Weekblad voor der Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 36.
Vrijdag 5 September 1930.
44e Jaargang.
UIT fiET WOORD.
PAPERS PES WOORDS,
ZEEU
SCHE KERKBODE
REDACTEURDs. A, C. HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERS: D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F» J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F* STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
EN INDIEN GIJ TOT EEN VADER
AANROEPT.
En indien gij tot eenen Vader aan
roept Dengene die zonder aanneming
des persoons oordeelt, naar eens iege-
lijks werk, zoo wandelt in vreeze den
tijd uwer inwoning.
1 Petr. 1 17.
De apostel Petrus schrijft aan vreemdelingen,
aan uitverkorenen, aan geloovigen, aan de ge
meente der uitverkorenen.
Zijn woord is voor de gemeente van Christus.
De leden der gemeente zijn gewoon God tot
een Vader aan te roepen. Zij mogen dit doen,
en zij doen het. Waarschijnlijk doelt hij vooral
op het gebruik van het ,,Onze Vader".
Reeds als kind leerden wij dien Vadernaam
op onze lippen nemen. Heel de gemeente kent
het „Onze Vader", bidt en aanbidt met het
„Onze Vader" op de lippen.
Indien gij God, den Heere tot een Vader aan
roept. Petrus wil zeggen, gij doet het immers
gij doet het eiken dag gij en uwe kinderen.
Petrus weet, dat ze God tot een Vader aan
roepen. Gij ook, gij allen, die gewoon zijt te
bidden, doet het. In hoevele gezinnen wordt
dagelijks het „Onze Vader" gebeden.
Petrus veroordeelt het niet, dat zij God tot
een Vader aanroepen. Integendeel, hij verheugt
er zich over, dat velen het doen. Hij ziet er
in de vrucht van het werk des Heiligen Geestes,
den Geest der aanneming tot kinderen, door
welken wij roepen Abba, Vader.
God tot een Vader aanroepen, doen niet
vreemdelingen, maar huisgenooten Gods kin
deren van den hemelschen Vader.
Den kinderen der gemeente wordt bij den
doop reeds verzekerd, dat God hen aanneemt
tot Zijn kinderen en erfgenamen.
Zoo mogen wij 't onzen kinderen leeren God,
hun God, tot eenen Vader aan te roepen. Zoo
moeten wij zelf het met en voor hen doen. Heel
de gemeente al hare leden. Heerlijk, dat zoo-
velen het doen.
Wie verheugt er zich niet in te weten en te
hooren, dat nog zoo velen God tot een Vader
aanroepen.
Welke vader en moeder verheugen er zich niet
in, wanneer zij zien en hooren, dat ook hun
kinderen God van harte aanroepen tot eenen
Vader.
Welke christenouders zullen niet biddend ar
beiden hun kinderen te leeren hun Bondsgod tot
eenen Vader aan te roepen.
Maar zullen wij er mee tevreden zijn, indien
onze kinderen het „Onze Vader" kennen. Im
mers neen, wij voeden onze kinderen op in de
vreeze des Heeren, opdat zij God als hun God
en Vader leeren kennen, liefhebben, vreezen en
eeren.
Welnu dit is 't wat Petrus beoogt. Hij heeft
als geestelijke vader 's Heeren volk lief.
Hij wil hen doen verstaan wat 't is God tot
eenen Vader aan te roepen.
Petrus wil vermanen. Uit liefde. Hij wil op-
Wekken tot christelijken levenswandel. Tot een
Wandel in overeenstemming met het aanroepen
van God tot een Vader.
Let er nu op hoe Petrus, eer hij tot die ver
maning komt, het beeld van dien Vader den
bidder voor oogen komt stellen.
Wien noemen ze Vader, als ze bidden. Pe
trus zegtDengene die zonder aanneming des
persoons oordeelt naar eens iegelijks werk.
Hier leert Petrus nadenken. Deze woorden
vragen alle onze aandacht.
Wij zeggen eiken dag „Onze Vader". En wij
bidden, wij vragen. Maar denken wij ook eiken
er ernstig over na, Wien wij onzen Vader noe
men
Hoort het. Uw Vader is Oordeelaar. Hij oor
deelt. Eens in de toekomst. Ook nu. Altijd. El-
ken dag. Ieder mensch. Stellig ieder die bidt.
Hij oordeelt zonder aanneming des persoons.
Ons menschelijk oordeel kan beheerscht wor
den door vele dingen. Door iemands uiterlijke
verschijning, positie, bezittingen, naam, of door
verkeerde voorlichting.
