FEUILLETON.
hoogbejaarden Prof. L. Lindeboom.
Ook Prof. Dr. H. H. Kuyper, die ter vorige
Synode door ongesteldheid verhinderd was, heet
te Spr. inzonderheid welkom.
Woorden van welkom richtte Spr. ook tot
de afgevaardigden uit Indië, inzonderheid tot
Dr. H. A. v. Andel uit Solo en de buitenland-
sche afgevaardigden.
Tot leden van de commissie voor het pers
verslag werden benoemd Ds. H. L. Both te Arn
hem en Ds. J. A. C. Rullmann uit Indië.
Besloten werd de zittingen te doen houden
van 94 uur, met één uur pauze.
Het moderamen zal met de hoogleeraren in
het Kerkrecht, Prof. Dr. H. H. Kuyper en Prof.
Dr. H. Bouwman, de commissie vormen voor
de verdeeling van het werk. Te half één werd
de zitting geschorst.
Dinsdag 2 Sept. a s. zal het gemeentebestuur
om half vijf de Gen. Synode officiëel ontvangen.
De commissie van werkverdeeling (modera
men met beide hoogleeraren in het Kerkrecht)
stelde voor 5 werkcommissies te benoemen.
Commissie I zal bestaan uit de predikanten
Dr. W. A. v. Es, Ds. K. Fernhout (saamroe
per), Dr. H. Kaajan, Ds. R .J. v. d. Veen en
Ds. J. de Vries en de ouderlingen Mr. A. J.
L. v. Beeck Calkoen, C. Keizer, P. Koster, J.
v. d. Waals, J. Wegkamp en J. de Wit. Als
praeadviseurs zullen deze commissie dienen de
hoogleeraren Dr. V. Hepp en Dr. S. Greydanus.
Commissie II bestaat uit de predikanten Ds.
C. B. Bavinck, Ds. H. de Bruyn, Ds. N. Duur-
sema, Dr. K. Dijk (saamroeper), Ds. F. Kolt-
hoff en Ds. H. H. Schoemaker en de ouderlin
gen Joh. Cnossen, J. J. v. Commenee, K. Gas
tra van Loon, J. v. d. Meulen Pzn. en J. Olt-
hoff. Als praeadviseurs zijn aan deze commissie
toegevoegd de hoogleeraren Dr. T. Hoekstra en
Dr. J. Ridderbos.
Commissie III bestaat uit de predikanten Ds.
Joh. Jansen, Ds. D. P. Koopmans, Ds. H. Meye-
ring, Ds. J. J. Miedema (saamroeper), Ds. A.
Scheele en Ds. A. Schweitzer en de ouderlingen
R. Dijkstra, H. Heikes, M. A. D. H. Schale-
kamp en G. v. Zeggelaar, Praeadviseerende
hoogleeraren zijn Dr. H. Bouwman en Dr. G.
Ch. Aalders.
Commissie IV wordt gevormd door de predi
kanten Dr. H. A. v. Andel, Ds. N. Y. v. Goor,
Ds. W. W. Meynen, Ds. J. A. C. Rullmann en
Ds. W. Breukelaar (saamroeper) en de ouder
lingen J. Beumer uit Indië, H. Morsink G.Hzn.,
P. Rijsdijk, H. Scheffers, J. Weerstra en M.
Velthuis. Praeadviseerende hoogleeraren zijn Dr.
A. G. Honig en Dr. J. Waterink.
De commissie V bestaat uit de predikanten
Ds. T. Gerber (saamroeper), Ds. J. E. Goud
appel, Ds. K. Minnema en Ds. G. J .Breuke
laar en de ouderlingen G. de Bakker, W.
v. d. Bom, A. C. Catsman, H. Knook en W.
Nienhuis en de paeadviseerende hoogleeraren
L. Lindeboom, Dr. C. v. Gelderen en Dr. F. W.
Grosheide.
