FEUILLETON. hoogbejaarden Prof. L. Lindeboom. Ook Prof. Dr. H. H. Kuyper, die ter vorige Synode door ongesteldheid verhinderd was, heet te Spr. inzonderheid welkom. Woorden van welkom richtte Spr. ook tot de afgevaardigden uit Indië, inzonderheid tot Dr. H. A. v. Andel uit Solo en de buitenland- sche afgevaardigden. Tot leden van de commissie voor het pers verslag werden benoemd Ds. H. L. Both te Arn hem en Ds. J. A. C. Rullmann uit Indië. Besloten werd de zittingen te doen houden van 94 uur, met één uur pauze. Het moderamen zal met de hoogleeraren in het Kerkrecht, Prof. Dr. H. H. Kuyper en Prof. Dr. H. Bouwman, de commissie vormen voor de verdeeling van het werk. Te half één werd de zitting geschorst. Dinsdag 2 Sept. a s. zal het gemeentebestuur om half vijf de Gen. Synode officiëel ontvangen. De commissie van werkverdeeling (modera men met beide hoogleeraren in het Kerkrecht) stelde voor 5 werkcommissies te benoemen. Commissie I zal bestaan uit de predikanten Dr. W. A. v. Es, Ds. K. Fernhout (saamroe per), Dr. H. Kaajan, Ds. R .J. v. d. Veen en Ds. J. de Vries en de ouderlingen Mr. A. J. L. v. Beeck Calkoen, C. Keizer, P. Koster, J. v. d. Waals, J. Wegkamp en J. de Wit. Als praeadviseurs zullen deze commissie dienen de hoogleeraren Dr. V. Hepp en Dr. S. Greydanus. Commissie II bestaat uit de predikanten Ds. C. B. Bavinck, Ds. H. de Bruyn, Ds. N. Duur- sema, Dr. K. Dijk (saamroeper), Ds. F. Kolt- hoff en Ds. H. H. Schoemaker en de ouderlin gen Joh. Cnossen, J. J. v. Commenee, K. Gas tra van Loon, J. v. d. Meulen Pzn. en J. Olt- hoff. Als praeadviseurs zijn aan deze commissie toegevoegd de hoogleeraren Dr. T. Hoekstra en Dr. J. Ridderbos. Commissie III bestaat uit de predikanten Ds. Joh. Jansen, Ds. D. P. Koopmans, Ds. H. Meye- ring, Ds. J. J. Miedema (saamroeper), Ds. A. Scheele en Ds. A. Schweitzer en de ouderlingen R. Dijkstra, H. Heikes, M. A. D. H. Schale- kamp en G. v. Zeggelaar, Praeadviseerende hoogleeraren zijn Dr. H. Bouwman en Dr. G. Ch. Aalders. Commissie IV wordt gevormd door de predi kanten Dr. H. A. v. Andel, Ds. N. Y. v. Goor, Ds. W. W. Meynen, Ds. J. A. C. Rullmann en Ds. W. Breukelaar (saamroeper) en de ouder lingen J. Beumer uit Indië, H. Morsink G.Hzn., P. Rijsdijk, H. Scheffers, J. Weerstra en M. Velthuis. Praeadviseerende hoogleeraren zijn Dr. A. G. Honig en Dr. J. Waterink. De commissie V bestaat uit de predikanten Ds. T. Gerber (saamroeper), Ds. J. E. Goud appel, Ds. K. Minnema en Ds. G. J .Breuke laar en de ouderlingen G. de Bakker, W. v. d. Bom, A. C. Catsman, H. Knook en W. Nienhuis en de paeadviseerende hoogleeraren L. Lindeboom, Dr. C. v. Gelderen en Dr. F. W. Grosheide. De financieele commissie bestaat uit den as sessor Ds. J. Douma en den Heer C. J. Schut, beiden te Arnhem. De Synode besloot geen stukken die na 23 Aug. bij haar inkomen, meer in behandeling te nemen. In verband met de commissie-vergaderingen werd Woensdag 20 Aug. geen openbare zitting gehouden. Door een viertal buitenlandsche afgevaardig den werd het woord gevoerd. Deze redevoeringen, die in de Engelsche taal werden uitgesproken, werden door Mr. A. J. L. van Beeck Calkoen vertaald, terwijl hij daarna de broeders namens de Synode dankte voor hun tegenwoordigheid en de beste wenschen voor den bloei der door hen vertegenwoordigd wor dende Kerken uitsprak. De voorzitter dankte Mr. v. Beeck Calkoen voor zijn vertaling en beantwoording der bui tenlandsche gasten. Te half vijf sloot de praeses den eersten zit tingsdag met dankzegging. UIT DE PERS. GEREF. IN ARGENTINIË. Naar men weet, zijn omstreeks 40 jaar ge leden een aantal Gereformeerde Hollanders naar