Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 33.
Vrijdag 15 Augustus 1930.
44e Jaargang.
UIT fiET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTEUR: Ds. A. C, HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F* J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F» STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
EN IK ZAL U TOT EEN GOD ZIJN.
Ezechiël 36 28.
Wanneer we alle beloften der Heilige Schrift,
zoovele als er zijn, samenvatten, dan hebben we
ongeveer den inhoud van de belofte, die hier
boven staat„Ik zal u tot een God zijn". Merk
waardig dikwijls komt die belofte voor. Letter
lijk. Of in ongeveer dezelfde bewoordingen. In
de boeken van Mozes. In de psalmen. Bij de
profeten. In oud en nieuw Testament. Reeds
daaruit blijkt, van welken rijken inhoud en van
welke beteekenis deze belofte wel moet zijn.
Van alle beloften van den Bijbel is deze dan
ook te noemen de groote, de voorname belofte.
Want ze is de hoofdbelofte van het genade ver
bond. De vaste uitdrukking, waarmee dat ver
bond wordt aangeduid. De HEERE verbindt
er Zich telkens mee aan Zijn volk. 't Allereerst
lezen we ze in Genesis 17:7, in het woord, ge
sproken tot Abraham Ik zal Mijn verbond op
richten tusschen Mij en tusschen u, en tusschen
uw zaad na u in hunne geslachten, tot een eeuwig
verbond, om u te zijn tot een God en uwen
zade na u. En bij den Sinai, waar het genade-
verbond met Israël wordt bezegeld, zegt God
vóór alles Ik ben de HEERE, uw God, Die
u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid
heb. We mogen dus wel zeggen, als in Ezechiël
36 belofte op belofte wordt gestapeld, dat deze
belofte „Ik zal u tot een God zijn", de kroon
zet op alle andere. En we mogen er aan toe
voegen, dat ze ons raakt, dat ze allen raakt,
die in het genadeverbond begrepen of gerekend
zijn.
Wat de HEERE in het genadeverbond be
loofde en belooft aan Israël van toen en van
nu, vindt geen grond of verklaring in Israëls
werken of waardigheid. Dat Hij zegt„Ik ben
uw God en Ik blijf uw God", is waarlijk niet
te danken aan hen, tot wie Hij het zegt. En
kele verzen vroeger wijst de profeet de ware
reden aan, die alles duidelijk maaktIk doe
het niet om uwentwil, o huis Israëls, maar om
Mijn heiligen Naam. Toen de kinderen Israëls
nog woonden in hun land, tergden ze door hun
weg en hun handelingen den HEERE daarom
goot Hij over hen Zijn grimmigheid uit. Ze
kregen hun weg op hun hoofd, zooals ieder,
die in de zonde leeft. En toen ze nu wegge
voerd waren en verstrooid, maakten ze het al
even erg. En toch moest de profeet Ezechiël tot
zulk een Israël zeggen, dat de HEERE hun tot
een God zou zijn. Waarom Om redenen uit
Hem. Omdat Hij, de HEERE ijverde voor Zijn
Naam en die heilige Naam verbonden was met
Israël. De belofte Ik zal u tot een God zijn,
komt voort enkel uit gena en welbehagen en
al heel duidelijk blijkt dat, wanneer we lezen,
wat er onmiddellijk aan voorafgaat„Ik zal
rein water op u sprengen en ge zult rein wor
den Ik zal u een nieuw hart geven en een
nieuwen geest geven in het binnenste van u.
God zegt dat„Ik zal u tot een God zijn",
dus tot een Israël, dat nog onrein is dat geen
vleeschen, maar een steenen hart heeft dat
niet wandelt in de wegen des Heeren een Is
raël dus, dat in allen opzichte verwerpelijk is.
„Ik zal u tot een God zijn", staat er.
Dat wat hier beloofd wordt in de toekomst,
ziet blijkbaar op de komst van den Heere Jezus
Christus. Want dat verbond, dat hebben van
God tot zijn God is niet los te denken van den
Middelaar Jezus Christus. Met diens komst zou
het ware, het wezenlijke, het eigenlijke van 't
verbond komen. Israël was al in het verbond.
De HEERE was Israëls God reeds. Reeds lang
reeds eeuwen. Reeds van Abraham af had God
Zich verbonden aan het volk van Abraham.
Hij had al van ouds gezegd dus „Ik ben uw
God". Wat vreemd, dat Hij nu zegtIk zal
u tot een God wezen, 't Is slechts hieruit te
verklaren, dat Hij Zijn verbond, waarmee Hij
Zich verbonden had, vervullen zou in de komst
van Jezus Christus en dat bij die komst alle
schat en zegening van dat verbond, heel de in
houd van datIk zal u tot een God zijn, voor
den dag treden zou in al zijn heerlijkheid. Hier
is Hij al de God van Zijn volk. Hij was dat
ook van 't oude volk. Thans mag door de ge-
loovigen eveneens gezongen wordenWant
deze God is onze God. Doch in de toekomst
zal 't eerst in ongekende zaligheên ondervonden
en ten volle gekend worden, wat het inhoudt.
