FEUILLETON. liy^MRKNIEMÖ Op den duur kwamen echter de Pelgrims tot de overtuiging, dat zij ook hier niet konden blij ven, en na een roerend afscheid verlieten ze op de „Mayflower" Delfshaven om in November 1620 bij Cape Cod te landen. In Holland hadden de Pilgrims verdraagzaam heid geleerd en zij brachten de toorts der vrij heid over zee en legden Christelijke vrijheid en wet ten grondslag aan hun bestuur. Spr. gaat uitvoerig na de invloed, die de Pu- riteinsche Pilgrim Fathers op het leven van Ame rika hebben uitgeoefend. Reeds in de kajuit van de Mayflower werd de grondslag voor de con stitutie van de Vereenigde Staten, zooals die nu is, in wezen gelegd. Amerika is in zijn godsdien stige en maatschappelijke ontwikkeling essentieel Protestantsch Calvinistisch." En na te hebben nagegaan den mochtigen in vloed, die de Pilgrim Fathers hebben geoefend in Amerika, ging hij verder „De kennis der historie kan ons echter alleen van nut zijn, wanneer wij haar lessen toepassen op hedendaagsche problemen. Vervolging, ge vangenis en galeien bedreigen ons nu niet meer, maar wij hebben nog te doen met denzelfden onverbiddelijken strijd tegen onze heiligste over tuigingen. Katheder, pers en menige kansel staan in dienst van atheïsme, ongeloof, scepticisme en zoogenaamd humanisme. Wat zullen wij daar tegenover stellen Geen onverdraagzaamheid, geen wet zelfs maar onwankelbare standvastig heid, Puriteinscne moed in de aangording van de geheele wapenrusting Gods, die zoowel het zwaard des Geestes, als het schild des geloofs bevat. Bolsjewisme en Communisme vallen de vesting van vrij en geordend bestuur aan met hun sluwe propaganda en willen Christelijke beschaving verkeeren in anarchie en barbarendom. Hierte genover moeten wij op het voetspoor der Puri teinen, geleerd door Calvijn, religie en dagelijksch leven vereenigen en ons niet uit de wereld af zonderen, maar er op inwerken. Voortdurende waakzaamheid is de koopprijs van godsdienstige en burgerlijke vrijheid. Het nageslacht heeft het recht, van ons mannelijke harten en waakzame geesten te vragen. De Pil grim Fathers hebben uit hun bezwijkende handen ons de toorts van burgerlijke en godsdienstige vrijheid overgedragen, aan ons is het haar door te geven aan het nageslacht." Het verkwikt, als de „eersten van den staat" i zoo kloekmoedig durven belijden en oproepen tot Gods Woord. Vooral ook in deze dagen moet met steeds krachtiger drang verkondigd „terug tot de Wet en Getuigenis" en zonder dat zal er geen dage raad zijn. Zegen is er alleen te verwachten in den weg der vernedering voor den hoogen God en in dien weg ook weer de kracht des geloofs, waardoor de vaderen, die leden om GodsWoord, heldendaden verrichten en zegen hebben ver spreid voor de nageslachten. Zoo kwam ook in dit woord uit strijdt den strijd des geloofs, want wij vermogen niets te gen de waarheid, maar voor de waarheid. K. B. S. HET MAAKT VERSCHILHOE. Het heeft mijn aandacht getrokken hoe er in onze kringen in den evangelisatie-arbeid verschil van gevoelen is over de vraag of men de men schen tot Jezus mag noodigen, dan wel of men dit als een „Methodistisch inkruipsel" moet ver werpen. Want zoo heb ik hooren zeggen met zulk een algemeene noodiging leert men een algemeene verzoening, welke immers onschiftuur- lijk, dies ongereformeerd is. Alleen Christus pre diken, en daarmee uit, zegt men. Zoo rijst er ook verschil over de vraag, of men aan het eind van een evangelisatie-bijeenkomst wel mag uitnoodi- gen diegenen die met hun zieletoestand te doen hebben, of vragen dienaangaande in hun hart hebben, om na de bijeenkomst te blijven zitten en met den Zendeling of den predikant daar