Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 27.
Vrijdag 4 Juli 1930.
44e Jaargang.
UIT JiET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTEUR: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 8 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 8
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
NO ACH.
I.
Noach was een rechtvaardig, oprecht
man in zijne geslachten. Noach wan
delde met God.
Genesis 6 9.
Onze tijd tast naar het leven.
Stand en positie is niet het eerste, wat be
sproken of beschreven wordt, maar de persoon
lijkheid, het ik, de man zelf.
Zielkundige boeken zijn zeer in trek, en wan
neer wij nog eens een nieuwe wijsbegeerte krij
gen, wordt die ongetwijfeld de levensfilosofie.
Geschiedenis is niet veel in teloude tijden,
zegt men, rieken zuur.
Ons geslacht tast naar het leven.
Wat er in iemand zit, van binnen in, heel
diep, in zijn nieren.
Men vraagt naar hetgeen achter, onder de
daden ligt, men wil de kern, de pit, het merg
der persoonlijkheid vinden en eeren.
Teleurstelling in het bezitten van velerlei en
allerhande, oververzadigdheid van veel zien en
hooren, doet nederzitten bij de stille binnenzee
van het eigen, persoonlijke, menschelijke leven.
Wij, als christenen, vermaken ons in al deze
dingen wij vinden zulk tasten naar het leven
echthet doet ons goed, dat bij zoovele dwaas
heden onder de zon dit korreltje wijsheid van
Gods algemeene genade weergevonden is.
Onze bijbel is altijd reeds bezig geweest, per-
soonstypeeringen te geven in enkele woorden
een heelen mensch te teekenen, naar zijn zijn,
naar zijn bestaan, naar zijn innerlijk leven. Al
leen de Heilige Schrift is niet zoo langdradig
als de tegenwoordige ontledingsromans de pen
des Heiligen Geestes geeft een sprekend beeld in
enkele trekken.
Neem eens onzen tekst, de typeering van
Noach.
Noach was een rechtvaardig, oprecht man in
zijn geslachten. Noach wandelde met God.
Als een standvastige vrome staat hij daar te
midden zijner booze tijdgenooten. Rechtvaardig,
dat is eerende God in zijn recht en in zijn inzet
tingen, en oprecht geeft ons een blik in zijn
open hart voor God en voor Gods dienst.
Welk een man was hij, die te midden van
een wrevelig en boos geslacht leefde. De zonde
brak uit en voegde zich tevens tot een hard
cement, waaronder alle woorden en wegen Gods
wierden bedolven. Het spottend lachen der doch-
teren der Kaïnieten nam vleesch en bloed aan
in de afvallige zonen van Seth. En als gebeten
door slangen vergiftigde zich de heilige linie tot
afzichtelijke en doodelijke wanstaltigheid voor
God.
Maar één man bleef getrouw Noach was een
rechtvaardig, oprecht man. Zijn lust was in Gods
rechten, zijn hart was recht voor den Aller
hoogste.
Noach wandelde met God.
Hij was en bleef in de tegenwoordigheid zijns
Gods.
Gods Woord en openbaringen aan Adam en
aan Henoch omringden hem geduriglijk. Hij liet
Gods getuigenis niet los.
De kwade gewoonten, langs hem als heete
tochten zuigende, bewogen hem niethij hield
zijn God, en de rechten zijns Gods vast.
En God nam hem als openbaringsinstrument.
God sprak tot hem vanuit :zijn eenigen Raad
zooals de Heere met Adam gesproken had en
met Henoch, zoo sprak God ook met Noach.
Noach mocht met God wandelen en hooren
naar Gods genadewoorden.
Die hield hij vast door 't geloof, die bewaarde
hij in een oprecht hart.
Die sterkten en staalden hem.
Zoo stond Noach als een standvastig geloovi-
ge te midden van zijn boozen tijd.
O, was ik zulk een man
Hoe schoon lijkt mij dit type.
Toch kan ik met niet minder toe er kan geen
trek gemist, zal ik in dezen tijd behouden wor
den, als Noach in de ark.
Gelukkig, mijne ziel, is God Dezelfde Èn
toen èn nu
Ook heeft Hij zich nog meer geopenbaard dan
in Noachs dagen, Hij spreekt ook tot mij uit
Zijn Woord, het Oude- en het Nieuwe Testa
ment.