Vandaar, dat ook aan 't eind van 't boek der
openbaring van Johannes met het oog op 't ko
mende eeuwige leven, dus als iets toekomstigs
gezegd wordtZij zullen Zijn volk zijn en God
zelf zal bij hen en hun God zijn.
Toen God den mensch schiep naar Zijn beeld
en gelijkenis, was er aanstonds een verbond tus
schen die twee. Toen was God onze God. Door
de zonde evenwel hebben wij, menschen, onzen
God verloren. Dat is de schrikkelijke val ge
weest van Adam en Eva en ons allen door het
eten der verboden vrucht hebben we onzen God
verloren. En wie geen borg in Jezus vond, is
nog zonder God in de wereld. Wat dat wil zeg
gen, weet de zondaar door de verblindende
macht der zonde slechts op dezelfde manier als
een beneveld, bedwelmend, dronken mensch zich
ellendig gevoelt. Maar straks, als hij in den dood
moet en voor den rechter komt, wordt het in
al zijn ontzettendheid ervaren, onveranderlijk,
eeuwig, zonder eenige hoop op verandering wat
het is, God niet te hebben tot zijn God, maar
tot zijn vijand en zijn rechter.
Doch, wat is nu geopenbaard in 't evangelie
't Genadebesluit Gods, dat Hij Zich wil ver- !l
heerlijken in de redding van Zijn zondig volk
door den Middelaar Jezus Christus dat Hij tot
het Israël van den ouden dag zoowel als van
den nieuwen dag, en tot de Kerk van dezen dag,
tot ons en onze kinderen en tot ieder, die met
al zijn zonde en schuld geloovig en in waarheid
tot Hem vlucht weer zeggen wilIk ben de
HEERE uw God en Ik zal u tot een God zijn.
En dat Hij al de gelukzaligheid, die daarin ligt,
aan ons, Zijn volk kan betoonen omdat Chris
tus, ons hoofd plaatsvervangend voor Zijn volk
doorstaan heeft, wat wij verdiend hebben, n.l.
de eeuwige verlatingen Gods, toen Hij uitriep
„Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij
verlaten".
Kamperland. v. d. ENDE-
„BEPROEFT ALLE DINGEN."
Wanneer we de woorden, die boven dit ar
tikel staan, tusschen aanhalingsteekens zetten is
dat om aanstonds te laten uitkomen, dat het
niet ons voornemen is er op te gaan aandrin
gen dat men alle dingen zal gaan beproeven
juist het tegendeel maar dat we over
die uitdrukking, zooals die vaak wordt misver
staan en misbruikt, iets in 't midden willen bren
gen om van dat misbruik af te manen.
Dat woord toch uit 1 Thessal. 5:21, en dat
daar volledig luidt: „beproeft alle dingen en be
houd het goede" wordt heel vaak misbruikt, ook
door misverstand.
Het wordt vaak gebruikt om den weg te ba
nen naar allerlei verkeerde dingen. Er zijn van
die dingen, waarvan een Christen zich moet
verre houden, omdat ze zondig zijn. Toch kan
de begeerte daarnaar weieens uitgaan. Ook wel
bij een geloovige, die ook nog een oude natuur
heeft en tot alle kwaad geneigd is. Daardoor
kan de begeerte uitgaan naar zondige vermaken,
slechte boeken, verkeerde leeringen en zoo meer.
En bijzonder wel in onzen tijd is het gevaar
daarvoor groot. De wereldgelijkvormigheid
wordt zorgbarend groot. En daarbij doet zich
dan het verschijnsel ook voor, dat wat in we
zen wereldgelijkvormigheid is, zich niet als zoo
danig aandient. De begeerte naar het zondige
hult zich dan in het schoone kleed van belang
stellend onderzoek. En een vermaning om aan
die dingen niet mee te doen wordt dan afgewe
zen met een beroep op het Schriftwoord uit
1 Thessal. 5. Men zegt dan maar er staat toch
onderzoekt alle dingen en behoudt het goede.
Dat staat er dan wel niet precies zoo. Want
er staat niet „onderzoekt" maar „beproeft".
Maar omdat in hun gedachtengang het woord
„onderzoekt" beter past dan het woord „be
proeft", maken zij dan vaak zonder opzet
die wijziging.
Het is dan wel niet overbodig de juiste be
teekenis van die woorden in 't licht te stellen.
