Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 30.
Vrijdag 25 Juli 1930.
44e Jaargang.
UIT fiET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTEUR: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg,
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
NOACH.
IV.
„En Noach bouwde den HEERE
een altaar."
Gen. 8 20a.
Onze tijd wijdt de wereld niet aan God en
geeft het leven niet aan den Schepper. Des men-
schen wenschen missen grenzen voor zichzelven.
De toon van dank blijft ijdele klank, en 't hart
lijdt smart om veel gemis van wat niet is. Men
neemt het er van, zoolang men kan en als 't
niet wil, zooals men dacht, dan wacht men stil,
totdat een betere kans de weekbalans weer slui
tend maakt.
Het huis is vaak een kruis, en dikwijls biedt
de straat tot 's avonds laat aan hem, die eens
gebonden, het zoete leven kende, d' ellende van
't geschonden leven aan.
Noach bouwde den HEERE een altaar.
Hij nam het aardsche leven op en wijdde het
den Wereldredder.
Daar stond hij bij het hooge altaar, dat hij
op den jongen, gladden bodem had opgericht
in dankbare devotie, in oprechte liefde tot den
God Zijns levens, maar ook in samenkleving
met de aarde, waarin zijn voeten wegzogen.
Hij had het verstaan, dat zijn plaats, zijn werk
weer was op aarde.
God had zijn rijzend schip kunnen opnemen
hemelhoog, en hem, als Henoch, kunnen weg
nemen tot Zich, maar zóó was niet geweest de
Raad des Scheppers, zoo was Gods wil niet.
De regennacht was voorbij, de bergen stonden
het eerst op, de aarde rekte hare ledematen.
En wel was ze nog als wanneer een nijlpaard
uit zijn kolk het glimmend lijf opheft, maar de
zon droogde haar reeds af en hier en daar kreeg
de heuvelrand zijn oude kleuren weer. De aarde
was gebleven, en die aarde was des Heeren.
Noach verstond het, en zijn verlicht oog liet
hem zijn roeping zien. Hij moest die nieuwe
aarde tot God opheffen, hij had het jonge kruis
en straks het prille graan en den eersteling der
kudden den Heere te wijden. Alle vrucht, elke
bloem, iedere akker moest Gode worden ge
heiligd.
Dat was Noachs taak, van den rechtvaar
dige, van den oprechte, van den man, die met
God wandelde.
Toen bouwde hij den HEERE een altaar.
Bouwen is omhoog trekken, naar God.
Bouwen is met wijsheid en met zorg het ééne
vlak op het andere leggen oprichten van den
grond, van den blooten aardbodem naar boven
halen.
Een altaar bouwen is den naakten grond aan-
kleeden tot een sierlijkheid voor den Schepper.
In Noachs bouwen van het altaar drukte hij
zijne begeerte uit, om de gewasschen aarde
Gode te wijden.
Hij wilde, dat de aardbodem niet den zon
digen menschen, maar den heiligen God zoude
toebehooren.
De arbeid, de oogst, het feest, het kind, alles
zou des Heeren zijn.
Noach wilde de nieuwe aarde laten opzien
tot Godwaar hij wist, dat dan God moest
neerzien op de aarde. En daarvoor was noodig,
dat er een zoenoffer op de aarde raakte zoo
slachtte hij een brandoffer van al het reine vee
en van het reingevogelte een groot offer, zóó
groot, als God zelf het gevraagd had. En de
HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE
zeide in zijn hartIk zal voortaan den aard
bodem niet meer vervloeken om des menschen
wil.
Ik weet, o God, dat de wijde wereld geen
gewijde wereld is.
Mijn kleine wereld, van mijn boom en vrucht
en plant en bloem, en van mijn tuin en huis,
en van mijn lied en arbeid, en van mijn kind
en vriend, mist veel de zalving, waarin Uw he
mel zich weerkaatsen wil.
Ik buk mij, als de andere menschen, naar den
grond en eet en oogst wat d' aarde geeft aan
vrucht en vroolijkheid.
Ik zit aan tafel, in den kring, rond schotels,
vol van voedsel, sterk en frisch.
Ik loop in den tred van werken en van rus
ten ik schuif den voet op afgesleten planken
ik trek mijn leven langs de oude paden van
die vóór mij gingen.