Argentinië gegaan, gelokt door de schoone be loften van de Regeering aldaar. Toen ze er aan- kwamen*. was er echter een revolutie uitgebro ken en de beloften werden niet vervuld. Het ge- DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. VI. Er viel niets op hen aan te merken in het dorp bij de menschen stonden zij best aange schreven. Die omgang met de Siemens deugde niet voor zijn vrouw, het werd hem meer en meer duidelijk. Zij waren beste menschen, daar niet van. En zij zouden ongetwijfeld meenen, wat zij zeiden. Maar zij moesten een ander in zijn wezen laten. Elk had nu eenmaal een mee ning, die gerespecteerd behoorde te worden. ,,'k Weet het niet, Tannetje, maar ik geloof, dat je heelemaal op het verkeerde pad bent. Je laat je door Siemens en zijn vrouw van de wijs brengen, dat is de zaak. Luister niet naar hen, want het beteekent niets." ,,Zij hebben het bij het rechte eind, Tjaard." „Naar hun meening, natuurlijk. Maar daar aan behoeven wij ons niet te storen. Zijn de Siemens, al gaan zij naar „de schuur", nu beter dan wij Ik zie geen verschil, behalve dan dat zij tweemaal naar de kerk gaan, omdat er twee maal kerk is. En zijn zij beter geworden sinds zij naar „de schuur" gaan? Ik moet je eerlijk verklaren, dat ik er niets van merken kan." „Ze zijn precies dezelfde menschen gebleven. Voor het uiterlijk tenminste. Maar innerlijk niet. volg was groote lichamelijke en geestelijke el lende voor velen onzer stamgenooten. Dr. J. van Lonkhuyzen, door de Geref. Kerken van Ne derland afgevaardigd, trachtte orde te brengen in den verwarden toestand, en het gelukte hem veelszins dit te doen. Daarna hebben er gearbeid Ds. A. Rolloos, Ds. S. Rijper en thans nog Ds. C. A. Sonneveldt. Laatstgenoemde heeft nu al sedert vele jaren de zware lasten van het werk onder de Hollanders in Argentinië gedragen, en niet alleen van de Nederlandsche Christenen, maar ook van broeders uit Zuid-Afrika (Boe ren) in Pategonië, een arbeid die hem meer last dan lust, en meer ondank dan dank heeft ge bracht helaas van de zijde van sommige Zuid- Afrikanen. Het werk werd financieel door de Geref. Ker ken van Nederland en de Chr. Geref. Kerk in Noord-Amerika gesteund. Toen Dr. H. Beets, van Grand Rapids(Noord- Amerika) in 1927 in Nederland was, werd een afspraak gemaakt met deputaten te dezer zake van de Classis Rotterdam en wel aldus Indien de Geref. Kerken in Nederland Ds. Sonneveldt bleven steunen, zouden de Amerikaansche (Chr. Geref.) Kerken er voor zorgen dat er een van haar jonge dienaren des Woords voor haar re kening werd geplaatst te Tres Arroyos en de daaraan verbonden Gemeente van San Caye- tano. De Synode der Chr. Geref. Kerk van Noord- Amerika keurde dit goed en op de Synode van 1930 werd de Theol. Cand. Brant Bruxvoort niet alleen beroepen, maar ook geëxamineerd, om aan de Kerken in Zuid-Amerika te worden geleend. Genoemde Synode droeg aan haar de putaten voor Zuid-Amerika op, om regeling te maken tot zijn ordening, en deze had 20 Juli j.l. plaats in de Sherman Street-Kerk te Grand- Rapids, onder leiding van den predikant dier Kerk, Dr. M. van Dyke. Ds. Bruxvoort is se dert jaren lid dezer Kerk. Dr. H. Beets, Zendingsdirector der Chr. Ge ref. Kerk in Noord-Amerika, hield bij deze ge legenheid een predikatie over Jesaja 43 vers 6. Daarna werd het bevestiginsformulier voorge lezen door Ds. J. Wijngaarden, die jarenlang de ziel is geweest van de deputaten die vanwege de Chr. Geref. Kerk in Noord-Amerika de za ken in Zuid-Amerika behartigen. De uitzending mag dan ook wel genoemd worden een kroon op den arbeid van Ds. Wijngaarden. Aan de hand oplegging werd deelgenomen