over te spreken. Dat zoo heb ik eveneens hooren zeggen is het „zondaarsbankje van het Leger des Heils" en immers gansch verwer pelijk. Nif zij men met deze dingen voorzichtig. Als twee hetzelfde doen is het daarom nog niet het zelfde. Bovendien zij men voorzichtig met iets af te keuren omdat Methodisten het doen of het Leger des Heils het doet. Daar is bij de Metho disten een grooten ijver, is deze daarom af te keuren Ach, werd ze meer gevonden. Daar is bij het Leger des Heils een beschamende zelf- DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. I. HOOFDSTUK I. r -5k]§j In schitterende pracht was op dien Zondag morgen de zon opgegaan, haar stralen neerschie tend op de volle akkers, waar het koren welig te rijpen stond, om straks ingehaald te worden. Het dorp, zindelijk in hooge mate, was nog in loomheid verzonken, al waren zijn bewoners, als steeds, vroeg present, reeds eenige uren uit den slaap. Zij scharrelden achter hun huisjes bij de kippen- en konijnenhokken of rookten een pijp, terwijl een buurpraatje makend over de lage schuttingen, die de erven van elkaar scheidde. Op de ongeplaveide dorpswegen, vol stof van wege de dagenlange droogte, was nog niemand te bespeuren. De postbode was er zooeven over gegaan. Hij had wat couranten en brieven be zorgd, om daarna zijn huis op te zoeken. Hij had in den middag, als de trein gearriveerd was, nog een bestelling te doen en wilde daarom, op dien Zondagmorgen, ook wel eens een paar uren thuis kuieren bij moeder de vrouw. Toen de postbode, de vraagbaak van het dorp, I verloochening en daar is een groote opzoekende liefde. Zijn deze zaken daarom af te keuren Immers ze zijn gansch begeerlijk. Daarom moet men voorzichtig zijn met niet te spoedig iets wat daar gevonden wordt af te keuren. En zeker mag men het afkeuren om de enkele reden dat het daar gevonden wordt. Ook moet men niet te spoedig voor zulk een „beschuldiging" aan den kant gaan. Ons Hollandsch karakter is nu eenmaal wat conservatief en staat wat wantrou wend tegenover iets wat we zoo niet gewend zijn, of ons zoo niet van de vaderen is over geleverd. Maar daarom is het nog niet uitge maakt, dat het niet goed en niet iets zeer prij zenswaardigs zou kunnen zijn. We kunnen niet zeggen dat ons volkskarakter de toetsteen is, of de gewoonten van de vaderen ons overgeleverd het einde aller, tegenspraak vormen. We moe ten ook onze vaderen en hun methoden in hun tijd verstaan, en het zou valsch conservatisme zijn zich daaraan krampachtig vast te houden. Denk aan het uitsluitend gebruik van „oude schrijvers" in den leesdienst in de kerken, als daar altijd nog ook hier in Zeeland zelfs nog in onze kerken voorstanders van zijn. Neen, ze ker, er zij voorzichtigheid en er zij tact, maar Gods Woord zij toch de eenige toetsteen. Zegt niet onze Geloofsbelijdenis (art. 7), dat men niet mag gelijk stellen ook niet „de gewoonte met de waarheid (want de waarheid gaat bovenal) noch de groote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden en personen". Zelfs niet de „conciliën, decreten of besluiten" mogen daarmee gelijkgesteld, zoo volgt er. Want, zóó belijden we in onze Belijdenis, en dat geldt dus ook van alle geestelijke keurmeesters die meenen door eigen wijsheid iets te mogen veroordeelen „want alle menschen zijn uit zichzelven leuge naars en ijdeler dan de ijdelheid zelve" (art. 7). We moeten iets dus beoordeelen naar het Woord Gods. En zoolang daar niet het tegen deel van bewezen is vatten we dat op naar onze Gereformeerde Belijdenisschriften. En zoo tot de zaak in geding komende is het toch wel duidelijk, dat, ja, als wij de menschen zouden aansporen zonder boetvaardigheid