Waar is mijn altaar, Heere
Wanneer haal ik het leven op, en welke dag
is beter dan zijn vader Hoe wil mijn zang niet
zuiver klinken met Uw engelen, hoe is mijn
keel zoo heesch
Zou 't zijn, omdat mijn leven weer zoo oud is
Is 't altaar uitgezakt, en offer ik, instee van
op het altaar, op den grond Ben ik platvloersch,
oppervlakkig, aardsch geworden Is d' aarde
mijn Is 't veld mijn eigendom En eet ik zijne
vrucht met ongevouwen handen
Gij weet, hoe nog het gedichtsel van het men-
schenhart boos is van zijne jeugd af aan Gij
gaaft een andren Noach mij, Die vóór mij of
ferde Zichzelf, Die wierd verhoogd aan 't doode
hout, opdat Gij neerzaagt in gena.
Gij wiescht mijn zonden af, Gij reinigdet mijn
ziel.
Gij gaaft van Uwen Geest, zooveel ik noodig
had te leven tot Uw eerGij zettet mij bij
Noachs altaar neer
Ik heb verstaan, hoe het moet gaan met al
mijn werk en hoe ik uit het stof Uw naam
en lof moet halen naar omhoog.
Leer mij, o Heer te bouwen aan dat altaar.
Geef wijsheid mij, het christelijk beginsel te
leggen tusschen de bladen van mijn levensboek,
om de vingeren van mijn arbeid, langs de pos
ten van mijn vóór- en achterdeur.
Opdat, als eens Gij alles nieuw zult maken,
en gansch de aarde is verhoogd, ik, uit gena,
mee van Uw vreugd mag smaken.
Nieuwdorp. E. BEUKEMA.
„ONTWAKING."
Door een zetfout kreeg het blaadje, waarop
we de vorige week wezen, den naam van „ont
wapening". Droeg het dien naam maarDan
was althans de naam niet misleidend. Maar het
tooit zich met den schoonen naam „Ontwaking".
Het pretendeert wakker geworden te zijn uit
den dommel, waarin eeuwenlang de menschheid
sufte en wil nu ook anderen tot die ontwaking
brengen.
Maar nog niet allen, die zeggen „wij zien",
zien metterdaad. Joh. 11 40 en 41 is hier leer
zaam. En nog niet allen, die er zich op beroe
men dat zij ontwaakt zijn, zijn ook goed uitge
slapen. De Evangelist Marcus verhaalt van een
blinde, die door Jezus genezen werd. Maar die
genezing geschiedde in twee tempo's. Eerst
kwam hij nog maar zoover, dat hij de menschen
als boomen zag wandelen. Stel U voor dat hij
toen al gemeend had, dat het met hem in orde
was Pas door een tweede handeling der ge
nezing werd hij volkomen hersteld en zag hij
allen ver en klaar. Een halve ontwaking kan
een schoon begin zijn, wanneer ze namelijk ook
als een begin wordt aangemerkt. Maar o wee,
als zoo'n half ontwaakte meent dat hij al vol
komen wakker is en in z'n half slaperigen toe
stand er op uitgaat om anderen te wekken. Die
halve slaapwandelaars loopen groot gevaar een
ongeluk te krijgen.
En het blijft noodig met die „ontwaakten"
voorzichtig te zijn.
Volgens het laatste Maandbericht van de
Nederlandsche afdeeling van den „Wereldbond
der kerken" werd in de Fransche kerk te Utrecht
een samenkomst gehouden, waarin sprekers uit
onderscheiden landen het woord voerden en
werden daar weer dingen gezegd, die niet te
aanvaarden zijn.
Een professor Monod uit Frankrijk poneerde
daar de stelling „De onderscheiding van recht
vaardigen en onrechtvaardigen oorlog is niet te
handhaven. Elke oorlog is lijnrecht tegen de wet
van God".
Schriftbewijs werd voor die stelling althans
volgens het verslag niet bijgebracht. En daar
op komt het aan. Wanneer toch met de H.
Schrift kon bewezen worden, dat elke oorlog
lijnrecht tegen de wet Gods is, dan was elk
deelnemen aan den oorlog, en elke voorbereiding
tot den oorlog ook in strijd met Gods wet. Dan
moesten alle legers dadelijk worden afgeschaft.
En wanneer dan een overheid iemand zou roe
pen om aan den oorlog deel te nemen was dienst
weigering plicht. De kwestie van de dienstwei
gering, die velen nu nog als „probleem" zien,
hield dan op een „probleem" te zijn. Ze zou
door de Christelijke consciëntie gevorderd wor
den. En elke dienstweigeraar werd een martelaar,
wanneer hij daarvan moeite zou ondervinden.