De financieele commissie bestaat uit den as
sessor Ds. J. Douma en den Heer C. J. Schut,
beiden te Arnhem.
De Synode besloot geen stukken die na 23
Aug. bij haar inkomen, meer in behandeling te
nemen.
In verband met de commissie-vergaderingen
werd Woensdag 20 Aug. geen openbare zitting
gehouden.
Door een viertal buitenlandsche afgevaardig
den werd het woord gevoerd.
Deze redevoeringen, die in de Engelsche taal
werden uitgesproken, werden door Mr. A. J.
L. van Beeck Calkoen vertaald, terwijl hij daarna
de broeders namens de Synode dankte voor hun
tegenwoordigheid en de beste wenschen voor
den bloei der door hen vertegenwoordigd wor
dende Kerken uitsprak.
De voorzitter dankte Mr. v. Beeck Calkoen
voor zijn vertaling en beantwoording der bui
tenlandsche gasten.
Te half vijf sloot de praeses den eersten zit
tingsdag met dankzegging.
UIT DE PERS.
GEREF. IN ARGENTINIË.
Naar men weet, zijn omstreeks 40 jaar ge
leden een aantal Gereformeerde Hollanders naar
Argentinië gegaan, gelokt door de schoone be
loften van de Regeering aldaar. Toen ze er aan-
kwamen*. was er echter een revolutie uitgebro
ken en de beloften werden niet vervuld. Het ge-
DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD
(HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880)
DOOR
H. KINGMANS.
VI.
Er viel niets op hen aan te merken in het
dorp bij de menschen stonden zij best aange
schreven. Die omgang met de Siemens deugde
niet voor zijn vrouw, het werd hem meer en
meer duidelijk. Zij waren beste menschen, daar
niet van. En zij zouden ongetwijfeld meenen,
wat zij zeiden. Maar zij moesten een ander in
zijn wezen laten. Elk had nu eenmaal een mee
ning, die gerespecteerd behoorde te worden.
,,'k Weet het niet, Tannetje, maar ik geloof,
dat je heelemaal op het verkeerde pad bent. Je
laat je door Siemens en zijn vrouw van de wijs
brengen, dat is de zaak. Luister niet naar hen,
want het beteekent niets."
,,Zij hebben het bij het rechte eind, Tjaard."
„Naar hun meening, natuurlijk. Maar daar
aan behoeven wij ons niet te storen. Zijn de
Siemens, al gaan zij naar „de schuur", nu beter
dan wij Ik zie geen verschil, behalve dan dat
zij tweemaal naar de kerk gaan, omdat er twee
maal kerk is. En zijn zij beter geworden sinds
zij naar „de schuur" gaan? Ik moet je eerlijk
verklaren, dat ik er niets van merken kan."
„Ze zijn precies dezelfde menschen gebleven.
Voor het uiterlijk tenminste. Maar innerlijk niet.
volg was groote lichamelijke en geestelijke el
lende voor velen onzer stamgenooten. Dr. J. van
Lonkhuyzen, door de Geref. Kerken van Ne
derland afgevaardigd, trachtte orde te brengen
in den verwarden toestand, en het gelukte hem
veelszins dit te doen. Daarna hebben er gearbeid
Ds. A. Rolloos, Ds. S. Rijper en thans nog Ds.
C. A. Sonneveldt. Laatstgenoemde heeft nu al
sedert vele jaren de zware lasten van het werk
onder de Hollanders in Argentinië gedragen, en
niet alleen van de Nederlandsche Christenen,
maar ook van broeders uit Zuid-Afrika (Boe
ren) in Pategonië, een arbeid die hem meer last
dan lust, en meer ondank dan dank heeft ge
bracht helaas van de zijde van sommige Zuid-
Afrikanen.
Het werk werd financieel door de Geref. Ker
ken van Nederland en de Chr. Geref. Kerk in
Noord-Amerika gesteund.
