Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 28. Vrijdag 11 Juli 1930. 44e\Jaargang. UIT HET WOORD. ZEEU KERKBODE REDACTEUR: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE. VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.—, Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 8 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. NÖACH, II. Maak u een ark van goferhout. Gen. 6 14a. Onze tijd speelt met het leven. Ik bedoel ook de roekeloosheid, die open baar wordtik bedoel ook de vreeselijke onge lukken, waarvan het dagblad een nieuwtje maakt; maar mijn gedachten gaan toch yooral naar het onnadenkende, pretmakende, en ijdele van het zondig leven. Als het maar rolt, als er maar beweging in is, acht men het reeds lang goed een korte dag, een lange avond is dan 't hoogste begeeren. In Noachs dagen waren de pretmakers reuzen geworden het leven was een waar menschen- spelwijn en Trijn waren gezworen kameraden, maar de wijn verheugde niet het hart, doch ver hitte alleen het vleesch, en Trijn droeg nooit meer blijdschap onder 't hart. Als kinderen, die een handvol bloemen pluk ken, om ze dan ergens te vergeten, zoo wierpen Noachs tijdgenooten de bekers vol levensvreugde omver, om de ledige harten te laten versmachten. Dat spel verdroot den Schepper, en het be rouwde den Almachtige, dat Hij den mensch gemaakt had. Toch stelt God het leven veilig. En zegt tot Noach maak u een ark van ga- ferhout Gods Raad tot het leven der menschenkinde- ren kan door den mensch niet te niet gedaan worden Gods geschapen en gegeven en beloofd leven mag geen ijdelheid worden en daarom stelt de Heere dat leven veilig, in de ark van goferhout. Maar de Heilige doet zulks weer in den weg van het geloof. Hij zal het maken, de mensch zal het gelooven. God zal de geheele wereld ombrengen, maar Noach en de zijnen zal Hij behouden. De Ver bondsgod zal zijn werk, het van Hem gegeven leven veilig stellen. Dit is Zijn Raad, dit is Zijn Woord. Maar Noach moet gelooven. Het geloof al leen kan het leven behouden. Het geloofsleven alleen is veilig. 't Leven is niet veilig in het geloofneen, 't is veilig in God, en in Gods belofte, en in Zijn Woord maar 't geloof trekt het reddings vest aan, het geloof houdt de reddingslijn vast, het geloof grijpt de reddende hand. Noach moet gelooven. God spreekt tot hem Maak u een ark van gaferhout. Is dat geen speleen schip te bouwen op het droge Noemt gij zulks niet kinderwerk, heet gij zoo iets anders dan ijdelheid Wat hebben de men- schen, de nuchteren, de praktische, de bereke nende lieden van Noachs tijd hem voor dwaas gescholden. Een knutselaar, een man van lucht- kasteelen, of een bewaarschooljuffrouw. Zoo iets doet toch geen man van 600 jaar geen vader van groote kinderen. Evenwel, het geloof speelt niethet geloof dient God, in gehoorzaamheid Noach bouwt de ark, niet om zijn tijd klein te krijgen, maar voor den grooten dag van het gevaar, dat naar Gods oordeel dreigt. Noach maakt de ark, niet om maar eens wat te doen te hebben, maar omdat hij het met zich zelf te doen krijgt. Noach zoekt het aangewezen houthij velt de goferboomen hij past de planken en hij bouwt het schip. Zijn dagtaak is geen ijdel spel, maar hooge ernsten bij eiken gevelden boom spreekt hij tot de spottersen bij eiken plank, dien hij .Vastmaakt, slaat hij voor aller lachend oog den blik opwaarts in gewijde devotie, om den Groo ten God, den Genadige, den Behouder, te dan ken en te eeren. Hij weet het, dat hij bouwt aan zijn reddingsboothij speelt niet met het leven, zooals de anderen, hij bewaart het, hij mag het behouden. God heeft het gezegd, geopenbaard de man, die met God wandelt, heeft het verstaan; hij gelooft en hij bouwt hij gelooft, en hij speelt niethij gelooft, en hij leeft Mijn leven is nog zoo vol spel, o Heere Ik bedoel niet, dat Gij mij vreugde geeft in mijn gezin, met vrienden en met menschen