Ook hier weer de ellende, dat men een re
volutionaire daad voorstelt als een volgen van
een gebod Gods. En dat men voor een gebod
Gods uitgeeft, wat niet anders is dan een ver
zinsel van menschen, zij het idealistische men
schen.
VREDE,
In het vredesgeroep van hen, die zich voor
de ontwaakten houden, en die zich daarbij op
de H.S. beroepen, wordt het woord vrede ge
nomen in anderen zin, dan waarin de H.S. het
meestal gebruikt.
Bij vrede denkt de H.S. vooral aan den vrede
met God. En wanneer zij oproept den vrede te
zoeken bedoelt zij, dat gezocht zal worden die
vrede met God. En de vrede onder de menschen
is dan een vrucht van dien vrede met God.
Die gedachtengang wordt nu gemist in de vele
lectuur, die nu tot den vrede maant. Dat opzet
telijk op dit verband gewezen werd hebben we
althans nog niet gezien.
In het verslag der rede van Prof. Monod trof
fen ons deze woorden „Het christendom wil
zieken genezen dat zijn wij allen
Dat ze ons troffen was omdat we pas in
EVoto van Dr. Kuyper (I bl. 179 bij Zondag
8) de volgende passage hadden gelezen „He
laas, we zijn zoo bedorven door de hospitaal
theorie. Alle zondaren zieken, en nu heel ons
geloof en ons belijden er uitsluitend op gericht,
om die zieken onder dak te brengen in een kerk,
die genezing biedt, en in die kerk bijna uitslui
tend sprake van allerlei krankheid en allerlei
wonde, en daarnaast van allerlei medicijn en
allerlei balsem, die door den Medicijnmeester
ons aangeboden wordt
„Natuurlijk" zoo gaat Dr. Kuyper voort
„denken we er niet aan, om o:ok maar één stip-
pelke te willen afdingen op de volstrekte nood
zakelijkheid om én die wonden in al haar diepte
te peilen én dat eenig medicijn, dat in het bloed
van Christus is, zijn volle werking te laten doen
maar wat we beweren is, dat dit door de hos
pitaal-theorie juist niet geschiedt. Dat op die
wijs het krank zijn voor God en het voor God
goddeloos en verloren zijn er uitgaat, en dat
anderzijds de verzoening die er in het bloed des
Kruises is, niet doorgaat tot een verzoend zijn
met den levenden God,"
Wanneer men beluistert den vredesoproep
zooals die nu met nadruk uitgaat krijgt men
den indruk, dat de menschheid tevreden zou
kunnen zijn, wanneer maar de vrede onder de
menschen er was, alsof niet vóór en boven alle
dingen de mensch behoefte heeft aan den vrede
met God.
In de vergadering te Utrecht, waar gelezen
werd Ef. 2 1722, werd althans volgens
het verslag in het Maandbericht met geen
woord gerept van de verzoening door Christus
aangebracht opdat Hij alzoo vrede zou kunnen
verkondigen. En toch spreekt het voorafgaande
in dat hoofdstuk daar heel duidelijk van. Chris
tus is onze vrede, die de vijandschap in zijn
vleesch teniet gemaakt en die verzoening bracht
door Zijn kruis.
DE UNIE-COLLECTE.
De maand Augustus is nu al meer dan een
halve eeuw de maand van de Unie-collecte ge
weest en moet zal het goed zijn dat ook
in dit jaar blijven.
De Unie blijft nog, ofschoon hier en daar
gedacht werd dat zij, nu de scholen finantieel
in de ruimte kwamen, wel zou kunnen ver
dwijnen.
Op de 51ste jaarvergadering der Unie sprak
haar tegenwoordige voorzitter Dr. Dijk o.a. dit
juiste woord„De Unie moet op het terrein
van het Christelijk Onderwijs zijn onze consciën
tie, die ons beschuldigt indien wij Gods welda
den vergeten en onze roeping verwaarloozen, die
ons aanklaagt, wanneer wij afglijden van de zui
vere lijnen en het ideaal der waarachtige vrijheid
uit het oog verliezen, en die altijd weer aan
spoort tot den arbeid voor 's Heeren zaak, al
is die arbeid ook een zaaien met tranen op de
wijde velden van de geestelijke opvoeding van
onze kinderen."
En blijft de Unie, dan óók de Unie-collecte.
We hopen en vertrouwen, dat men allerwege
zich weer opmaken zal haar te houden. En dat
de opbrengst er getuigenis van moge afleggen,
dat nog altijd onverzwakt bleef de liefde voor
de School met den Bijbel.