door een zevental predikanten en hoogleeraren. Prof. M. J. Wijn gaarden las het laatste deel van het Formulier voor, waarna Ds. Bruxvoort een korte rede hield over 2 Cor. 4 5. Ds. Bruxvoort, gehuwd met een dochter van Zendeling Ds. H. Frijling, die geboren werd op het Zendingsterrein der Indianen, gaat 21 Sep tember a.s. naar Buenos Aires, waar hij twee jaren naast Ds. Sonneveldt als „geleend" predi ker arbeiden zal in Argentinië en een deel van Brazilië. PROF. EINSTEIN OVER JEZUS. Onlangs hebben we enkele Joodsche uitspra ken over Jezus medegedeeld. Ze waren allen van den laatsten tijd. Daarbij was er ook een van den bekenden geleerde Prof. Dr. Albert Einstein, den Duitschen natuurkundige en grond legger van de z.g. relativiteits-theorie. Een correspondent van de „Saturday Evening Post" heeft nu een vraaggesprek met Prof. Ein stein gehad, waarbij hij zich wederom over Je zus heeft uitgesproken. Ds. C. Lindeboom, van Amsterdam, deelt in „Noord-Holl. Kerkblad" er het volgende van mee De correspondent veroorloofde zich o.m. ook deze vraag „In hoeverre hebt gij den invloed van het Christendom ondergaan Einstein antwoordde „Als kind ben ik zoo wel in den Bijbel als in den Talmud onderwe zen. Ik ben Jood, maar het stralende beeld van den Nazarener heeft een overweldigenden indruk op mij gemaakt". „Hebt gij het boek van Emil Ludwig over Jezus gelezen Einstein knikte toestemmend en sprak „Emil Ludwig's „Jezus" is oppervlakkig. Jezus staat te hoog voor de pen van veelschrijvers, ook al we ten zij zich vlot en gemakkelijk uit te drukken. Niemand kan zich met kwinkslagen en geestig heden van het Christendom afmaken." „Gij aanvaardt dus, dat Jezus werkelijk heeft geleefd „Zonder twijfel. Niemand kan de Evangeliën lezen en zich ontworstelen aan den indruk van de feitelijkheid van Zijn bestaan. De polslag van Zijn persoonlijkheid klopt in ieder woord. In geen fabel treedt zulk een leven u tegemoet. Hoe geheel anders is de indruk, die wij ontvan gen uit de verhalen van legendarische helden uit de oudheid, b.v. van Theseus. Theseus en an dere dergelijke helden missen het echte, het wer kelijke, het levende, het geloofwaardige van Jezus." „In een zijner boeken beweert Emil Ludwig, dat vele uitdrukkingen van Jezus niet anders zijn dan omschrijvingen van woorden, aan oudere profeten ontleend." Einstein antwoordde „Niemand kan het feit ontkennen, dat Jezus geleefd heeft, en dat Zijn woorden wonderbaar schoon zijn. Zelfs al zou er eenige overeenkomst zijn aan te wijzen met wat door anderen vóór Hem gesproken is, geen hunner heeft zich zoo goddelijk uitgedrukt als Hij „Is het niet een teeken des tijds, dat een Joodsch geleerde met een wereldnaam, zich openlijk zoo over onzen Heiland uitlaat Ook van Einstein geldt„Niet verre van het Koninkrijk Gods". Niet verre. Maar toch nog te ver, zoolang hij niet ook „de ergernis van het kruis" aan vaardt in geloof. GODS VRIJMACHT. Er zijn christenen die reglementeeren, hoe een zondaar tot God bekeerd moet worden. Ze tre den als wetgevers op in het Koninkrijk der he melen. Indien iemand zalig wil worden, zoo bepalen zij, dan moet hij langs dien en dien weg geleid, dat en dat en dat ondervonden hebben hij moet de angst der hel gesmaakt hebben, zijn nachten hebben doorwaakt, zijn bedstede door nat van tranen, stuk voor stuk bevindelijk ken nis gemaakt hebben met den Vader als Rechter, den Zoon als Borg, den Heiligen Geest als Trooster, in gezichten, droomen en ingevingen hij moet precies verslag kunnen doen van zijn bevindingen, aan de bevindingen van andere vormen getoetst. Het is bij deze menschen regel op regel, gebod op gebod, en wie