FEUILLETON.
liy^MRKNIEMÖ
Op den duur kwamen echter de Pelgrims tot
de overtuiging, dat zij ook hier niet konden blij
ven, en na een roerend afscheid verlieten ze op
de „Mayflower" Delfshaven om in November
1620 bij Cape Cod te landen.
In Holland hadden de Pilgrims verdraagzaam
heid geleerd en zij brachten de toorts der vrij
heid over zee en legden Christelijke vrijheid en
wet ten grondslag aan hun bestuur.
Spr. gaat uitvoerig na de invloed, die de Pu-
riteinsche Pilgrim Fathers op het leven van Ame
rika hebben uitgeoefend. Reeds in de kajuit van
de Mayflower werd de grondslag voor de con
stitutie van de Vereenigde Staten, zooals die nu
is, in wezen gelegd. Amerika is in zijn godsdien
stige en maatschappelijke ontwikkeling essentieel
Protestantsch Calvinistisch."
En na te hebben nagegaan den mochtigen in
vloed, die de Pilgrim Fathers hebben geoefend
in Amerika, ging hij verder
„De kennis der historie kan ons echter alleen
van nut zijn, wanneer wij haar lessen toepassen
op hedendaagsche problemen. Vervolging, ge
vangenis en galeien bedreigen ons nu niet meer,
maar wij hebben nog te doen met denzelfden
onverbiddelijken strijd tegen onze heiligste over
tuigingen. Katheder, pers en menige kansel staan
in dienst van atheïsme, ongeloof, scepticisme en
zoogenaamd humanisme. Wat zullen wij daar
tegenover stellen Geen onverdraagzaamheid,
geen wet zelfs maar onwankelbare standvastig
heid, Puriteinscne moed in de aangording van
de geheele wapenrusting Gods, die zoowel het
zwaard des Geestes, als het schild des geloofs
bevat.
Bolsjewisme en Communisme vallen de vesting
van vrij en geordend bestuur aan met hun sluwe
propaganda en willen Christelijke beschaving
verkeeren in anarchie en barbarendom. Hierte
genover moeten wij op het voetspoor der Puri
teinen, geleerd door Calvijn, religie en dagelijksch
leven vereenigen en ons niet uit de wereld af
zonderen, maar er op inwerken.
Voortdurende waakzaamheid is de koopprijs
van godsdienstige en burgerlijke vrijheid. Het
nageslacht heeft het recht, van ons mannelijke
harten en waakzame geesten te vragen. De Pil
grim Fathers hebben uit hun bezwijkende handen
ons de toorts van burgerlijke en godsdienstige
vrijheid overgedragen, aan ons is het haar door
te geven aan het nageslacht."
Het verkwikt, als de „eersten van den staat"
i zoo kloekmoedig durven belijden en oproepen
tot Gods Woord.
Vooral ook in deze dagen moet met steeds
krachtiger drang verkondigd „terug tot de Wet
en Getuigenis" en zonder dat zal er geen dage
raad zijn. Zegen is er alleen te verwachten in
den weg der vernedering voor den hoogen God
en in dien weg ook weer de kracht des geloofs,
waardoor de vaderen, die leden om GodsWoord,
heldendaden verrichten en zegen hebben ver
spreid voor de nageslachten.
Zoo kwam ook in dit woord uit strijdt den
strijd des geloofs, want wij vermogen niets te
gen de waarheid, maar voor de waarheid.
K. B. S.
HET MAAKT VERSCHILHOE.
Het heeft mijn aandacht getrokken hoe er in
onze kringen in den evangelisatie-arbeid verschil
van gevoelen is over de vraag of men de men
schen tot Jezus mag noodigen, dan wel of men
dit als een „Methodistisch inkruipsel" moet ver
werpen. Want zoo heb ik hooren zeggen
met zulk een algemeene noodiging leert men een
algemeene verzoening, welke immers onschiftuur-
lijk, dies ongereformeerd is. Alleen Christus pre
diken, en daarmee uit, zegt men. Zoo rijst er ook
verschil over de vraag, of men aan het eind van
een evangelisatie-bijeenkomst wel mag uitnoodi-
gen diegenen die met hun zieletoestand te doen
hebben, of vragen dienaangaande in hun hart
hebben, om na de bijeenkomst te blijven zitten
en met den Zendeling of den predikant daar
over te spreken. Dat zoo heb ik eveneens
hooren zeggen is het „zondaarsbankje van
het Leger des Heils" en immers gansch verwer
pelijk.