Ik heb ook van jongs af mogen hooren van
zijne rechten en gerichten en genade.
Ik ben niet minder bevoorrecht dan Noach.
Maar die oprechte man is soms zoo zoek die
besliste keus is nog zoo klein, dat hart is nog
zoo vol met zichzelf en met van alles, wat niet
naar Gods rechten is.
Toch is God Dezelfde, en Christus is er nu
ook.
En de Heilige Geest is uitgestort.
Kunt Gij dan, wilt Gij dan, o God, van mij
ook niet maken een rechtvaardig, oprecht man
En die met U wandelt naar Uw Woord
Want ik wil ook zoo gaarne gered worden,
en de wereld wordt slechter, en mijn eigen leven
wordt niet beter, en Uw komst nadert, en ik
word ouder.
Leer mij, o Heer, den weg, door U bepaald
Dan zal ik dien ten einde toe bewaren
Geef mij verstand, met Godd'lijk licht bestraald
Dan zal mijn oog op Uwe wetten staren
Dan houd ik die, hoe licht mijn ziel ook dwaalt,
Dan zal zich 't hart met mijne daden paren.
N. E. BEUKEMA.
NOG TWEE BROCHURES OVER HET
PROMOTIERECHT.
We ontvingen nog twee brochures, waarin
de zaak van het promotierecht aan de Theol.
School besproken wordt.
Ze zijn niet van dezelfde strekking.
De ééne, van Ds. Hagen, verschenen bij Mei-
nema te Delft, heeft tot titel„Promotierecht of
Eenheid van opleiding" en bevat dan een ver
dediging van het voorstel, dat op de vergadering
van de Classis 's-Gravenhage werd aangenomen.
Dat voorstel wil, dat op de Gen. Synode van
Arnhem geen beslissing zal worden genomen.
Het promotierecht moet noch worden aangeno
men noch verworpen, maar gezocht moet worden
naar het komen tot eenheid van opleiding. De-
putaten moeten dan worden benoemd om voor
stellen te dier zake te formuleeren en deze zou
den op een bijzondere Generale Synode in het
volgend jaar moeten behandeld worden.
Deze gedachte wordt in de brochure met groo-
te warmte verdedigd. De schrijver ziet in de een
heid van opleiding een oude begeerte, die nog
leeft in de harten en meent, dat nu de tijd rijp
is om die oude begeerte in vervulling te doen
gaan.
Een uitgewerkt voorstel wordt met voorbe
dachten rade niet gegeven, omdat men wil dat
de Synode deputaten zal benoemen om een voor
stel te ontwerpen.
We vertrouwen, dat de eenheid in onze ker
ken, die men in den weg van dit voorstel wil
bewaren, ook in een anderen weg zal kunnen
bewaard worden. Anders zouden we aan die
eenheid moeten gaan twijfelen, want we kunnen
ons nog niet- voorstellen, dat de hier aanbevolen
gedachte algemeenen bijval zal vinden.
Maar het woord is nu aan de Generale Sy
node.
De andere brochure van Ds. K. Schilder, bij
Kok te Kampen verschenen, doet met den titel
„Afbouw" al eveneens duidelijk uitkomen, wat
de schrijver wil.
Die titel kan goed dienen om het geschil, in
den vorm dien het al meer gaat aannemen, te
typeeren. Wat Ds. Schilder „afbouw" noemt,
zal een ander als „ombouw" kwalificeeren.
Ds. Schilder erkent en dat achten we een
groote deugd van z'n boekje dat hier moei
lijkheden zijn. Er is wel anders geschreven over
het promotierecht, alsof bij wie daartegen was,
öf onwil bestond öf een doopersche dwaling
Dan wordt het wel wat moeilijk om te gaan
debatteeren. Ds. Schilder zegt, dat het vraag
stuk eenigszins ingewikkeld is, althans, dat er
kwesties mee samenhangen, die niet zoo heel ge
makkelijk zijn.
Op dat standpunt o.i. het rechte stand
punt is Ds. Schilder echter niet blijven staan,
wanneer hij z'n brochure ook als propaganda
middel deed uitgaan en liet verspreiden door het
bekende Comité. Zoolang men onder elkander
over een zaak debatteert, omdat er metterdaad
moeilijkheden zijn, valt ze niet in de termen om
op die manier te worden gepropageerd.
