten geen beslissing te ne men, en mitsdien de bovengenoemde voor stellen, zoowel die tegen als die voor de instelling van het doctoraat, ter zijde te leggen 2e. hartelijk dank te betuigen aan de curatoren en hoogleeraren voor al den ar beid door hen in dezen verricht."

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 1