naar dezen regel niet geleid is, heeft geen kennis en deel aan de zaak. Aldus maken de menschen wetten en bepalin gen zelfs voor het genadeleven. Maar onze God is toch in den hemelHij doet al wat Hem behaagtWant ondanks al de bepalingen en voorschriften der menschen, die precies weten aan te wijzen, wie bekeerd of on bekeerd is, is de hooge God voortgegaan Zijn kinderen langs onderscheidene wegen tot de heerlijkheid te leiden, dikwijls ganschelijk niet volgens het bovenvermelde systeem. Och, de Heere handelt zoo vrijmachtig in het wonderbare werk van de bekeering des zon daars. Zoo heelemaal niet volgens ons voor schrift, maar naar zijn „vrij doen en welbehagen". Het gaat in de geestelijke geboorte al even onderscheiden toe als in de natuurlijke. Het eene kind komt ter wereld onder bange barensweeën. Maanden te voren heeft de moeder het reeds kwaad gehad, en als haar ure gekomen is, dan kan zij het nog hard hebben, soms zóó, dat het is alsof haar ziel zal uitgaan. En het andere kind wordt geboren, zonder dat het bijkans een zucht gekost heeft. Zoo vrijmachtig is God in de na tuur. En zoo vrijmachtig is Hij ook in de genade. De een wordt bekeerd onder veel zielsbe- nauwdheid. Ge moet er Bunjan eens op nalezen in zijn „Genade overvloeiende" waarin hij zijn eigen omzetting meedeelt, 't Was een bange, zware weg voor hem. Maar de ander wordt weer zoo geleid, dat hij schier niet anders weet te vertellen dan dit eeneik vreeze den Heere van mijn jonkheid aan. De een wordt eerst be roerd door den schrik der wet, en de ander is van stonde aan gelokt door de liefelijkheid van het Evangelie. Wij mogen dienaangaande geen bepalingen maken en geen wetten stellen. En indien we het toch doen, dan lacht de Heere met onze waanwijze bedillerij, want on ze God is toch in den hemel. Hij doet al wat Hem behaagt. Wie wijs van hart is, gevoelt het dan ook als zijn zielsbehoefte zich aan Gods raad en wil ootmoedig te onderwerpen. Dezulken geven allereerst eerbiedig en ver standig acht op de onderscheidene wegen, die de Heere houdt naar zijn Souverein bestel met de kinderen der menschen, zoowel in het na tuurlijke als in het genadeleven, en zij aanbidden daarin Zijne Majesteit. Ze zullen niet, gelijk som migen, op autoritaire wijze decreteeren, hoe het moet en hoe het niet moet maar zij zien met een verwonderd oog op de diepte des rijkdoms beide der wijsheid en der kennis Gods in het leiden zijner creaturen. En wat dezulken bovenal doen Zij jagen er naar hun wil hoe langer hoe meer te buigen onder Gods geopenbaarden wil, die alleen goed is. Daarin openbaart zich de genade van den Heere Jezus Christus door den Heiligen Geest, aan den zondaar verheerlijkt, indien gij lust hebt binnenste uws ingewands is. om Zijn welbehagen te doen en zijn wet in het Het is niet de vraag, hoe gij beschikt en be slist, dat de dingen dezes levens moeten ge schieden. Die in den hemel woont, zal al uw wetten en regels beschamen en in Zijn Sou verein welbehagen schrijdt Hij voort en houdt Hij met een iegelijk zijn eigen weg den een leidt Hij door storm en onweder henen, den ander door het suizen van een zachte koelte. Het beste, wat we kunnen doen, is stil te zijn en te zwijgen en te hooren, wat God tot ons zegt, Hij, als de Heere, tot ons, zijn knecht (Kerkbl. v. Dr. en O.) H. W. LAMAN. DE AUGSBURGSCHE CONFESSIE. Het vierde eeuwfeest van de Augsburgsche Confessie, dat onze Luthersche mede-christenen dezer dagen gevierd hebben, wekt ook bij ons, Gereformeerden, nog bijzondere herinneringen. Het is bekend, dat Calvijn, die voor de een heid der Kerk, ook in haar uitwendig optreden, heel zijn leven