vroo- lijkheid met Uwe werken en met Uw zon als ik dat bedoelde, zoude ik zeggen ik ben nog veel te weinig blij, en lang niet vroolijk genoeg met Uwe goedertierenheden, waarmee gij mij omringt. Mijn hart, zoo zou ik dan klagen, is lang niet dankbaar genoeg Gij zijt zoo goed, zoo mild en ik ben zoo vergeetachtig en mur- mureerend. Maar ik bedoel zulks nietik beken voor U, dat mijn leven nog zoo vol spel is, omdat ik nog teveel met het leven speel, en geen ernst genoeg maak met mijn behoud. Ik wil al maar wat van mijn leven maken ik wil leven maar mijn leven is in gevaar Gij waarschuwt mij, en roept mij om mijn le ven in veiligheid te brengen. Gij hebt voor mij het eenige hout des behouds gegeven Gij gaaft Uw lieven Zoon, gij deedt Hem mij ook ken nen door Uwe genade, maar o hoe traag ben ik in 't bewaren van mijn leven. Gij geeft Uw Woord, Gij roept, Gij onderwijst, maar altijd zal ik morgen beginnenUw Woord is mij somtijds zoo vreemd, evenals wanneer iemand zou zeggen, dat ik een schip moest maken op mijn land. Mijn verstand vat nog zoo weinig van Uw Woord dan is het mij te klein, dan weer te grootdan zucht ik't schip wordt toch nooit klaar dan weer vind ik een houten schip te eenvoudig dan zeg ik weer ik kan nieten dan weer zou ik het schip van ijzer willen maken. Gij weet, o God, hoe 't moetGij kent het hout, en de kracht des houts Gij hebt het mij gezegdmaak U een ark van goferhoutGij zijt de Heilige, de Eenige, de Hooge, de Wijze Gij zijt ook de Barmhartige, de Genadige, de Getrouwe, dat Gij mij nog toespreekt, en dat Gij mij nog roeptGij hebt nog geen lust in mijnen dood, maar daarin hebt Gij lust, dat ik leef, en mij tot U bekeer. Maak mij, o Heere een hoorder naar Uw Woord, maak mij een dader van Uw Woord; Maak mij een Maker van mijn ark van go ferhout. Gij maakte reeds het goferhout Christus kruis, maak mij nu ook een bouwer. Nieuwdorp. E. BEUKEMA. PAPERS PES WOORPS. BEZONNEN CRITIEK In W. en G. werd uit het Kerkblad van de Geref. Kerken in Ned. Indië overgenomen een artikel van Ds. Th. Kuipers, te Djocja, waarin deze zijn oordeel geeft over het leerboek. Het is onnoodig te zeggen, dat dit zijn recht is. Dit kan zelfs plicht zijn. Maar geëischt mag toch worden, dat ieder, die zich geroepen acht tot critiek en daarom van z'n recht gebruik maakt, bezonnen critiek geeft. En ten aanzien van een belangrijk punt meenen we aan die bezonnenheid te moeten twijfelen. Een heel ernstig bezwaar, maakt hij tegen vr. 6 en 7 van les 12. Die luiden in het leerboek aldus ,,Vr. 6. Worden de geloovigen in dit leven van hun verkiezing verzekerd Ja, de geloovigen worden te zijner tijd, hoewel bij onderscheiden trappen en met ongelijke mate, van hun verkiezing verzekerd. Vr. 7. Wat moeten zij doen, die het levend geloof in Christus nog niet krachtig in zich gevoelen Zij moeten van de genademiddelen een vlijtig gebruik maken en naar den tijd van overvloediger genade vurig verlangen." Deze antwoorden zijn volgens Ds. Kuipers meer piëtistisch dan Gereformeerd. Hij schrijft er dit over „Met alle respect voor de samenstellers moet het me toch van het hart, dat deze antwoorden meer piëtistisch zijn dan Gere formeerd. Waar leest men in Gods Woord, dat God aan den eenen mensch meer zeker heid geeft dan aan den anderen Het ge brek aan zekerheid wordt juist in Gods Woord steeds in verband gebracht met de zonde, met nalatigheid, met ontrouw. En op de vraag naar zekerheid geeft de Schrift alleen het antwoord Bekeert u en gelooft. Zoo mag men misschien naar het hart spreken van mystieke kringen in onze ker ken, dit is niet de weg om de zielen van jongeren en ouderen tot zekerheid te voe ren. Integendeel, zoo sanctioneert men de onzekerheid, al bedoeld men dit allerminst." In een naschrift vermeldt Ds. Kuipers, dat hem toevallig een „kleine Hellenbroek" in handen kwam en dat, bij vergelijking, hem trof hoe nog al ruim uit