Toen Dr. H. Beets, van Grand Rapids(Noord-
Amerika) in 1927 in Nederland was, werd een
afspraak gemaakt met deputaten te dezer zake
van de Classis Rotterdam en wel aldus Indien
de Geref. Kerken in Nederland Ds. Sonneveldt
bleven steunen, zouden de Amerikaansche (Chr.
Geref.) Kerken er voor zorgen dat er een van
haar jonge dienaren des Woords voor haar re
kening werd geplaatst te Tres Arroyos en de
daaraan verbonden Gemeente van San Caye-
tano.
De Synode der Chr. Geref. Kerk van Noord-
Amerika keurde dit goed en op de Synode van
1930 werd de Theol. Cand. Brant Bruxvoort
niet alleen beroepen, maar ook geëxamineerd,
om aan de Kerken in Zuid-Amerika te worden
geleend. Genoemde Synode droeg aan haar de
putaten voor Zuid-Amerika op, om regeling te
maken tot zijn ordening, en deze had 20 Juli
j.l. plaats in de Sherman Street-Kerk te Grand-
Rapids, onder leiding van den predikant dier
Kerk, Dr. M. van Dyke. Ds. Bruxvoort is se
dert jaren lid dezer Kerk.
Dr. H. Beets, Zendingsdirector der Chr. Ge
ref. Kerk in Noord-Amerika, hield bij deze ge
legenheid een predikatie over Jesaja 43 vers 6.
Daarna werd het bevestiginsformulier voorge
lezen door Ds. J. Wijngaarden, die jarenlang de
ziel is geweest van de deputaten die vanwege
de Chr. Geref. Kerk in Noord-Amerika de za
ken in Zuid-Amerika behartigen. De uitzending
mag dan ook wel genoemd worden een kroon op
den arbeid van Ds. Wijngaarden. Aan de hand
oplegging werd deelgenomen door een zevental
predikanten en hoogleeraren. Prof. M. J. Wijn
gaarden las het laatste deel van het Formulier
voor, waarna Ds. Bruxvoort een korte rede
hield over 2 Cor. 4 5.
Ds. Bruxvoort, gehuwd met een dochter van
Zendeling Ds. H. Frijling, die geboren werd op
het Zendingsterrein der Indianen, gaat 21 Sep
tember a.s. naar Buenos Aires, waar hij twee
jaren naast Ds. Sonneveldt als „geleend" predi
ker arbeiden zal in Argentinië en een deel van
Brazilië.
PROF. EINSTEIN OVER JEZUS.
Onlangs hebben we enkele Joodsche uitspra
ken over Jezus medegedeeld. Ze waren allen
van den laatsten tijd. Daarbij was er ook een
van den bekenden geleerde Prof. Dr. Albert
Einstein, den Duitschen natuurkundige en grond
legger van de z.g. relativiteits-theorie.
Een correspondent van de „Saturday Evening
Post" heeft nu een vraaggesprek met Prof. Ein
stein gehad, waarbij hij zich wederom over Je
zus heeft uitgesproken. Ds. C. Lindeboom, van
Amsterdam, deelt in „Noord-Holl. Kerkblad" er
het volgende van mee
De correspondent veroorloofde zich o.m. ook
deze vraag „In hoeverre hebt gij den invloed
van het Christendom ondergaan
Einstein antwoordde „Als kind ben ik zoo
wel in den Bijbel als in den Talmud onderwe
zen. Ik ben Jood, maar het stralende beeld van
den Nazarener heeft een overweldigenden indruk
op mij gemaakt".
„Hebt gij het boek van Emil Ludwig over
Jezus gelezen
Einstein knikte toestemmend en sprak „Emil
Ludwig's „Jezus" is oppervlakkig. Jezus staat te
hoog voor de pen van veelschrijvers, ook al we
ten zij zich vlot en gemakkelijk uit te drukken.
Niemand kan zich met kwinkslagen en geestig
heden van het Christendom afmaken."