lang geijverd heeft, steeds een breede en tegemoetkomende houding tegenover de voorstanders van de Augsburgsche Confessie heeft aangenomen. Hij achtte het in bepaalde gevallen voor Gereformeerden niet alleen niet ongeoorloofd, maar soms zelfs raadzaam, in stemming met die Confessie te betuigen, mits namelijk de omstandigheden waarin zij verkeer den van dien aard waren, dat er voor zulk een verklaring genoegzame reden was en er niet uit kon worden afgeleid, dat zij nu Luthersch waren geworden, mits zij m.a.w. hun eigen be lijdenis, die vollediger en nauwkeuriger was, in geen enkel opzicht prijsgaven en derhalve uit drukkelijk deden uitkomen, wat de zin was, waarin zij de Augsburgsche Confessie opvatten, met name ten aanzien van de punten waarin Lutherschen en Gereformeerden verschilden. Ook in ons vaderland is de vraag, welk stand punt de Gereformeerden tegenover de Augs burgsche Confessie hadden in te nemen, een tijd lang een kwestie geweest, die de gemoederen nogal in beweging bracht. Vooral in de jaren 15651572 is er heel wat moeite gedaan om de Nederlandsche Gereformeerden te bewegen, deze Confessie aan te nemen. Inzonderheid Prins Willem I, die destijds de verschilpunten van weinig belang achtte, drong daar zeer op aan, omdat hij hoopte, dat een dergelijke aanneming den Gereformeerden den steun zou bezorgen van de Protestantsche vorsten in Duitschland. Ook in het vaderland zelf zou ze hun meende hij ten goede komen, omdat zij dan niet lan ger verward zouden worden met de Anabap tisten en Libertijnen. Bovendien was een ty pisch verschijnseleen Luthersche in de schatting van de machthebbers, zoowel Room- sche, als voor de religie onverschillige, altijd nog beter te verdragen, dan een Gereformeerde. Toch vond de Prins voor dit streven hier te lande weinig bijval en, hoe groot zijn invloed en gezag ook was, heeft hij er bijna geen en kelen Gereformeerde voor kunnen winnen. Hoezeer overigens de Gereformeerden er toe gezind waren, om, bij besliste handhaving van eigen standpunt, niettemin, naar het advies en voorbeeld van Calvijn, zich tegenover de Lu therschen zoo tegemoetkomend te betoonen als maar eenigszins kon, kan o.a. opgemaakt wor den uit een voorval, dat hier in Amsterdam, plaats had. Meer en meer begon het den Lutherschen kooplieden, die tijdelijk hier ter stede gevestigd waren of er ook wel voor goed bleven wonen, een doorn in het oog te worden, dat de Gere formeerden hen hoe langer hoe meer in het pu bliek uitoefenen van hun religie begonnen te overvleugelen zelfs was er al sprake van, dat zij binnenkort het Avondmaal in de Minrebroers- kerk zouden houden. Om hier nu paal en perk aan te stellen, ver spreidde men van Lutherschen kant onder het van deze laatste woorden, al kon hij onmogelijk realiseeren, wat zij er mede bedoelde. „Ik geloof toch heusch, dat je niet in orde bent, Tannetje. Het is, of je zenuwen in de war zijn, al kan ik dat moeilijk gelooven." „Neen, ik ben niet in orde. Maar het is niet, wat je denkt. Hier van binnen is het onrustig." „Dat is er natuurlijk een gevolg van", oor deelde hij. „Zet die muizenissen uit je hoofd, Tannetje. Zie, daar komt Leendert aanloopen." De twaalfjarige jongen, evenbeeld van zijn vader, rende op hen toe. „Waar blijft u toch zoo lang vroeg hij, „Marie is al met het eten klaar." „We vinden den hond toch niet in de pot, Leendert vroeg de molenaar met welgevallen op zijn eenigen jongen starend. „Nou, we hadden bijna alles opgegeten. Aal tje komt ook al kijken." Op het molenerf verscheen het vijftienjarige dochtertje, terwijl in het deurgat de oudste doch ter Marie stond te wuiven. „Wij hebben ons