dat leerboekje was overgenomen. Het is jammer, dat hem niet ook toevallig in handen kwam een exemplaar van de Dordtsche leerregels. Dan had hij, bij vergelijking, kunnen zien, dat de door hem zoo gewraakte, en als piëtistisch veroordeelde, antwoorden aan die leerregels ontleend zijn. In hoofdstuk I 12 van die Leerregels, die een belijdenisgeschrift van onze kerken zijn, le zen we „Van deze hunne eeuwige en onver anderlijke verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onder scheiden trappen en met ongelijke mate, verze kerd". Alzoo precies hetzelfde als wat in antw. 6 staat. En in hoofdstuk I 16 wordt dengenen, die het zeker vertrouwen des harten in zich nog niet krachtiglijk gevoelen, bevolen in het waarnemen der middelen vlijtig voort te gaan, naar den tijd van overvloediger genade vuriglijk te verlangen, en dien met eerbiedigheid en oot moedigheid te verwachten." Moeilijk kan ontkend worden dat ook hier de overeenkomst tusschen het ontworpen leer boek en de Leerregels buitengewoon groot is. Een bezwaar, als door Ds. Kuipers op dit punt werd ingebracht tegen het ontwerp-leer- boek is dan ook een bezwaar tegen de kerkelijk vastgestelde Dordtsche leerregels. Nu zal het wel niet de bedoeling zijn van dezen criticus, om ook van de Dordtsche Leer regels te beweren, dat die meer piëtistisch dan Gereformeerd zijn. Maar daarom meenen we ook, dat deze critiek moeilijk een bezonnen cri tiek kan worden genoemd. En daaraan alleen hebben we behoefte. Zoo eenvoudig als Ds. Kuipers de dingen voorstelt, zijn ze toch niet. Zeker, het gebrek aan zekerheid komt voort uit ongeloof. Maar ook, de zekerheid komt alleen door het geloof. En van dat geloof gelooven we en belijden we, dat het een vrucht is van Gods genade. We kunnen instemmen met heel veel in de critiek, die op het ontwerp-leerboek van onder scheiden zijde werd uitgebracht. Maar het zal noodig zijn, dat ook de uitgeoefende critiek op haar beurt met scherp critisch oog wordt bezien. Dit artikel bleef vorige week overstaan. GRONINGSCH KERKBLAD. Eerlijk gezegd waren we van het bestaan van „Groningsch Kerkblad" onkundig totdat ons nu het jubileumnummer gezonden werd. Wel ken den we de „Groninger Kerkbode", waarmee we ruilnummer wisselen. En daarin vonden we ook altijd de preekbeurten en kerkelijke meedeelin- gen van de kerk in de stad Groningen, zoodat we aan het bestaan van een plaatselijke Kerk bode nooit hadden gedacht. Maar ziet, het blad heeft al 25 jaar bestaan. We feliciteeren deze perszuster met haar jubileum. Haar bloei blijve in de tweede periode even voorspoedig als in de eerste. LOTERIJ. Daar zijn van die onderwerpen, die telkens maar weer moeten besproken worden. Niet om dat er telkens weer wat nieuws over te zeggen zou zijn, want ze zijn vrijwel uitgeput. Maar omdat het bekende weer wat in het onderbe wuste wegzinkt. En dan is het daarmee als met een kaars in een fietslantaarn, waarvan de veer wat slap werd die kaars brandt dan nog wel een beetje, maar er straalt geen licht meer van uit door het glas. Zooals zoo'n kaars uit z'n verzakte toestand dan moet opgehaald worden, zoo moet dan ook het oude en bekende weer worden herhaald om afdwaling te voorkomen. Er is dan soms veeleer opwekking noodig om zich tot dat werk te zetten, maar die opwek king kan men vinden in wat Paulus schreef aan de FilippensenDezelfde dingen aan U te schrijven is mij niet verdrietig en het is U zeker. Zoo willen we nog weer eens iets schrijven over de loterij haar zonden en gevaren. Raadpleegt men de geleerde handboeken, dan vindt men dat gesproken wordt over drieërlei lotSors divinatoria, consultatoria en divisoria. Dat wil zeggen het lot van voorspelling, van raadpleging en van verdeeling. Waar het onze bedoeling is vooral over dat laatste wat te zeggen, laten we het eerste ver der onbesproken en willen we alleen van het tweede nog iets bespreken omdat ook op