des geloofs tot Christus te komen, of om Christus in eigen kracht aan te grijpen en niet in de kracht des geloofs, of hun een mogelijke gevoels- aandoening zouden doen houden voor een waar achtige bekeering en ze zoo lichtelijk de handen opleggen zouden, ja, dan zou dat af te keuren zijn. Misschien wel haast zoo erg af te keuren als om ze geheel niet van Christus te spreken, en tot Hem te manen, of en dat gebeurt waar duidelijke bewijzen van nieuw leven zijn dit jonge kruid in den grond te trappen en te miskennen, omdat het bij hen nu eenmaal wat anders toeging dan bij ons, en wij onze ervaring en onze achterdocht als toetsteen believen aan te leggen. Maar de Schrift tot toetsteen aanleg gende leert deze ons dan niet wat anders Staat daar niet aan den ingang des N. Testaments een Johannes de Dooper om de boetvaardigen te noodigen tot Christus zeggende Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt Wij mogen ons zeiven niet prediken, maar Jezus, de eenige Zaligmaker moest zichzelven prediken. En predikt Hij zich niet aldoor en op allerlei wijze als „De Goede Herder", tot toevlucht on der zijn staf noodigende Als „de Deur", tot ingaan lokkende tot de stal der behoudenis Als de weg noodigende om te komen tot den Vader Roept Hij niet„Komt allen tot Mij gij die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven". (Matth. 11:28.) Verzekert Hij niet, dat „de Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was" (Matth. 18:11.) Wat of wie het zij, zonder nadere beperking en „Wie tot Mij komt zal ik geenszins uitwerpen" (Joh. 6 13) Heeft Hij zijn discipelen niet bepaald opgedragen het evan gelie der verlossing uit te dragen „tot alle vol ken" (Matth. 28 19) Verzekeren de apostelen ons niet„Wij dan gezanten van Christus' wege bidden u laat u met God verzoenen" (2 Cor. 5:20). Zoeken ze niet de menschen „te bewe gen" tot het geloof in Jezus Christus (Hand. 26 28). Bevelen ze nietGeloof in Jezus Chris tus en gij zult zalig worden. Zoo kunt ge door gaan. Waar zoudt ge ophouden om uit te putten de aldoor klinkende roepstemmen der Schrift luidende „O, alle gij dorstigen komt tot de wa teren, komt, koopt zonder geld en zonder prijs" (Jesaja 55 1). En onze Geloofsbelijdenis, daarmee conform, zegt het zoo duidelijk, b.v. Hoofdstuk II art. 5 „Voor het overige is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk die in Christus den Gekruiste gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Welke belofte aan alle volken en men- die, gevraagd en ongevraagd, den menschen al lerlei diensten bewees (hij vulde postwissels en postpakketkaarten in en zorgde er voor, dat op de brieven de postzegels kwamen, men stopte ze maar in de bus aan den kant van den weg met het frankeergeld er bij, dan kwam het wel- in orde) toen de postbode zijn werk volbracht had en naar huis was gegaan, was er niemand op de dorpswegen te bekennen. Ook waren alle deuren nog gesloten. Want het was Zondag. Hier en daar werd de plechtige stilte verbro ken door geklop en gehamer, geluiden, die uit de tuintjes achter de woningen kwamende bewoners, die meenden in de week geen tijd te hebben, timmerden aan hun kippenhok of maak ten een duivenhok voor hun jongens. Dit geklop was het eenige, hinderlijke geluid, dat op dien vredigen Sabbathsmorgen gehoord werd, behalve dan, dat even een schril gefluit opklonk de trein van negen uur, die het sta tionnetje, op twintig minuten afstands van het dorp gelegen, verliet. 