„Gij aanvaardt dus, dat Jezus werkelijk heeft
geleefd
„Zonder twijfel. Niemand kan de Evangeliën
lezen en zich ontworstelen aan den indruk van
de feitelijkheid van Zijn bestaan. De polslag van
Zijn persoonlijkheid klopt in ieder woord. In
geen fabel treedt zulk een leven u tegemoet.
Hoe geheel anders is de indruk, die wij ontvan
gen uit de verhalen van legendarische helden uit
de oudheid, b.v. van Theseus. Theseus en an
dere dergelijke helden missen het echte, het wer
kelijke, het levende, het geloofwaardige van
Jezus."
„In een zijner boeken beweert Emil Ludwig,
dat vele uitdrukkingen van Jezus niet anders zijn
dan omschrijvingen van woorden, aan oudere
profeten ontleend."
Einstein antwoordde „Niemand kan het feit
ontkennen, dat Jezus geleefd heeft, en dat Zijn
woorden wonderbaar schoon zijn. Zelfs al zou
er eenige overeenkomst zijn aan te wijzen met
wat door anderen vóór Hem gesproken is, geen
hunner heeft zich zoo goddelijk uitgedrukt als
Hij
„Is het niet een teeken des tijds, dat een
Joodsch geleerde met een wereldnaam, zich
openlijk zoo over onzen Heiland uitlaat
Ook van Einstein geldt„Niet verre van het
Koninkrijk Gods".
Niet verre. Maar toch nog te ver, zoolang
hij niet ook „de ergernis van het kruis" aan
vaardt in geloof.
GODS VRIJMACHT.
Er zijn christenen die reglementeeren, hoe een
zondaar tot God bekeerd moet worden. Ze tre
den als wetgevers op in het Koninkrijk der he
melen. Indien iemand zalig wil worden, zoo
bepalen zij, dan moet hij langs dien en dien weg
geleid, dat en dat en dat ondervonden hebben
hij moet de angst der hel gesmaakt hebben, zijn
nachten hebben doorwaakt, zijn bedstede door
nat van tranen, stuk voor stuk bevindelijk ken
nis gemaakt hebben met den Vader als Rechter,
den Zoon als Borg, den Heiligen Geest als
Trooster, in gezichten, droomen en ingevingen
hij moet precies verslag kunnen doen van zijn
bevindingen, aan de bevindingen van andere
vormen getoetst. Het is bij deze menschen regel
op regel, gebod op gebod, en wie naar dezen
regel niet geleid is, heeft geen kennis en deel
aan de zaak.
Aldus maken de menschen wetten en bepalin
gen zelfs voor het genadeleven.
Maar onze God is toch in den hemelHij
doet al wat Hem behaagtWant ondanks al
de bepalingen en voorschriften der menschen, die
precies weten aan te wijzen, wie bekeerd of on
bekeerd is, is de hooge God voortgegaan Zijn
kinderen langs onderscheidene wegen tot de
heerlijkheid te leiden, dikwijls ganschelijk niet
volgens het bovenvermelde systeem.
Och, de Heere handelt zoo vrijmachtig in het
wonderbare werk van de bekeering des zon
daars. Zoo heelemaal niet volgens ons voor
schrift, maar naar zijn „vrij doen en welbehagen".
Het gaat in de geestelijke geboorte al even
onderscheiden toe als in de natuurlijke. Het eene
kind komt ter wereld onder bange barensweeën.
Maanden te voren heeft de moeder het reeds
kwaad gehad, en als haar ure gekomen is, dan
kan zij het nog hard hebben, soms zóó, dat het
is alsof haar ziel zal uitgaan. En het andere kind
wordt geboren, zonder dat het bijkans een zucht
gekost heeft. Zoo vrijmachtig is God in de na
tuur. En zoo vrijmachtig is Hij ook in de genade.