Een verdienste van deze brochure achten we
ook, dat de schrijver een breede plaats inruimt
aan bespreking van wat Dr. A. Kuyper Sr. over
deze materie schreef en sprak.
Men vraagt weieens hoe het komt,
dat de leerlingen van de V. U. over 't
algemeen niet voor het promotierecht zijn
We hebben tegen die vraag geen bezwaar,
wanneer men er dan ook aanstonds maar de
vraag bijvoegt, hoe het komt, dat zoovele leer
lingen van de Theol. School tegen het promotie
recht bezwaren hebben. Dit is toch niet te weer
spreken. Men zie slechts de houding ten deze
ingenomen door verschillende curatoren. En Ds.
J. Schouten van Amsterdam, ook een leerling
van de Theol. School, heeft in de Amsterdam-
sche Kerkbode een breede motiveering van z'n
bezwaren gegeven. Ter verklaring nu van het
feit, dat metterdaad over 't algemeen de leer
lingen van de V.U. niet voor het promotierecht
zijn, kan zeker dienen dat hun groote leermees
ter Dr. A. Kuyper Sr. tegen die gedachte eenr
en andermaal zich zeer beslist heeft uitgesproken.
Kan men het niet verstaan dat zijn discipelen
huiverig zijn een pad op te gaan, waarvan hun
leermeester afmaande Daarom lijkt ons goed
gezien, dat Ds. Schilder een poging doet om
aan te toonen, dat het beteekenisvolle woord
van Dr. Kuyper toch niet blijvend tegen het
promotierecht is aan te voeren. Of die poging
geslaagd is, is een andere kwestie. Wanneer Dr.
Kuyper in 1904 tegen het promotierecht van de
Theol. School was opgekomen en in 1914 be
vorderd had, dat de Technische School te Delft
tot een hoogeschool was bevorderd, dan zou
men gemakkelijk Dr. Kuyper tegen Dr. Kuyper
kunnen uitspelen. Dan kon men denken aan een
evolutie in zijn denkbeelden en oordeelen dat,
als hij in 1914 zich weer daarover uitgesproken
had, hij er dan voor geweest zou zijn. Maar nu
staat de zaak juist andersom. Dezelfde Dr. Kuy
per, die in 1904 geen bezwaar had tegen de
verheffing van de Technische School te Delft,
had in 1914 nog groote bezwaren tegen het toe
kennen van het promotierecht aan de Theol.
School. Dat zegt niet weinig. Vooral voor hen,
die zijn nagedachtenis eeren, als van een man,
die in scherpte van blik, door niemand werd ge
ëvenaard. En we kunnen niet zeggen, dat Ds.
Schilder ons heeft overtuigd, dat men naar de
denkbeelden van Dr. Kuyper vóór het promotie
recht moet zijn.
We voegen hieraan -- want we mogen in
onze aankondiging niet al te breed worden nog
dit toe. Wanneer Ds. Schilder het toekennen
van het promotierecht aan de Theol. School een
eisch vindt van haar „afbouw", dan komt bij
ons onder het lezen van zijn betoog de vraag
op, of dan niet van „ombouw" moet gesproken
worden. We lezen op bl. 47 „Maar we vragen
twee dingen te bedenken. Het eerste is, dat we
tenschap beoefenen namens de kerk, in opdracht
van de kerk nog heel wat anders is, dan weten
schap beoefenen door de kerk zelf." Bekend is
het gevleugelde woord door de kerk vóór de
kerk. We hebben dit woord altijd zóó verstaan,
dat men er mee te kennen wilde geven, dat de
kerk, als zoodanig voor de opleiding had te zor
gen. Natuurlijk waren daar hoogleeraren voor
noodig. Maar die hoogleeraren waren dan de
organen, waardoor de kerk dat werk verrichtte.
Nu zegt evenwel Ds. Schilder, dat het niet zóó
is, dat de kerk opleidt, maar dat de hoogleeraren
dat doen namens de kerk. Daarom eindigen we
onze bespreking met de vraag, of het oude wel
bekende, „door de kerk vóór de kerk", moet
vervangen door een nieuwe leuze „namens de
kerk, voor de kerk" Maar is er dan „afbouw"
of „ombouw"
JAARVERGADERING „VREDERUST".