't Was negen uur. Onverschillig deed de kos ter de deur open van de kerk, die midden in het dorp stond. Er was daar een soort markt pleintje dat de kom van de plaats kon worden genoemd, hoewel er van een eigenlijke kom geen sprake was, daar Westwoud in een hoofd straat langs den weg was gebouwd, terwijl hier en daar zijstraten de velden inliepen. Met een onverschillig gezicht deed de koster dus de deur der kerk open. 't Was negen uur. Om half tien begon de dienst. Maar hij kon best nog een kwartier wach- schen, tot welke God het evangelie naar zijn welbehagen zendt, in het gemeen en zonder on derscheid moet aangekondigd en voorgesteld worden, met het bevel der bekeering des geloofs". ('t Vet gedrukte van mij. v. L.) Dat klinkt anders, dan in sommige kringen gehoord wordt. Ja, ik ga verder en van verde diger word ik aanvaller. En ik vraag Leggen wij Gereformeerden op die zijde des evangelies wel genoeg nadruk Ook in onze prediking Ook al beschouwen de gemeente onverzwakt als de vergadering der geloovigen, we weten er is altijd „kaf onder het koren". En ook weten we „dat niet alles Israël is wat Israël genaamd wordt". Dus ook in de gemeente zelve zullen we roepen en noodigen tot Christus. Hoeveel meer dan daar buiten We hebben Zijn bevel en Hij wil bij Zijn Woord de kracht des Heili gen Geestes paren. En ware boetvaardigheid is immers een vrucht van het werk des H. Gees tes, een vrucht van de bijzondere genade en verzoening Wij kunnen van tevoren niet zien bij wie deze vrucht zal gevonden worden. Daar om noodigen wij allen langs dien weg der boet vaardigheid tot het Kruis van Christus. En geldt ook hier niet het woord Grijpt als het rijpt. Als daar een ziel verslagen is onder Gods Woord, mogen we dan niet zulk een ziel in afzonderlijk onderhoud leiden en troosten en met hem of haar bidden En verder nagaan wat er door Gods genade van dit werk wordt Is het niet onpractisch het maar te laten gaan Ja, zeker, God zal voor Zijn werk zorgen. Maar Hij gebruikt middelen. Ook de middelen van persoonlijk contact, en persoonlijke bearbeiding. Welk onderwijzer zou het nalaten in zijn klas en niet spreken met een kind na de klas, zoo het noodig is Zie, daar zitten in elke klas een aantal nablijvers als de anderen heengaan. Waar om zou dit dan in Jezus' school ongeoorloofd zijn Hield de Heiland niet zelf zulk een per soonlijk onderhoud meermalen met dezen en ge nen Riep Hij ze niet uit de schare of van de anderen tot zich alleen. Klinkt het niet van zijn mond „Simon, ik heb u wat te zeggen". Óf tot Petrus op het strand van het meer van Gen- nesareth „volg mij". En Hij ging een eind met Petrus ter zijde om een bijzonder woord met hem te spreken. Inderdaad m.i. vormt dit per soonlijk contact zoeken met zielen welke onder de evangelisatie-prediking onder den indruk kwamen een zeer gewichtig deel van den ar beid. Ik heb juist daarop vaak rijken zegen ge zien. Ik meen, dat we er meer aandacht aan moesten schenken. Wat gaat het ons aan wat vijandige menschen zeggen. Zoo wij maar eeni- gen mogen gewinnen. En met tact gedaan, be hoeft het gansch geen aanstoot te geven. Maar kan het rijken zegen met zich brengen. Zierikzee. VAN LONKHUIJZEN. Ook elders komt hetzelfde verschijnsel voor. Ook onder de Engelsche Calvinisten be merkte ik zulk een strooming. Uit reactie tegen het Methodisme een vooropstellen der uitverkie zing, maar, uit een verkeerd inzicht in „de al gemeene verzoening" geen of weinig roepen tot Christus. „Wij gelooven niet", zoo zeiden deze broederen tot mij, „als de Schotsche Gerefor meerden aan de aanbieding van Christus". Het trof mij, dat ik zoo weinig jonge men schen zag in de kerk waar deze strooming ge vonden werd. En er veel geklag onder de vro men hoorde over het „kleine kuddeke" dat over gebleven was. Ja, de Heere doet ons soms naar ons weining geloof. Ook hier loopen middelen en wegen