dat punt nog wel eens gezondigd wordt. Onder het lot van raadpleging begrijpt men ook de z.g.n. bijbelsche loting, d.i. dat men met gesloten oogen den bijbel opslaat dan blin delings den vinger legt op een bijbelplaats, om in dien tekst de aanwijzing te vinden van wat men in een bepaald geval moet doen. Een merkwaardig men kan ook oordeelen: een griezelig maar in elk geval leerzaam voor beeld vonden we daarvan in „Neveldijk" van Dr. Hogenbirk, waarvan dezer dagen bij Kok te Kampen de vierde druk verscheen, en dat we tegelijk hier aanbevelen. De uitgever zal ons wel niet kwalijk nemen, dat we daaruit iets over nemen. Dat komt voor in het eerste hoofdstuk „Sy- men Donker". Wat voor man dit was blijke uit het citaat, waarin beschreven wordt hoe hij voorgoed van de kerk afgebracht werd. Eerst had hij nog gemeend dat het zijn roeping was om zich bij een kerk te voegen. Zijn vrienden en vereerders, die in hem een gansch extra ordinair Christen zagen, hadden daarop bij hem ook aangedrongen. Een duif, zoo redeneerden ze, moest toch een vast hok hebben. Daar was toen evenwel de zielevijand al op losgekomen. Anderen hielden hem al voor een duif, maar hij was nog niets anders dan een nurrige raaf. Maar omdat hij een ongedoopt kind had bleef het kerkvraagstuk hem toch bezig houden. Wat moest hij doen En nu komt het citaat„In dezen toestand had hij geen anderen weg gezien dan maar den bijbel open te laten vallen. Wat toen open viel was dit wordt weergegeven in 's mans eigen taal het dierbare Hooglied bij het vierde ca- pitteltje. Daarna had hij met gesloten oogen zijn vinger over het blad gestreken en toen hij zijn oogen open deed, wees zijn vinger het acht ste versje aan. Daar las hij „Bij mij van den Libanon af, o bruid, kom bij mij van den Liba non af. Zie van den top van Amana, van den top van Senïr en van Hermon, van de wonin gen der leeuwinnen, van de bergen der luipaar den." Geen wonder dat hij daar eerst niet veel wij zer van werd. Hij begon er zelfs aan te twijfe len of het wel van Boven was. Helaas kwam hij niet tot dat juiste inzicht. Het werd toen nog een heele weg om uit die plaats te be sluiten dat hij buiten de kerk moest blijven. Maar hij kwam, waar hij wezen wilde. „Die Libanon was de gemeente van do minee Hinker (de dominee aan wien hij nog de meeste aansluiting vond), waar wel echte Christenen waren, maar als hooge cederen we gens hun eigen werk. Die toppen van Amana, Senïr en Hermon waren de andere kerken en secten. Daar waren de woningen der leeuwin nen en de bergen der luipaarden, wegens de dooie mondbelijders, die de arme schapen zoch ten te verscheuren en maar zorgeloos voort leefden. En nu kwam die hemelsche Salomo zijn arme bruidje toeroepen, dat zij dit alles moest verlaten, om bij hem te wonen. Dat ge roep „Kom tot mij, van den Libanon af had zijn ziel zoo vervuld, dat hij nooit meer een voet in eenige kerk had gezet." Dit ééne voorbeeld dat met tal van an dere zou te vermeerderen zijn is dunkt ons, voldoende om een afschrik te geven van het gebruiken van het lot der raadpleging, dat dan ook door alle Gereformeerde schrijvers veroor deeld wordt. Anders staat het echter met het sors divisoria, het lot der verdeeling. Waren de Geref. vade ren eenstemmig van oordeel, dat èn het sors divinatoria èn het sors consultatoria ongeoor loofd waren. Niet alzoo het sors divisoria, het lot der verdeeling. Dit achtte men in bepaalde gevallen geoorloofd. Daartoe werd dan een beroep gedaan op Spr. 18 18 „Het lot doet de geschillen ophouden en maakt scheiding tus schen machtigen". Is het lot, als lot van vèrdeeling geoorloofd, dat wil niet zeggen dat het in allerlei gevallen geoorloofd zou zijn. Volgens Amenius is het lot een bede, om een goddelijk getuigenis te kennen te geven, tegenover bloot gebeurlijke zaken, tot het doen opheffen van strijd.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 1