Daarvoor is natuurlijk noodig te letten op
het verband. Ze volgen op de vermaning ver
acht de profetiën niet. En deze vermaning wordt
weer voorafgegaan door het woord bluscht den
Geest niet uit.
Tusschen deze drie vermaningen nu bestaat
een nauwe samenhang. Om de werking van
Gods Geest niet te blusschen is noodig dat men
de profetiën niet veracht.
Daaruit blijkt, aan welke werkingen van den
H. Geest hier moet gedacht worden aan die
werkingen n.l. die profeteeren tot vrucht hadden.
In de Christelijke kerk deed zich in 't begin
van haar bestaan en opkomst ook voor het ver
schijnsel der z.g.n. profetiën. Over dat profe
teeren handelt de apostel Paulus uitvoerig in
1 Cor. 14. Daaruit blijkt dat dit profeteeren niet
allereerst was een voorzeggen van toekomende
dingen hoewel dat niet was uitgesloten
maar een verkondigen van de waarheid Gods
onder bijzondere drijving des Geestes een pro
feteeren, dat bedoelde stichting, vermaning en
vertroosting (1 Cor. 12:3). Die profetiën nu,
die vrucht waren van een bijzondere werking
des Geestes mochten niet worden veracht, an
ders zou de Geest worden gebluscht.
Dat de apostel met deze vermaning kwam
wil nog niet zeggen, dat men daar de profetiën
al verachte. Toch was er gevaar voor. Een pro
fetisch woord is lang niet altijd een aangenaam
woord, maar vaak een woord, dat den mensch
tot tegenspraak prikkelt. Als daar in de ge
meente iemand opstond om onder drijving des
Geestes een profetisch woord te spreken en dat
woord was dan niet naar het hart der hoorders,
dan kon het wel eens gebeuren dat men, om
dat woord van z'n kracht te berooven, het ver
achten zou. En die verachting kan dan wel eens
op de bezieling van zulk een profeet werken als
een straal water op vuur. Dan kon die bezie
ling gebluscht worden. Maar dan zou ook het
profetisch woord worden gestuit.- En dit zou
tot schade zijn van de gemeente. Daarom moch
ten de profetiën niet worden veracht.
Op deze vermaning laat dan de apostel vol
gen beproeft alle dingen (of alles) behoudt
het goede.
De vermaning om de profetiën niet te verach
ten sloot niet in, dat nu ook alles als profetie
moest worden aanvaard, wat zich als zoodanig
aandiende. In zijn uitlegging van den eersten
Corinthebrief, schrijft Ds. J. van Andel op bl.
243 „Deze profetische bezieling kan niet gelijk
gesteld worden met de inspiratie van de pro
feten en de apostelen, waardoor zij onfeilbaar
geleid werden. Het woord van die profeten en
apostelen valt buiten de critiek. En Paulus wil,
dat men de profetiën in de gemeente beproeven
zal. Er konden valsche profeten opstaan. Het
kon ook zijn dat een profeet onopzettelijk en
onbewust het goddelijk licht door eigen inmeng-
selen verontreinigde. Deze bezieling door Gods
Geest sloot niet in zich, dat de man,die er uit
sprak, tegen alle dwaling bewaard werd."
Noodig was, die profetiën te beproeven. En
dat bedoelt de apostel met de vermaning be
proeft alles, n.l. wat u als profetie wordt aan
gediend, en behoudt het goede daarin.
Dat dit alleen de bedoeling van den apostel
kan geweest zijn is, bij eenig nadenken, toch
wel duidelijk. Het kan immers nooit zijn bedoe
ling geweest zijn te willen zeggen dat wij alle
dingen zouden moeten beproeven. Dat zou een
onbegonnen werk zijn niet alleen, maar zelfs de
poging daartoe zou verkeerd zijn. Een mensch,
die alles wil doen, doet tenslotte niets goed.
Een man, die van alles aanpakt mislukt.
Maar wat als profetie zich aandiende, dat
moest beproefd worden, of het n.l. overeen
kwam met datgene, wat reeds als Gods Woord
werd aanvaard. Voorzoover het daarmee over
eenkwam was het goed en moest het behouden
worden. Voorzoover het daarmee niet overeen
kwam moest het verworpen worden. Tot dat
beproeven der profetie was de gemeente ge
roepen omdat zij de zalving heeft van den H.
Geest. Door die zalving des H. Geestes kan de
gemeente, wanneer ze den toetsteen van het
Woord Gods aanlegde, het echte van het on
echte onderscheiden om dan het echte te be
houden tot haar stichting, vermaning en ver
troosting.
Wanneer we dit woord alzoo recht verstaan
zien we, dat het ook ons wat te zeggen heeft.
En dat is wel allereerst dit, dat men ophoude
het te misbruiken als een verlof tot gewaagde
onderzoekingen, waarvan de consciëntie zegt
dat ze ongeoorloofd zijn.