Gods oordeel is zuiver. Niemand ontgaat dit
oordeelniemand wordt er van vrijgesteld.
En God oordeelt naar eens iegelijks werk.
Naar uw werk, uw eigen werk, uw werk als
een geheel door God gezien. Wij oordeelen
soms naar één daad, naar één woord of éen
werk. Gods oog ziet de levensopenbaring. Uw
doel, uw streven is God bekend. Om Gods wil
te doen, moeten wij onzen wil verzaken. Voor
den geloovige is het het is God die in U werkt
het willen en het werken naar zijn weihagen.
Uw Vader, dien gij aanroept oordeelt of het
uw hoogst begeeren is, dat gij uw gansche le
ven, gedachten, woorden en werken, zoo moogt
schikken en richten, dat Gods naam om uwent
wil niet gelasterd, maar geëerd en geprezen
wordt.
Hij oordeelt eer gij bidt.
Hij oordeelt als gij bidt.
Hij oordeelt als gij hebt gebeden.
Het Woord Gods komt tot ons als een oor-
deeler der gedachten en der overleggingen des
harten, en komt ons zeggen, denkt er steeds aan
Wien gij tot een Vader aanroept.
Om ons te roepen tot levensernst.
Om ons op te wekken tot zelfonderzoek.
Om ons te zeggen, weest in al uw werk, in
zonderheid in uw gebed, waar voor uw God.
God is Oordeelaar naar Zijn Wezen.
Deze wetenschap zal u troosten, als gij God
tot een Vader aanroept in Geest en in Waarheid.
Zoo wandelt in vreeze den tijd uwer inwoning.
Vertrouwelijkheid kan onder ons menschen
zoo licht schade doen aan ontzag. Reeds in 't
gewone leven zien wij hiervan de droeve ge
volgen. Het„Eert uw vader en uw moeder"
wordt helaas in de practijk soms eerst lachend,
straks opzettelijk veranderd in een misleidt uw
vader en uw moeder. Weest lief tegen hen, als
gij iets vraagt, maar vertelt uw kameraadjes
hoe gij hen hebt bedrogen.
Zoo worden karakters verdorven karakter-
looze menschen gekweekt. Zoo komen de men
schen op de markt des levens, die het geen
zonde noemen, wanneer ze een ander kunnen
bedriegen, maar eer bewijs van handigheid.
Het hart van den christen is boos en verdor
ven van nature. De zonde woont en woelt er in.
En heeft nu reeds het misleiden van menschen
soms zulke ontzettende gevolgen voor dit leven,
een ziel raakt verward in de strikken van sa
tan, wanneer ze acht deze onware verhouding
tusschen menschen ook over te kunnen bren
gen in de verhouding tot God.
Petrus heeft zijn medechristenen lief. Daarom
dit teedere woord van vermaan. Zoo wandelt
in vreeze den tijd uwer inwoning.
Door het woord wandelt in vreeze, wil Pe
trus de verhouding van den geloovige tot God
als zijn Vader niet te niet doen. Immers de vree
ze waarvan hij spreekt is de kinderlijke vreeze.
Uw Vader in de hemelen is God, die oor
deelt, die heilig is en zegtZijt heilig, want Ik
ben heilig.
Zoo moet er bij u altijd eerbiedig ontzag zijn
voor dien God, ontzag, dat alle zonde doet ver
afschuwen uit liefde tot God als uw Vader
uit eerbied voor Zijn hooge majesteit.
Poogt niet, zoo wil Petrus zeggen, de wereld
na te volgen, u in de wereld thuis te maken.
Om uw wandel in vreeze zullen wellicht velen
u vreemdelingen noemen. Soms zult gij u zelf
vreemdeling bevinden.
Vooral in Petrus' dagen waren de christenen
echt vreemdelingen op aarde. Maar nog is het
feitelijk zoo, wijl wij door ons geloof met de
wereld moeten strijden tot het einde toe.
Maar juist daarom de opwekking, wandelt in
vreeze den tijd uwer inwoning, zoolang gij in
deze wereld zijt.
Met omzichtigheid moeten wij hier op aarde
verkeeren. Met bezieling en met ijver er ons
op toeleggen om niet de wereld gelijkvormig te
worden, maar doende den wil des Vaders,
's Vaders beeld te dragen. Het wandelen in
vreeze leidt dan vanzelf er toe om, in heilige
vreeze en met diep ontzag, te vermijden alles
wat onzen Vader, dien wij aanroepen, mishaagt.
Wie zielen liefheeft, en verantwoordelijkheid
voelt, doet met Petrus deze woorden hooren.