saam. TWEETAL TE Sprang Cand. Tj. van Wieren te Kampen. Cand. H. Zandbergen te Enschedé. Yerseke P. van Strien te Veere. P. M. Veldhuijzen te Paesens. Leeuwarden C. v. d. Woude te Schiedam. J. Wijmenga te Charlois. BEROEPEN TE 's Graveland P. Boes te Beetgum. Kollum D. Zwart te Oudemirdum. Schiermonnikoog Cand. E. Th. v. d. Bom te Renkum. Sprang Cand. H. Zandbergen te Enschedé. BEDANKT VOOR Urk D. van Enk te Zweeloo. ten. Menschen van beteekenis kwamen er toch niet. Om half negen had hij, volgens voorschrift, geluid. Hij deed het stipt, koster Meermans. Na tuurlijk, het was zijn plicht. Maar bespottelijk vond hij het, omdat de menschen toch niet naar de kerk kwamen. „Daar luidt Meermans", zeide men, „half ne gen". En men keek op de klok, of die gelijk was. 't Was toch wel gemakkelijk, dat er om half negen geluid werd je wist precies den tijd. Maar naar de kerk gingen ze niet. Er kwamen zoo ongeveer geen menschen. Meermans wist er alles van. Hij kon ze wel precies opnoemen, wie er zouden komen, meestal in dezelfde volgorde. De kerkvoogd-notabele Tjaard Evenhuis, die in Oostwoud, een deel van Westwoud, op zijn molen woonde, was met zijn vrouw altijd de eerste. Vreemd was dathij woonde het verst van allen, wel een half uur loopen, maar hij was altijd nummer één. Nu, en dan volgden de anderennóg een notabele, die vaak ook niet verscheen een dia ken, soms twee, als Sjabbe Wijmoet ook eens kwam, het gebeurde slechts zelden en dan na tuurlijk de weduwe Sanders, die altijd sliep, of het koud was of warm nog wat jong „grut", zoo nu en dan eens een enkele man wat vrou wen enfin, zoo'n man of vijftien als het er twintig waren, die het groote, holle kerkgebouw met een bezoek vereerden, dan waren er veel en dan wist Meermans, die bij de deur der kerk te peinzen stond, niet, wat hem overkwam. De predikant wist het dan vermoedelijk ook niet. Maar van hem werd Meermans nooit iets Haarlem W. H. v. d. Vegt te Bergum. Metslawier-Niawier H. H. v. d. Kapel te Kooten Grijpskerk (Gr.) J. Schelhaas te Tzummarum. Amsterdam-Noord W. van Gelder te Tiel. Harlingen J. H. Staal te Garrelsweer. Donderdag 10 Juli 1930 vergaderde de Classis Goes voor de laatste maal in de tegen woordige consistorie van de Geref. Kerk van Goes. Eind Augustus worden de nieuwe gebou wen in gebruik genomen. Hoe dikwerf er ook in die oude consistorie is vergaderd en hoevele besluiten er ook geno men zijn, dat was niet de reden, dat er eene ongewone rust hoe rustig ook steeds de loop der vergaderingen is was te bespeuren. Alle stukken gingen vlug onder den hamer door het rapport Kerkvisitatie zonder eenige vraag ge accepteerd. Zelfs het voorstel van Nieuwdorp, gaande over een onderwerp, dat den broederen anders tot spreken zou genoopt hebben, kon ditmaal niet uit de tent lokken tot debat en zal later nog wel eens besproken. Er was iets van grooter belang. Ds. R. J. van der Veen had eervol emeritaat aangevraagd. De stukken werden nagezien en in orde bevon den de deputaten Art. 49 gaven hunne sanctie. Een speld had men kunnen hooren vallen, toen de Praeses voorstelde, alles gehoord en gezien, te besluiten tot de emeritusverklaring van Ds. R. J. van der Veen. Ieder gevoelde hier wordt een stuk geschiedenis afgesloten voor den per soon van Ds. van der Veen de kerk en de Classis Goes, waarin hij ruim 34 jaren met ze gen werken mocht. Met rijke gaven heeft God hem willen sieren en zijne adviezen werden steeds op prijs ge steld. 