Nif zij men met deze dingen voorzichtig. Als
twee hetzelfde doen is het daarom nog niet het
zelfde. Bovendien zij men voorzichtig met iets
af te keuren omdat Methodisten het doen of het
Leger des Heils het doet. Daar is bij de Metho
disten een grooten ijver, is deze daarom af te
keuren Ach, werd ze meer gevonden. Daar is
bij het Leger des Heils een beschamende zelf-
DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD
(HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880)
DOOR
H. KINGMANS.
I.
HOOFDSTUK I.
r -5k]§j
In schitterende pracht was op dien Zondag
morgen de zon opgegaan, haar stralen neerschie
tend op de volle akkers, waar het koren welig
te rijpen stond, om straks ingehaald te worden.
Het dorp, zindelijk in hooge mate, was nog
in loomheid verzonken, al waren zijn bewoners,
als steeds, vroeg present, reeds eenige uren uit
den slaap. Zij scharrelden achter hun huisjes
bij de kippen- en konijnenhokken of rookten een
pijp, terwijl een buurpraatje makend over de
lage schuttingen, die de erven van elkaar
scheidde.
Op de ongeplaveide dorpswegen, vol stof van
wege de dagenlange droogte, was nog niemand
te bespeuren. De postbode was er zooeven over
gegaan. Hij had wat couranten en brieven be
zorgd, om daarna zijn huis op te zoeken. Hij
had in den middag, als de trein gearriveerd was,
nog een bestelling te doen en wilde daarom,
op dien Zondagmorgen, ook wel eens een paar
uren thuis kuieren bij moeder de vrouw.
Toen de postbode, de vraagbaak van het dorp,
I verloochening en daar is een groote opzoekende
liefde. Zijn deze zaken daarom af te keuren
Immers ze zijn gansch begeerlijk. Daarom moet
men voorzichtig zijn met niet te spoedig iets wat
daar gevonden wordt af te keuren. En zeker
mag men het afkeuren om de enkele reden dat
het daar gevonden wordt. Ook moet men niet
te spoedig voor zulk een „beschuldiging" aan
den kant gaan. Ons Hollandsch karakter is nu
eenmaal wat conservatief en staat wat wantrou
wend tegenover iets wat we zoo niet gewend
zijn, of ons zoo niet van de vaderen is over
geleverd. Maar daarom is het nog niet uitge
maakt, dat het niet goed en niet iets zeer prij
zenswaardigs zou kunnen zijn. We kunnen niet
zeggen dat ons volkskarakter de toetsteen is, of
de gewoonten van de vaderen ons overgeleverd
het einde aller, tegenspraak vormen. We moe
ten ook onze vaderen en hun methoden in hun
tijd verstaan, en het zou valsch conservatisme
zijn zich daaraan krampachtig vast te houden.
Denk aan het uitsluitend gebruik van „oude
schrijvers" in den leesdienst in de kerken, als
daar altijd nog ook hier in Zeeland zelfs nog
in onze kerken voorstanders van zijn. Neen, ze
ker, er zij voorzichtigheid en er zij tact, maar
Gods Woord zij toch de eenige toetsteen. Zegt
niet onze Geloofsbelijdenis (art. 7), dat men niet
mag gelijk stellen ook niet „de gewoonte met de
waarheid (want de waarheid gaat bovenal)
noch de groote menigte, noch de oudheid, noch
de successie van tijden en personen". Zelfs niet
de „conciliën, decreten of besluiten" mogen
daarmee gelijkgesteld, zoo volgt er. Want, zóó
belijden we in onze Belijdenis, en dat geldt dus
ook van alle geestelijke keurmeesters die meenen
door eigen wijsheid iets te mogen veroordeelen
„want alle menschen zijn uit zichzelven leuge
naars en ijdeler dan de ijdelheid zelve" (art. 7).
We moeten iets dus beoordeelen naar het
Woord Gods. En zoolang daar niet het tegen
deel van bewezen is vatten we dat op naar onze
Gereformeerde Belijdenisschriften.