De een wordt bekeerd onder veel zielsbe-
nauwdheid. Ge moet er Bunjan eens op nalezen
in zijn „Genade overvloeiende" waarin hij zijn
eigen omzetting meedeelt, 't Was een bange,
zware weg voor hem. Maar de ander wordt weer
zoo geleid, dat hij schier niet anders weet te
vertellen dan dit eeneik vreeze den Heere
van mijn jonkheid aan. De een wordt eerst be
roerd door den schrik der wet, en de ander
is van stonde aan gelokt door de liefelijkheid
van het Evangelie.
Wij mogen dienaangaande geen bepalingen
maken en geen wetten stellen.
En indien we het toch doen, dan lacht de
Heere met onze waanwijze bedillerij, want on
ze God is toch in den hemel. Hij doet al wat
Hem behaagt.
Wie wijs van hart is, gevoelt het dan ook
als zijn zielsbehoefte zich aan Gods raad en wil
ootmoedig te onderwerpen.
Dezulken geven allereerst eerbiedig en ver
standig acht op de onderscheidene wegen, die
de Heere houdt naar zijn Souverein bestel met
de kinderen der menschen, zoowel in het na
tuurlijke als in het genadeleven, en zij aanbidden
daarin Zijne Majesteit. Ze zullen niet, gelijk som
migen, op autoritaire wijze decreteeren, hoe het
moet en hoe het niet moet maar zij zien met
een verwonderd oog op de diepte des rijkdoms
beide der wijsheid en der kennis Gods in het
leiden zijner creaturen.
En wat dezulken bovenal doen
Zij jagen er naar hun wil hoe langer hoe
meer te buigen onder Gods geopenbaarden wil,
die alleen goed is.
Daarin openbaart zich de genade van den
Heere Jezus Christus door den Heiligen Geest,
aan den zondaar verheerlijkt, indien gij lust hebt
binnenste uws ingewands is.
om Zijn welbehagen te doen en zijn wet in het
Het is niet de vraag, hoe gij beschikt en be
slist, dat de dingen dezes levens moeten ge
schieden. Die in den hemel woont, zal al uw
wetten en regels beschamen en in Zijn Sou
verein welbehagen schrijdt Hij voort en houdt
Hij met een iegelijk zijn eigen weg den een
leidt Hij door storm en onweder henen, den
ander door het suizen van een zachte koelte.
Het beste, wat we kunnen doen, is stil te zijn
en te zwijgen en te hooren, wat God tot ons
zegt, Hij, als de Heere, tot ons, zijn knecht
(Kerkbl. v. Dr. en O.) H. W. LAMAN.
DE AUGSBURGSCHE CONFESSIE.
Het vierde eeuwfeest van de Augsburgsche
Confessie, dat onze Luthersche mede-christenen
dezer dagen gevierd hebben, wekt ook bij ons,
Gereformeerden, nog bijzondere herinneringen.
Het is bekend, dat Calvijn, die voor de een
heid der Kerk, ook in haar uitwendig optreden,
heel zijn leven lang geijverd heeft, steeds een
breede en tegemoetkomende houding tegenover
de voorstanders van de Augsburgsche Confessie
heeft aangenomen. Hij achtte het in bepaalde
gevallen voor Gereformeerden niet alleen niet
ongeoorloofd, maar soms zelfs raadzaam, in
stemming met die Confessie te betuigen, mits
namelijk de omstandigheden waarin zij verkeer
den van dien aard waren, dat er voor zulk een
verklaring genoegzame reden was en er niet
uit kon worden afgeleid, dat zij nu Luthersch
waren geworden, mits zij m.a.w. hun eigen be
lijdenis, die vollediger en nauwkeuriger was, in
geen enkel opzicht prijsgaven en derhalve uit
drukkelijk deden uitkomen, wat de zin was,
waarin zij de Augsburgsche Confessie opvatten,
met name ten aanzien van de punten waarin
Lutherschen en Gereformeerden verschilden.