Ter waarschuwing van allen die God tot een
Vader aanroepen, en voortleven in de zonde.
Ontzettend zelfbedrog.
Tot vertroosting van allen die bidden tot hun
Vader in de hemelen, maar 't op aarde soms zoo
moeilijk hebben.
Leeft dicht bij God zie op Hem als uw Va
der werpt al uw bekommernis op Hem, en ge
looft, onze Vader zorgt voor zijn kinderen.
Terneuzen. S. GROENEVELD.
BIJ HET AFSCHEID VAN
Ds. VAN DER VEEN.
Het feit dat Ds. van der Veen Zondagavond
j.l. zijn ambtsbediening in de kerk van Goes
neerlegde, kan in onze Kerkbode niet onopge
merkt voorbijgaan.
Toen hij ons meedeelde, dat hij van voorne
men was emeritaat aan te vragen, kwam die
meedeeling voor ons geheel onverwacht.
Zeker, toen hij zijn 40 dienstjaren vervuld
had werd wel eens de vraag vernomenzou
Ds. van der Veen nu ook spoedig emeritaat
nemen Maar die vraag werd dan aanstonds
beantwoord met de wedervraag waarom zou hij
dat doen Hij stond immers nog in ongebroken
kracht en was in staat al zijn dienstwerk te ver
vullen. We stelden ons dan ook niet anders voor
dan dat hij nog enkele jaren zijn werk zou
voortzetten.
Wanneer we hem dan ook hadden leeren
kennen als iemand, die gewoon was hardop te
denken, zoo zouden we de meedeeling van een
voorgenomen emeritaat beschouwd hebben als
zoo'n hardop uitgesproken, maar niet ernstig
gemeende gedachte en er niet veel waarde aan
gehecht hebben. Maar het verschijnsel van hard
op te denken, hebben we bij hem nooit kunnen
waarnemen. Veeleer het tegendeel. De verma
ning van den Prediker „Wees niet te snel met
uwen mond" werd door hem altijd met groote,
soms bijna angstvallige trouw behartigd. Bij zijn
meedeeling aangaande zijn voornemen emeritaat
te nemen, hoe onverwacht dit ook kwam, stond
het vast, dat dit dan zijn vast besluit was.
In dat besluit willen we berusten. Juist omdat
we hem kennen als iemand, die vóór hij het
woord neemt eerst goed overweegt, zijn we er
van verzekerd, dat hij niet dan na rijp beraad
tot dat besluit gekomen is en dat het zijn heilige
overtuiging werd, dat hij alzoo handelde naar
Gods wil. En nog te meer houden we ons daar
van verzekerd, omdat het nemen van dit besluit
hem ongetwijfeld veel moet gekost hebben, om
dat hij alzoo van veel dat hem lief werd zou
moeten afscheid nemen.
Maar daarnaast willen we ook uitspreken dat
we dit besluit desniettemin betreuren.
Zeker, God kan ook zonder hem de Gere
formeerde Kerken van Zeeland houden in het
rechte spoor. Maar dat neemt niet weg, dat bij
zijn heengaan toch de vraag oprijsthoe dat
zal kunnen
De Heere gaf hem in het midden van die
kerken een leidende plaats. God deed dat door
de gaven, die Hij hem verleende en het gebruik
dat Hij hem van die gaven deed maken.
Als één van die gaven willen we noemen de
gave der bedachtzaamheid, die hem deed waar
schuwen tegen overijlde stappen. En hier moet
dan de nadruk vallen op het woord „overijlde".
Van vooruitgang in ons kerkelijk leven was hij
niet afkeerig. Trouwens, wie op zijn uiterlijke
verschijning let en eenige menschenkennis bezit,
kan bij hem aan verkeerd conservatisme niet
denken. Maar ook in onze kerken komt het
soms wel voor dat aangedrongen wordt op spoed
en dat van een haastigen gang voor ons kerkelijk
leven veel heil wordt verwacht. En wat de ker
ken nu ook kunnen dragen overijling zeker niet.
En dan was het een zegen, wanneer hij met
zijn bedachtzaamheid waarschuwde om toch
vooral geen overijlde stappen te doen.
Als een andere gave zouden we willen noe
men zijn onderscheidingsvermogen om aanstonds
aan te voelen of iets al of niet ligt in de Gere
formeerde lijn en daarom kan worden aanvaard
of moet worden weerstaan. En ook deze gave
is van groote beteekenis. Het komt ook onder
ons wel voor dat als Gereformeerd wordt aan
bevolen, dat op den keper beschouwd van de
Geref. lijn toch afwijkt. En wanneer hij dat dan
aanstonds ontdekte en daartegen waarschuwde,
was dit den kerken tot heil.