Tot versterking van die liefde kan ook dienen
de lezing van het referaat, door Ds. Barbas van
Hengelo gehouden op de laatste jaarvergadering
van de Unie, dat nu onder den titel„De belang
stelling der ouders voor het onderwijs in de
School met den Bijbel" als brochure werd uit
gegeven en verkrijgbaar gesteld wordt voor 21/2
cent per exemplaar.
HEIJ.
COLLEGIUM QUALIFICATUM IN DE
ZEEUWSCHE KERKEN.
Als eene korte uiteenzetting verder wordt
voortgezet, moet eerst nog opgemerkt, dat de
instelling van het Collegium Qualificatum is ge
weest de vrucht van den strijd om de hegemonie,
't Ging er om of de kerk zich ontplooien zou
in alles naar den eisch van Gods Woord, dan
wel of de staat invloed zou uitoefenen in het bij
zonder bij de verkiezing tot de verschillende
ambten in de kerk. Oorspronkelijk was dat niet
het geval.
Dit blijkt duidelijk bij het naslaan van de be
palingen van Wezel 1568, waar gesproken wordt
over de wettelijke beroeping en verkiezing tot
den dienst des Woords, die zoo mogelijk ge
schieden moest met medewerking van eenige
andere aanzienlijke kerken en als het eenigszins
kon van eene genabuurde kerk.
Uit de tijdsomstandigheden is dat besluit te
verklaren.
In de besluiten van Emden 1571 is te lezen,
dat de beroeping geschieden moest met het oor
deel en goeddunken van de Classis of 3 predi
kanten uit de genabuurde kerken.
De Synode van Dordrecht 1574 plaatste zich
op hetzelfde standpunt als Emden en schreef
voor advies der Classis of van 2 a 3 genabuurde
kerken.
Maar in 1576 zijn op last van de Staten van
Holland en Zeeland verschillende wetten en be
palingen vastgesteld, waaraan de kerk zich bij
de beroeperij zou hebben te onderwerpen. Daar
in toch werd bepaald, dat de magistraat van
iedere hoofdstad met raad van de predikanten
ter stede voor eigen stad en alle plaatsen, die
onder hare jurisdictie stonden, predikanten ver
kiezen. Verder is er ook in beschreven, als de
hoofdplaatsen zich nog niet gevoegd hebben bij
den Geref. godsdienst, wat gebeuren kon, om
dat zij nog waren in de macht der Spanjaarden,
dat de overheid der kleine steden dan de macht
hadden eigen predikanten te verkiezen tot tijd
en wijle, dat de hoofdsteden vrij waren van bui-
tenlandsche overheersching.
Zelfs ging men zoover te eischen, dat de pre
dikanten een eed van trouw afleggen moesten
in de handen van de overheid. De dienst in de
kerk werd door de overheid geregeld. Een ca
techisatie mocht niet op een ander uur verzet
zonder nadere toestemming van den raad. Ver
schillen over de leer zou de magistraat zelf wel
vereffenen.
Daaruit vloeide dan ook voort, dat er geen
sprake meer was van vergaderen in Classes,
Provinciale of Generale Synodes.
De overheid wilde alle macht ook in de Kerk
in handen hebben en maakte daartoe de predi
kanten tot stedelijke ambtenaren, die slechts
hadden te prijzen, wat de groote heeren op het
gemeentehuis beliefden vast te stellen.
Dit reglement van 1576 werd door de ontwer
pers krachtig verdedigd met een beroep op de
geschiedenis van het Oude Testament. De Heere
immers had aan Israël de godsdienstige wetten
niet gegeven door Aaron, maar wel door den
dienst van Mozes en in de 2e plaats wezen ze
op de historie n.l. dat de keizers Constantijn en
Justinianus verschillende kerkelijke wetten uitge
vaardigd hadden.
Doch hoe sterk ook verdedigd door de poli-
tieken, toch kon het stelsel van 1576 niet door
gevoerd, want de kerkelijken trokken zich van
al die dingen niets aan en gingen stil hun eigen
gang. De kerkorde, hier en daar gewijzigd, stel
den zij vast en zonden die, zoo niet ter goed
keuring, dan toch ter kennisgeving aan de ste
delijke raden.
In Zeeland in het bijzonder stond de kerk
onder het patronaat van de overheid en hier
heeft de kerk zich moeten onderwerpen niet en
kel aan het toezicht der overheid, maar zich
moeten buigen onder hare eischen en de kerk
heeft zich ook in hooge mate onderdanig be
toond en de overheid van haar kant heeft niet
nagelaten zich in te laten zelfs met de geringste
kerkelijke zaken. Het houden eener Particuliere