En zoo tot de zaak in geding komende is het
toch wel duidelijk, dat, ja, als wij de menschen
zouden aansporen zonder boetvaardigheid des
geloofs tot Christus te komen, of om Christus
in eigen kracht aan te grijpen en niet in de
kracht des geloofs, of hun een mogelijke gevoels-
aandoening zouden doen houden voor een waar
achtige bekeering en ze zoo lichtelijk de handen
opleggen zouden, ja, dan zou dat af te keuren
zijn. Misschien wel haast zoo erg af te keuren
als om ze geheel niet van Christus te spreken,
en tot Hem te manen, of en dat gebeurt
waar duidelijke bewijzen van nieuw leven zijn
dit jonge kruid in den grond te trappen en te
miskennen, omdat het bij hen nu eenmaal wat
anders toeging dan bij ons, en wij onze ervaring
en onze achterdocht als toetsteen believen aan
te leggen. Maar de Schrift tot toetsteen aanleg
gende leert deze ons dan niet wat anders Staat
daar niet aan den ingang des N. Testaments
een Johannes de Dooper om de boetvaardigen
te noodigen tot Christus zeggende Zie het Lam
Gods, dat de zonde der wereld wegneemt Wij
mogen ons zeiven niet prediken, maar Jezus, de
eenige Zaligmaker moest zichzelven prediken.
En predikt Hij zich niet aldoor en op allerlei
wijze als „De Goede Herder", tot toevlucht on
der zijn staf noodigende Als „de Deur", tot
ingaan lokkende tot de stal der behoudenis
Als de weg noodigende om te komen tot den
Vader Roept Hij niet„Komt allen tot Mij
gij die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust
geven". (Matth. 11:28.) Verzekert Hij niet,
dat „de Zoon des menschen is gekomen om te
zoeken en zalig te maken wat verloren was"
(Matth. 18:11.) Wat of wie het zij, zonder
nadere beperking en „Wie tot Mij komt zal ik
geenszins uitwerpen" (Joh. 6 13) Heeft Hij
zijn discipelen niet bepaald opgedragen het evan
gelie der verlossing uit te dragen „tot alle vol
ken" (Matth. 28 19) Verzekeren de apostelen
ons niet„Wij dan gezanten van Christus' wege
bidden u laat u met God verzoenen" (2 Cor.
5:20). Zoeken ze niet de menschen „te bewe
gen" tot het geloof in Jezus Christus (Hand.
26 28). Bevelen ze nietGeloof in Jezus Chris
tus en gij zult zalig worden. Zoo kunt ge door
gaan. Waar zoudt ge ophouden om uit te putten
de aldoor klinkende roepstemmen der Schrift
luidende „O, alle gij dorstigen komt tot de wa
teren, komt, koopt zonder geld en zonder prijs"
(Jesaja 55 1).
En onze Geloofsbelijdenis, daarmee conform,
zegt het zoo duidelijk, b.v. Hoofdstuk II art. 5
„Voor het overige is de belofte des Evangelies,
dat een iegelijk die in Christus den Gekruiste
gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven
hebbe. Welke belofte aan alle volken en men-
die, gevraagd en ongevraagd, den menschen al
lerlei diensten bewees (hij vulde postwissels en
postpakketkaarten in en zorgde er voor, dat op
de brieven de postzegels kwamen, men stopte
ze maar in de bus aan den kant van den weg
met het frankeergeld er bij, dan kwam het wel-
in orde) toen de postbode zijn werk volbracht
had en naar huis was gegaan, was er niemand
op de dorpswegen te bekennen. Ook waren alle
deuren nog gesloten. Want het was Zondag.
Hier en daar werd de plechtige stilte verbro
ken door geklop en gehamer, geluiden, die uit
de tuintjes achter de woningen kwamende
bewoners, die meenden in de week geen tijd te
hebben, timmerden aan hun kippenhok of maak
ten een duivenhok voor hun jongens.
Dit geklop was het eenige, hinderlijke geluid,
dat op dien vredigen Sabbathsmorgen gehoord
werd, behalve dan, dat even een schril gefluit
opklonk de trein van negen uur, die het sta
tionnetje, op twintig minuten afstands van het
dorp gelegen, verliet.
't Was negen uur. Onverschillig deed de kos
ter de deur open van de kerk, die midden in
het dorp stond. Er was daar een soort markt
pleintje dat de kom van de plaats kon worden
genoemd, hoewel er van een eigenlijke kom
geen sprake was, daar Westwoud in een hoofd
straat langs den weg was gebouwd, terwijl hier
en daar zijstraten de velden inliepen.
Met een onverschillig gezicht deed de koster
dus de deur der kerk open.