En om nog een derde te noemen. God gaf
hem de gave des woords de gave om zijn ge
dachten duidelijk te formuleeren en voor te dra
gen in een vorm, die niet afstootte, hen die met
hem van meening verschilden, maar hen won.
Zij, die het dan niet met hem eens waren, zei
den dan „hij kan het toch mooi zeggen". En
de eenheid, die onder de broeders van zoo groo
te beteekenis is, werd alzoo bevorderd.
We hadden hem daarom nog gaarne in het
midden onzer kerken behouden. Toen 5 jaar
geleden de andere veteraan, Ds. Bouma de pro
vincie verliet, was het ons een aangename en
geruststellende gedachte dat we hem nog be
hielden. En dat daaraan nu óók een einde komt,
smart ons.
Dat woord mag echter niet het laatste woord
zijn. Ons laatste woord moet zijn een woord
van dank.
Uit naam der Zeeuwsche Gereformeerde Ker
ken willen we Ds. van der Veen hartelijk dan
ken voor den velen arbeid, dien hij in den loop
van 34 jaren in het midden van die kerken ver
richt heeft. Verricht heeft als lid, vaak als prae-
ses of assessor van onze Particuliere Synodes
verricht heeft in onderscheidene deputaatschap-
pen verricht heeft als afgevaardigde naar de
Generale Synode. Verricht heeft als lid van on
derscheiden commissies. Verricht heeft in zijn
zorgen over de Zeeuwsche Kerkbode, die wel
niet van de kerken uitgaat, maar toch wel het
belang van die kerken zoekt te dienen.
Hij houde zich overtuigd dat zijn persoon en
arbeid hier niet spoedig zullen vergeten worden.
En bij dat woord van dank voegen we den
wensch, dat God in Zijn genade met hem moge
gaan, wanneer hij Zeeland verlaten gaat. God
zegene zijn levensavond. En Hij geve hem ook
daarin vreugde te smaken, dat hij mag zien hoe
de Heere blijft niet alleen met de kerk van
Goes, maar met alle kerken in Zeeland,
aan wier opbouw hij zoo lang heeft mogen me-
dearbeiden. HEIJ.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, 3 September '30.
Terwijl 'k dezen brief schrijf is 't in Zaamslag
feest. Vanuit mijn pastorieraam zie 'k op het
prachtig versierde dorpsplein, 't Is opmerkelijk
hoe Oranjegezind hier in Zeeuwsch-Vlaanderen
de menschen zijn, en met welke groote opge
wektheid het Koninginnefeest wordt gevierd.
Gisteren kwamen Gereformeerden, Hervormden
en Christelijk-Gereformeerden in één kerkge
bouw bijeen, en spraken de drie predikanten de
samengepakte menschenmassa toe.
't Was een aandoenlijke en indrukwekkende
feestvergadering.
Toen vooral heb 'k gevoeld, dat het voor
ons volk een ramp zou zijn, wanneer het zijn
Nationale gedenkdagen missen moest.
De herinnering aan ons grootsch verleden zou
steeds meer verflauwen. We zouden gevaar loo-
pen alleen te letten op onze persoonlijke belan
gen en belangetjes, en uit het oog verliezen, dat
we als burgers van één land een roeping, een
nationale roeping hebben. We mogen onszelf
niet zien als losse individuen, die naast elkander
staan en elk voor zich alleen te zorgen hebben.
We zijn burgers van één staat, onderdanen van
één vorst. We hebben een gemeenschappelijke
taak.
Zulke gedenkdagen zijn zoo goed, want ze
stellen onze rijke landshistorie ons weer vlak
voor de aandacht. En wanneer we dan zien,
hoe op schier elke bladzijde van het boek onzer
geschiedenis de heldennaam van Oranje geschre
ven staat, en in benarde tijden God steeds
de Oranjes aan de spits gaf, wordt dan ons
hart niet warm en spreken we 't dan niet met
grooter beslistheid en warmer geestdrift uit, dat
Nederland en Oranje bijeen behooren
In theorie kunnen we zeggen elk land vindt
zich het land, en zooals hier de moeders tot haar
jongens zeggen „Wees toch een Hollandsche
jongen", zoo zullen ze in Duitschland wel zeg
gen „Toon je toch een Duitsche jongen", en
misschien in China „Wees toch een Chinees",
hoewel onze moeders de Chineezen „raar" vin
den.
Ook wil 'k toestemmen, dat feestredenaars
wel eens overdrijven kunnen en 't voor kunnen