Ook in ons vaderland is de vraag, welk stand
punt de Gereformeerden tegenover de Augs
burgsche Confessie hadden in te nemen, een tijd
lang een kwestie geweest, die de gemoederen
nogal in beweging bracht. Vooral in de jaren
15651572 is er heel wat moeite gedaan om
de Nederlandsche Gereformeerden te bewegen,
deze Confessie aan te nemen. Inzonderheid Prins
Willem I, die destijds de verschilpunten van
weinig belang achtte, drong daar zeer op aan,
omdat hij hoopte, dat een dergelijke aanneming
den Gereformeerden den steun zou bezorgen van
de Protestantsche vorsten in Duitschland. Ook
in het vaderland zelf zou ze hun meende
hij ten goede komen, omdat zij dan niet lan
ger verward zouden worden met de Anabap
tisten en Libertijnen. Bovendien was een ty
pisch verschijnseleen Luthersche in de
schatting van de machthebbers, zoowel Room-
sche, als voor de religie onverschillige, altijd
nog beter te verdragen, dan een Gereformeerde.
Toch vond de Prins voor dit streven hier te
lande weinig bijval en, hoe groot zijn invloed
en gezag ook was, heeft hij er bijna geen en
kelen Gereformeerde voor kunnen winnen.
Hoezeer overigens de Gereformeerden er toe
gezind waren, om, bij besliste handhaving van
eigen standpunt, niettemin, naar het advies en
voorbeeld van Calvijn, zich tegenover de Lu
therschen zoo tegemoetkomend te betoonen als
maar eenigszins kon, kan o.a. opgemaakt wor
den uit een voorval, dat hier in Amsterdam,
plaats had.
Meer en meer begon het den Lutherschen
kooplieden, die tijdelijk hier ter stede gevestigd
waren of er ook wel voor goed bleven wonen,
een doorn in het oog te worden, dat de Gere
formeerden hen hoe langer hoe meer in het pu
bliek uitoefenen van hun religie begonnen te
overvleugelen zelfs was er al sprake van, dat
zij binnenkort het Avondmaal in de Minrebroers-
kerk zouden houden.
Om hier nu paal en perk aan te stellen, ver
spreidde men van Lutherschen kant onder het
van deze laatste woorden, al kon hij onmogelijk
realiseeren, wat zij er mede bedoelde.
„Ik geloof toch heusch, dat je niet in orde
bent, Tannetje. Het is, of je zenuwen in de war
zijn, al kan ik dat moeilijk gelooven."
„Neen, ik ben niet in orde. Maar het is niet,
wat je denkt. Hier van binnen is het onrustig."
„Dat is er natuurlijk een gevolg van", oor
deelde hij. „Zet die muizenissen uit je hoofd,
Tannetje. Zie, daar komt Leendert aanloopen."
De twaalfjarige jongen, evenbeeld van zijn
vader, rende op hen toe.
„Waar blijft u toch zoo lang vroeg hij,
„Marie is al met het eten klaar."
„We vinden den hond toch niet in de pot,
Leendert vroeg de molenaar met welgevallen
op zijn eenigen jongen starend.
„Nou, we hadden bijna alles opgegeten. Aal
tje komt ook al kijken."
Op het molenerf verscheen het vijftienjarige
dochtertje, terwijl in het deurgat de oudste doch
ter Marie stond te wuiven.
„Wij hebben ons blijkbaar toch verlaat, moe
der", meende Tjaard Evenhuis, vroolijk spre
kend. En zijn zwaar horloge voor den dag ha
lend „Zoowaar, het is bijna één uur Hoe is
het mogelijk
„Wij kunnen onmiddellijk aanvallen", zei Ma
rie, na een korte begroeting, ,,'k Heb natuurlijk
op half één gerekend."
,,'t Is best, Marie", antwoordde haar moeder.
„We waren iets langer bij Siemens en hebben
langzaam geloopen, want het is warm."
Tjaard Evenhuis, die even naar het paard was
wezen kijken, trad nu ook binnen.