't Was negen uur. Om half tien begon de
dienst. Maar hij kon best nog een kwartier wach-
schen, tot welke God het evangelie naar zijn
welbehagen zendt, in het gemeen en zonder on
derscheid moet aangekondigd en voorgesteld
worden, met het bevel der bekeering des geloofs".
('t Vet gedrukte van mij. v. L.)
Dat klinkt anders, dan in sommige kringen
gehoord wordt. Ja, ik ga verder en van verde
diger word ik aanvaller. En ik vraag Leggen
wij Gereformeerden op die zijde des evangelies
wel genoeg nadruk Ook in onze prediking
Ook al beschouwen de gemeente onverzwakt als
de vergadering der geloovigen, we weten er is
altijd „kaf onder het koren". En ook weten we
„dat niet alles Israël is wat Israël genaamd
wordt". Dus ook in de gemeente zelve zullen
we roepen en noodigen tot Christus. Hoeveel
meer dan daar buiten We hebben Zijn bevel
en Hij wil bij Zijn Woord de kracht des Heili
gen Geestes paren. En ware boetvaardigheid
is immers een vrucht van het werk des H. Gees
tes, een vrucht van de bijzondere genade en
verzoening Wij kunnen van tevoren niet zien
bij wie deze vrucht zal gevonden worden. Daar
om noodigen wij allen langs dien weg der boet
vaardigheid tot het Kruis van Christus.
En geldt ook hier niet het woord Grijpt als
het rijpt. Als daar een ziel verslagen is onder
Gods Woord, mogen we dan niet zulk een ziel
in afzonderlijk onderhoud leiden en troosten en
met hem of haar bidden En verder nagaan
wat er door Gods genade van dit werk wordt
Is het niet onpractisch het maar te laten gaan
Ja, zeker, God zal voor Zijn werk zorgen. Maar
Hij gebruikt middelen. Ook de middelen van
persoonlijk contact, en persoonlijke bearbeiding.
Welk onderwijzer zou het nalaten in zijn klas
en niet spreken met een kind na de klas, zoo
het noodig is Zie, daar zitten in elke klas een
aantal nablijvers als de anderen heengaan. Waar
om zou dit dan in Jezus' school ongeoorloofd
zijn Hield de Heiland niet zelf zulk een per
soonlijk onderhoud meermalen met dezen en ge
nen Riep Hij ze niet uit de schare of van de
anderen tot zich alleen. Klinkt het niet van zijn
mond „Simon, ik heb u wat te zeggen". Óf
tot Petrus op het strand van het meer van Gen-
nesareth „volg mij". En Hij ging een eind met
Petrus ter zijde om een bijzonder woord met
hem te spreken. Inderdaad m.i. vormt dit per
soonlijk contact zoeken met zielen welke onder
de evangelisatie-prediking onder den indruk
kwamen een zeer gewichtig deel van den ar
beid. Ik heb juist daarop vaak rijken zegen ge
zien. Ik meen, dat we er meer aandacht aan
moesten schenken. Wat gaat het ons aan wat
vijandige menschen zeggen. Zoo wij maar eeni-
gen mogen gewinnen. En met tact gedaan, be
hoeft het gansch geen aanstoot te geven. Maar
kan het rijken zegen met zich brengen.
Zierikzee. VAN LONKHUIJZEN.
Ook elders komt hetzelfde verschijnsel
voor. Ook onder de Engelsche Calvinisten be
merkte ik zulk een strooming. Uit reactie tegen
het Methodisme een vooropstellen der uitverkie
zing, maar, uit een verkeerd inzicht in „de al
gemeene verzoening" geen of weinig roepen tot
Christus. „Wij gelooven niet", zoo zeiden deze
broederen tot mij, „als de Schotsche Gerefor
meerden aan de aanbieding van Christus".
Het trof mij, dat ik zoo weinig jonge men
schen zag in de kerk waar deze strooming ge
vonden werd. En er veel geklag onder de vro
men hoorde over het „kleine kuddeke" dat over
gebleven was. Ja, de Heere doet ons soms naar
ons weining geloof. Ook hier loopen middelen
en wegen saam.
TWEETAL TE
Sprang Cand. Tj. van Wieren te Kampen.
Cand. H. Zandbergen te Enschedé.
Yerseke P. van Strien te Veere.
P. M. Veldhuijzen te Paesens.
Leeuwarden C. v. d. Woude te Schiedam.