't Is nog onmogelijk ons voor te stellen eene vergadering van de Classis Goes zonder Ds. R. J. van der Veen. Nu we het toch over Goes hebben, mag ze ker ook nog wel eens herinnerd aan een der vorige predikanten van Goes n.l. Ds. C. van der Meulen, die is geweest een der leiders der Af gescheidenen, die om des geloofs wil naar Ame rika trokken. In de Am. Wachter lazen we het volgende „Vóór zijn vertrek naar Amerika was hij pre dikant te Goes, waar hij bijzonder populair was. Maar ondanks de liefde der Goessenaars neigde zijn hart toch naar de nieuwe wereld en ten slotte deelde hij van de kansel mede, dat hij daarheen vertrekken wilde. Hoe ook de gemeen te op aanblijven aandrong, het hielp niethij meende zijn zesjarig verblijf te Goes te moeten afbreken. „Den 5den April, 1847, nam hij afscheid. Van heinde en ver was de gemeente opgekomen, want toenmaals waren er op Zuid-Beveland niet zoo veel Christelijke Gereformeerde Kerken. Het viel velen zwaar, te meer daar de leeraar de aan staande scheiding nog eens aandikte, doordat hij tot tekst koos Hand. 20 25 „Gij zult mijn aan gezicht niet meer zien". „Na den dienst nogmaals toespraken, hand drukken, tranen enz., en Ds. C. van der Meulen vertrok 't Kan verkeeren „Eenige jaren later kwam Ds. C. van der Meulen weer naar Zeeland en arriveerde juist toen de Classis bij elkaar was, die hij natuurlijk bezocht. De praeses heette hem hartelijk welkom en was blij, dat zij thans weer een aangezicht zagen, waarvan men meende dat men dit niet meer zien zou. Tijdens de pauze vroegen natuur lijk velen, hoe hij weer in Goes kwam, ondanks zijn stellige prediking van het tegendeel. „Zondag, broeders Zondag zal ik dat ver klaren hoor sprak de Amerikaan. Dan preek ik in Goes ,,'t Behoeft natuurlijk geen betoog, dat er veel belangstelling was en ook waren velen nieuws gierig hoe Ds. van der Meulen zich nu eens uit dit geval zou reddèn. „Hij deed het echter op deze wijze, en nam tot tekst„Wij zijn van gisteren en weten niets." Voorzichtigheid is dus geboden ook bij de keuze van een afscheidstext. Ds. I. Tonkens, predikant der Geref. Kerk van Epe, herdacht 16 Juli zijn 25-jarige ambtsbediening. Ds. Tonkens werd 7 December 1879 te Groningen geboren, studeerde aan de Theol. School te Kampen en stond achtereen volgens te Langeslag, 's-Graveland, Lutjegast, Bergum en sinds 1927 te Epe. Ds. D. P. Koopmans, predikant der Geref. Kerk van Sneek, is voornemens, na een dienst tijd van 40 jaar, in September a.s. emeritaat aan te vragen. Z.Eerw. hoopt zich metterwoon te gewaar. Die was altijd even koud en vormelijk. Koud kwam hij in de consistorie-kamer, koud groette hij het eene lid van den kerkeraad, of, als Sjabbe Wijmoet er was, de beide leden koud ging hij de kerk binnen en beklom den rijkgebeeldhouwden stoelkoud kwamen de woorden van zijn lippen en koud was hij, als hij de kerk uitging. Eens had Meermans het gewaagd, dominé te zeggen, dat „er zoo weinig volk was". Maar hij paste er voor, het ooit weer te doen. 't Zit 'em niet in het kerkgaan, Meermans", had dominé gezegd. „Je kunt beter uit de kerk zijn en het meenen, dan in de kerk zijn en het niet meenen." Dat had Meermans eenvoudig niet begrepen. Dat was hem orakeltaal, 't Zat hem niet in het kerkgaan. Maar „het zat" toch ook niet in het thuisblijven En waarom preekte dominé dan, als het niet in het kerkgaan zat Dan kon de man beter wegblijven. Meermans had het een vreemde redeneering gevonden. Hij begreep den dominé trouwens toch zelden. Zouden de menschen, die dan toch in de kerk kwamen, eigenlijk wel wat aan de preek hebben Natuurlijk niet, je kon het aan de men schen wel zien, dat zij zich verveelden en dat de woorden, die van den kansel klonken, het eene oor in en het andere uitgingen. Meermans verbaasde zich er niet over, want hij begreep er ook niet veel van. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 2