(Wordt vervolgd)
Zij weten, dat hun zonden vergeven zijn. En
dat weten wij niet, Tjaard. In onze kerk wordt
nooit van zonde gesproken."
„Ik vind dominé Puthake een beste, brave
man", zeide hij, een rechtstreeksch antwoord
vermijdend. „Hij is nu eenmaal een predikant
van de richting, die men hier hebben wil. Mis
schien past hij beter in een stad, maar dat komt
dan later wel. Ik vind, dat wij al die nieuwig
heden maar moeten laten rusten. Een kerkvoogd-
notabele moet zijn kerk niet afvallen. Wat blijft
er van over, als wij de gemeente het goede
voorbeeld niet geven
Tjaard Evenhuis sprak op zachten, overreden-
den toon, alsof hij een kind, dat in de war is,
suste. Uit zijn toon sprak ook de ontzaggelijke
liefde, die hij voor zijn vrouw koesterde.
Maar hij bemerkte weldra, dat hij haar niet
overtuigen kon, daar zij onmiddellijk vlam vatte
op zijn woorden en hij, tot zijn niet geringe ont
steltenis bemerkte, dat haar denkrichting reeds
veel verder gevorderd was dan hij ooit had
kunnen vermoeden.
„Maar men moet toch niet tegen zijn over
tuiging in de kerk blijven Ik meen, dat het in
onze kerk, met een dominé als deze, hij mag
dan een beste, brave man zijn, niet in orde is,
Tjaard. Het Woord Gods wordt er niet ver
kondigd. Je weet, dat ik den laatsten tijd veel
in den Bijbel lees. Dat moet ik doen, omdat ik
er behoefte aan heb. Welnu, als ik dien Bijbel
lees, dan voel ik maar al te goed, dat dominé
Puthake ons dien Bijbel niet brengt. Hij spreekt
het woord van een mensch, maar niet dat van
God."
Tjaard Evenhuis, de molenaar van Oostwoud,
stond stil op den weg en zag met een smarte-
lijken blik in de oogen zijn vrouw aan.
„Wat ben je van plan, Tannetje vroeg hij.
Er lag geen enkele dreiging in zijn stem. Maar
toch was er iets in, dat haar beangstigde.
„Ik ben niets van plan, Tjaard. Ik weet met
mij zelf geen raad. Heb medelijden met mij en
beoordeel mij niet te hard", smeekte zij.
Hij was onmiddellijk ontwapend en verteederd.
„Ik oordeel niet hard, kind. Heb ik dat ooit
gedaan Maar ik zou willen dat je die muizenis
sen uit je hoofd zette. Ze dienen nergens toe.
Zij geven maar onvrede in huis. En ze maken
je heelemaal overstuur."
„Ik kan het niet, Tjaard", kreet zij. „Ik voel,
dat het niet goed met mij staat. Het is alles on
vrede in mijn ziel. Vergeef me. Ik wil je niet
ontstemmen, dat weet je wel. Maar ik kan on
mogelijk zijn, zooals jij."
De molenaar gaf geen antwoord. Hij zuchtte
alleen. En vervolgde zijn weg.
Zeer dichtbij stond nu de molen. Iets van
den weg af, terwijl eenige minuten verder de
eerste huizen van Oost woud, deel van West
woud, begonnen.
„Laat ons er niet meer over spreken", zeide
hij iets later. „De kinderen zouden denken, dat
wij ongenoegen hadden. En dat is toch niet waar,
hé, Tannetje?"
„Gelukkig niet", antwoordde zij uit den grond
van haar hart. „En laat het ook geen ongenoegen
worden, Tjaard, ook al kan ik niet, wat je graag
wenscht. Ik lijd er al genoeg onder. Maar ik
kan onmogelijk rustig zijn. Als wij zóó blijven
leven, dan zijn wij verloren, Tjaard."
Zijns ondanks kwam hij onder den indruk