blijkbaar toch verlaat, moe der", meende Tjaard Evenhuis, vroolijk spre kend. En zijn zwaar horloge voor den dag ha lend „Zoowaar, het is bijna één uur Hoe is het mogelijk „Wij kunnen onmiddellijk aanvallen", zei Ma rie, na een korte begroeting, ,,'k Heb natuurlijk op half één gerekend." ,,'t Is best, Marie", antwoordde haar moeder. „We waren iets langer bij Siemens en hebben langzaam geloopen, want het is warm." Tjaard Evenhuis, die even naar het paard was wezen kijken, trad nu ook binnen. (Wordt vervolgd) Zij weten, dat hun zonden vergeven zijn. En dat weten wij niet, Tjaard. In onze kerk wordt nooit van zonde gesproken." „Ik vind dominé Puthake een beste, brave man", zeide hij, een rechtstreeksch antwoord vermijdend. „Hij is nu eenmaal een predikant van de richting, die men hier hebben wil. Mis schien past hij beter in een stad, maar dat komt dan later wel. Ik vind, dat wij al die nieuwig heden maar moeten laten rusten. Een kerkvoogd- notabele moet zijn kerk niet afvallen. Wat blijft er van over, als wij de gemeente het goede voorbeeld niet geven Tjaard Evenhuis sprak op zachten, overreden- den toon, alsof hij een kind, dat in de war is, suste. Uit zijn toon sprak ook de ontzaggelijke liefde, die hij voor zijn vrouw koesterde. Maar hij bemerkte weldra, dat hij haar niet overtuigen kon, daar zij onmiddellijk vlam vatte op zijn woorden en hij, tot zijn niet geringe ont steltenis bemerkte, dat haar denkrichting reeds veel verder gevorderd was dan hij ooit had kunnen vermoeden. „Maar men moet toch niet tegen zijn over tuiging in de kerk blijven Ik meen, dat het in onze kerk, met een dominé als deze, hij mag dan een beste, brave man zijn, niet in orde is, Tjaard. Het Woord Gods wordt er niet ver kondigd. Je weet, dat ik den laatsten tijd veel in den Bijbel lees. Dat moet ik doen, omdat ik er behoefte aan heb. Welnu, als ik dien Bijbel lees, dan voel ik maar al te goed, dat dominé Puthake ons dien Bijbel niet brengt. Hij spreekt het woord van een mensch, maar niet dat van God." Tjaard Evenhuis, de molenaar van Oostwoud, stond stil op den weg en zag met een smarte- lijken blik in de oogen zijn vrouw aan. „Wat ben je van plan, Tannetje vroeg hij. Er lag geen enkele dreiging in zijn stem. Maar toch was er iets in, dat haar beangstigde. „Ik ben niets van plan, Tjaard. Ik weet met mij zelf geen raad. Heb medelijden met mij en beoordeel mij niet te hard", smeekte zij. Hij was onmiddellijk ontwapend en verteederd. „Ik oordeel niet hard, kind. Heb ik dat ooit gedaan Maar ik zou willen dat je die muizenis sen uit je hoofd zette. Ze dienen nergens toe. Zij geven maar onvrede in huis. En ze maken je heelemaal overstuur." „Ik kan het niet, Tjaard", kreet zij. „Ik voel, dat het niet goed met mij staat. Het is alles on vrede in mijn ziel. Vergeef me. Ik wil je niet ontstemmen, dat weet je wel. Maar ik kan on mogelijk zijn, zooals jij." De molenaar gaf geen antwoord. Hij zuchtte alleen. En vervolgde zijn weg. Zeer dichtbij stond nu de molen. Iets van den weg af, terwijl eenige minuten verder de eerste huizen van Oost woud, deel van West woud, begonnen. „Laat ons er niet meer over spreken", zeide hij iets later. „De kinderen zouden denken, dat wij ongenoegen hadden. En dat is toch niet waar, hé, Tannetje?" „Gelukkig niet", antwoordde zij uit den grond van haar hart. „En laat het ook geen ongenoegen worden, Tjaard, ook al kan ik niet, wat je graag wenscht. Ik lijd er al genoeg onder. Maar ik kan onmogelijk rustig zijn. Als wij zóó blijven leven, dan zijn wij verloren, Tjaard." Zijns ondanks kwam hij onder den indruk

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 2