Neen, de H. S. komt niet met den dwazen
en onmogelijken eisch, dat een mensch alle din
gen zou moeten onderzoeken om dan het goede
te behouden.
Om het dwaze van deze redeneering in hel
der licht te stellen heeft men weieens het vol
gende voorbeeld gebruikt. Ge zet iemand, die
medicijn noodig heeft, in een apotheek, waarin
ook vergiften zijn en zegt dan tot hembe
proeft nu .al die dingen en behoudt het goede.
Als de man zoo dwaas was om naar dien raad
te doen, liep hij gevaar al gauw zich aan een
vergif den dood te eten. Daarom denkt ook
niemand aan zoo'n dwaasheid. Maar diezelfde
dwaasheid, die tot zulke noodlottige gevolgen
zou kunnen leiden, moeten we dan niet op an
der terrein gaan toepassen.
Maar daar is hier ook op een tweede zaak
te letten.
Al eenige malen wezen we op den misleiden
de actie van „Kerk en Vrede", die, onder den
schoonen schijn van Gods wil te vertolken, leer
ingen brengt, die van Gods Woord duidelijk
afwijken. Aan boos opzet behoeft ook daarbij
niet gedacht te worden. Daar kan ook zelfmis
leiding bij zijn. Maar hier geldt de vermaning
beproeft, wat er als een vertolking van Gods
wil wordt aangediend en behoudt het goede.
Wanneer men die theoriën zoekt aannemelijk te
maken met een tekst, neemt dan dat alles maar
niet dadelijk goedgeloovig aan, maar beproeft
het.
Wanneer gedaan wordt naar deze apostoli
sche vermaning dan zal de gemeente, die de
zalving heeft van den H. Geest, zich daardoor
niet laten misleiden. HEIJ.
VERGADERING 23 AUGUSTUS TE GOES.
In moeilijke tijden als we nu beleven is het
weieens moeilijk het rechte spoor niet bijster
te worden. Wie daarvan doordrongen is aan
vaardt gaarne goede voorlichting, die hem voor
afdwalen behoeden kan.
Zulke voorlichting kan worden verwacht op
d^ vergadering, die op 23 Augustus a.s. te Goes
belegd wordt door den Ned. Chr. Landarbei-
dersbond. Veler belangen komen nu in den druk.
Daarbij geldt dan evenwel het apostolisch ver
maan een ieder zie ook op hetgeen dat des
anderen is. Wie zich door dat woord laat lei
den zal niet alleen vragen hoe eigen belangen
kunnen worden gebaat, maar ook toezien dat
die van anderen daardoor niet worden geschaad.
Daarom wekken we gaarne tot bijwoning van
die vergadering op.
PATRIMONIUM'S ORANJEFEEST.
De afdeeling Patrimonium in Middelburg nam
het initiatief voor een feestvergadering ter ge
legenheid van den 50sten verjaardag der Ko
ningin op Vrijdag 29 Augustus.
Wie kennis neemt van de advertentie zal zien
dat dan veel zal geboden worden.
Moge die vergadering druk bezocht worden
en zij de vrucht ervan versterking van de liefde
voor het Oranjefeest en een beter verstaan van
het doel van Patrimonium.
HEIJ.
COLLEGIUM QUALIFICATUM IN DE
ZEEUWSCHE KERKEN.
Het Collegium Qualificatus was eene ge
mengde en gevolmachtigde kiesvergadering, sa
mengesteld uit den kerkeraad met diakenen en
eenige gedeputeerden van de plaatselijke over
heid, die gewoonlijk groot overwicht hadden en
wisten te zorgen, dat gewoonlijk een predikant
beroepen werd, die der magistraat aangenaam
was. Ging het op deze wijze bij het beroepen
van een predikant, dan is het wel te begrijpen,
dat het menigmaal aan de kerken door het
Collegium Qualificatum werd duidelijk gemaakt,
dat de kerken stil hadden te aanvaarden, wat
de politieken als eenige wijsheid zagen.
Zoo o.a. bij het schorsen van een predikant.
Vroeger was bepaald, dat een kerkeraad niet
verder kon handelen dan schorsen en dat over
afzetting door de Classis moest geoordeeld. Nu
kwam ook dit alles door de bepalingen van 1591
in handen van het Collegium Qualificatum, dat
met één pennestreek aan den arbeid van een
predikant, die den heeren niet aanstond, een
einde maken kon.
Alle deze dingen gaven veel aanleiding tot
strijd, maar of de Synode van Veere 1611 tracht
te wijziging in deze bepalingen te verkrijgen en
die van Zierikzee 1618 ze gansch en al te roy-
eeren, het mocht niet baten, want de Staten
van Zeeland beslisten heel eenvoudig „het zal
zoo blijven".