J. Wijmenga te Charlois.
BEROEPEN TE
's Graveland P. Boes te Beetgum.
Kollum D. Zwart te Oudemirdum.
Schiermonnikoog Cand. E. Th. v. d. Bom
te Renkum.
Sprang Cand. H. Zandbergen te Enschedé.
BEDANKT VOOR
Urk D. van Enk te Zweeloo.
ten. Menschen van beteekenis kwamen er toch
niet.
Om half negen had hij, volgens voorschrift,
geluid. Hij deed het stipt, koster Meermans. Na
tuurlijk, het was zijn plicht. Maar bespottelijk
vond hij het, omdat de menschen toch niet naar
de kerk kwamen.
„Daar luidt Meermans", zeide men, „half ne
gen". En men keek op de klok, of die gelijk
was. 't Was toch wel gemakkelijk, dat er om
half negen geluid werd je wist precies den tijd.
Maar naar de kerk gingen ze niet. Er kwamen
zoo ongeveer geen menschen. Meermans wist er
alles van. Hij kon ze wel precies opnoemen, wie
er zouden komen, meestal in dezelfde volgorde.
De kerkvoogd-notabele Tjaard Evenhuis, die
in Oostwoud, een deel van Westwoud, op zijn
molen woonde, was met zijn vrouw altijd de
eerste. Vreemd was dathij woonde het verst
van allen, wel een half uur loopen, maar hij
was altijd nummer één.
Nu, en dan volgden de anderennóg een
notabele, die vaak ook niet verscheen een dia
ken, soms twee, als Sjabbe Wijmoet ook eens
kwam, het gebeurde slechts zelden en dan na
tuurlijk de weduwe Sanders, die altijd sliep, of
het koud was of warm nog wat jong „grut",
zoo nu en dan eens een enkele man wat vrou
wen enfin, zoo'n man of vijftien als het er
twintig waren, die het groote, holle kerkgebouw
met een bezoek vereerden, dan waren er veel
en dan wist Meermans, die bij de deur der kerk
te peinzen stond, niet, wat hem overkwam.
De predikant wist het dan vermoedelijk ook
niet. Maar van hem werd Meermans nooit iets
Haarlem W. H. v. d. Vegt te Bergum.
Metslawier-Niawier H. H. v. d. Kapel te Kooten
Grijpskerk (Gr.) J. Schelhaas te Tzummarum.
Amsterdam-Noord W. van Gelder te Tiel.
Harlingen J. H. Staal te Garrelsweer.
Donderdag 10 Juli 1930 vergaderde de
Classis Goes voor de laatste maal in de tegen
woordige consistorie van de Geref. Kerk van
Goes. Eind Augustus worden de nieuwe gebou
wen in gebruik genomen.
Hoe dikwerf er ook in die oude consistorie
is vergaderd en hoevele besluiten er ook geno
men zijn, dat was niet de reden, dat er eene
ongewone rust hoe rustig ook steeds de loop
der vergaderingen is was te bespeuren. Alle
stukken gingen vlug onder den hamer door het
rapport Kerkvisitatie zonder eenige vraag ge
accepteerd. Zelfs het voorstel van Nieuwdorp,
gaande over een onderwerp, dat den broederen
anders tot spreken zou genoopt hebben, kon
ditmaal niet uit de tent lokken tot debat en zal
later nog wel eens besproken.
Er was iets van grooter belang. Ds. R. J. van
der Veen had eervol emeritaat aangevraagd.
De stukken werden nagezien en in orde bevon
den de deputaten Art. 49 gaven hunne sanctie.
Een speld had men kunnen hooren vallen, toen
de Praeses voorstelde, alles gehoord en gezien,
te besluiten tot de emeritusverklaring van Ds.
R. J. van der Veen. Ieder gevoelde hier wordt
een stuk geschiedenis afgesloten voor den per
soon van Ds. van der Veen de kerk en de
Classis Goes, waarin hij ruim 34 jaren met ze
gen werken mocht.
Met rijke gaven heeft God hem willen sieren
en zijne adviezen werden steeds op prijs ge
steld. 't Is nog onmogelijk ons voor te stellen
eene vergadering van de Classis Goes zonder
Ds. R. J. van der Veen.
Nu we het toch over Goes hebben, mag ze
ker ook nog wel eens herinnerd aan een der
vorige predikanten van Goes n.l. Ds. C. van der
Meulen, die is geweest een der leiders der Af
gescheidenen, die om des geloofs wil naar Ame
rika trokken. In de Am. Wachter lazen we het
volgende
„Vóór zijn vertrek naar Amerika was hij pre
dikant te Goes, waar hij bijzonder populair was.
Maar ondanks de liefde der Goessenaars neigde
zijn hart toch naar de nieuwe wereld en ten
slotte deelde hij van de kansel mede, dat hij
daarheen vertrekken wilde. Hoe ook de gemeen
te op aanblijven aandrong, het hielp niethij
meende zijn zesjarig verblijf te Goes te moeten
afbreken.
„Den 5den April, 1847, nam hij afscheid. Van
heinde en ver was de gemeente opgekomen, want
toenmaals waren er op Zuid-Beveland niet zoo
veel Christelijke Gereformeerde Kerken. Het viel
velen zwaar, te meer daar de leeraar de aan
staande scheiding nog eens aandikte, doordat hij
tot tekst koos Hand. 20 25 „Gij zult mijn aan
gezicht niet meer zien".
„Na den dienst nogmaals toespraken, hand
drukken, tranen enz., en Ds. C. van der Meulen
vertrok
't Kan verkeeren
„Eenige jaren later kwam Ds. C. van der
Meulen weer naar Zeeland en arriveerde juist
toen de Classis bij elkaar was, die hij natuurlijk
bezocht. De praeses heette hem hartelijk welkom
en was blij, dat zij thans weer een aangezicht
zagen, waarvan men meende dat men dit niet
meer zien zou. Tijdens de pauze vroegen natuur
lijk velen, hoe hij weer in Goes kwam, ondanks
zijn stellige prediking van het tegendeel.
„Zondag, broeders Zondag zal ik dat ver
klaren hoor sprak de Amerikaan. Dan preek
ik in Goes
,,'t Behoeft natuurlijk geen betoog, dat er veel
belangstelling was en ook waren velen nieuws
gierig hoe Ds. van der Meulen zich nu eens uit
dit geval zou reddèn.
„Hij deed het echter op deze wijze, en nam
tot tekst„Wij zijn van gisteren en weten niets."
Voorzichtigheid is dus geboden ook bij de
keuze van een afscheidstext.
Ds. I. Tonkens, predikant der Geref.
Kerk van Epe, herdacht 16 Juli zijn 25-jarige
ambtsbediening. Ds. Tonkens werd 7 December
1879 te Groningen geboren, studeerde aan de
Theol. School te Kampen en stond achtereen
volgens te Langeslag, 's-Graveland, Lutjegast,
Bergum en sinds 1927 te Epe.
Ds. D. P. Koopmans, predikant der Geref.
Kerk van Sneek, is voornemens, na een dienst
tijd van 40 jaar, in September a.s. emeritaat aan
te vragen. Z.Eerw. hoopt zich metterwoon te
gewaar. Die was altijd even koud en vormelijk.
Koud kwam hij in de consistorie-kamer, koud
groette hij het eene lid van den kerkeraad, of,
als Sjabbe Wijmoet er was, de beide leden
koud ging hij de kerk binnen en beklom den
rijkgebeeldhouwden stoelkoud kwamen de
woorden van zijn lippen en koud was hij, als hij
de kerk uitging.
Eens had Meermans het gewaagd, dominé te
zeggen, dat „er zoo weinig volk was". Maar hij
paste er voor, het ooit weer te doen.
't Zit 'em niet in het kerkgaan, Meermans",
had dominé gezegd. „Je kunt beter uit de kerk
zijn en het meenen, dan in de kerk zijn en het
niet meenen."
Dat had Meermans eenvoudig niet begrepen.
Dat was hem orakeltaal, 't Zat hem niet in het
kerkgaan. Maar „het zat" toch ook niet in het
thuisblijven En waarom preekte dominé dan,
als het niet in het kerkgaan zat Dan kon de
man beter wegblijven.
Meermans had het een vreemde redeneering
gevonden. Hij begreep den dominé trouwens toch
zelden. Zouden de menschen, die dan toch in de
kerk kwamen, eigenlijk wel wat aan de preek
hebben Natuurlijk niet, je kon het aan de men
schen wel zien, dat zij zich verveelden en dat de
woorden, die van den kansel klonken, het eene
oor in en het andere uitgingen. Meermans
verbaasde zich er niet over, want hij begreep
er ook niet veel van.
(Wordt vervolgd)