Woensdag 9 Juli a.s. wordt weer D.V. op
„Vrederust" te Bergen op Zoom de Jaarverga
dering gehouden van de Vereeniging tot Chris
telijke verzorging van Krankzinnigen in Zeeland.
De leiding van den Bidstond is ditmaal opge
dragen aan Ds. J. W. Swaan van Domburg.
Een lezing zal gehouden worden door Dr. O.
Norel van Leeuwarden. Belangrijke voorstellen
komen er op het agendum niet voor.
Het Jaarverslag bevat het woord, ten vorigen
jare in den Bidstond gesproken voorts de ope
ningsrede van den voorzitter den Heer J. J. C.
van Dijk. Deze rede is van belang om de his
torische gegevens. Gememoreerd werd daarin,
dat de Vereeniging 25 jaren had bestaan. De
reden werd opgegeven, waarom dat jubileum
niet feestelijk werd gevierd. Wel bestond de
Vereeniging 25 jaar maar niet de Stichting. Die
is pas tot stand gekomen ongeveer 5 jaar daarna.
En het groot verlies, dat de Vereeniging leed
door het sterven van haar eersten en tweeden
voorzitter, maande ook van alle feestelijkheid
af. Uit de geschiedenis der Vereeniging werden
echter eenige grepen gedaan, die deden zien hoe
er reden was den Heere te danken voor de ge
schonken zegeningen. De lezing van den direc
teur Dr. Dikland over „Nieuwere inzichten bij
de verpleging van krankzinnigen" werd eveneens
in haar geheel opgenomen, zoodat men van dit
leerzame betoog rustig kennis kan nemen.
Voor een meeleven met den belangrijken ar
beid van deze Stichting is noodig, dat ook van
de andere verslagen nota wordt genomen en
dat een groote schare zich a.s. Woensdag weer
opmaakt de Jaarvergadering bij te wonen.
Geve de Heere dan een gezegend samenzijn.
DE V.U. EN ONS
AVONDMAALSFORMULIER.
Wie den kinderdoop opvat zooals ons doops-
formulier de beteekenis van dit sacrament aan
wijst, moet verstaan, dat hij een roeping heeft
ten opzichte van de V.U. die ook onderwijs
inrichting is, en de aan haar studeerende jeugd
wil onderwijzen in de leer der waarheid en der
zaligheid. Heeft een Geref. christen zelf geen
kinderen, die voor Universitaire studie in aan
merking komen, dan heeft hij nog voor zijn deel
mee te zorgen, dat de kinderen van anderen van
zulk een inrichting voor hooger onderwijs kun
nen gebruik maken. Het waren niet alleen de
menschen met kinderen, die gezorgd hebben dat
er overal lagere scholen met den Bijbel kwamen.
Alom werd verstaan, dat hier een roeping is
voor alle christenen. En zoo staat het ook met
de zaak van het hooger onderwijs met den Bijbel.
De roeping ten opzichte van de V.U. wordt
niet alleen duidelijk bij een recht verstaan van
ons doopsformulier, maar ook van het Avond-
maalsformulier.
Wanneer in het Avondmaalsformulier ge
noemd worden de drie stukken, waarin de
Avondmaalganger zich moet beproeven, wordt
als derde aangewezendat een iegelijk zijn
consciëntie onderzoeke, of hij ook gezind is
voortaan met zijn gansche leven waarachtige
dankbaarheid jegens God den Heere te bewijzen
en voor het aangezicht Gods oprechtelijk te
wandelen.
In het gebed voor de Avondmaalsviering bid
den we dan Verleen ons ook Uw genade, dat
wij, getroost ons kruis op ons nemende, ons-
zelve verloochenen, onzen Heiland belijden.
En in de dankzegging na de Avondmaalsvie
ring, bidden we Wij bidden U, o getrouwe God
en Vader, dat Gij, door de werking Uws Hei
ligen Geestes, de gedachtenis van onzen Heere
Jezus Christus en de verkondiging van zijnen
dood, ons tot dagelijksch toenemen in het rechte
geloof en in de zalige gemeenschap van Christus
wilt laten gedijen.
Zoo gaat dus het gebed op toeneming in het
rechte geloof om en de vrucht daarvan in het
belijden van onzen Heiland en in het oprechte
lijk wandelen voor Gods aangezicht.
In dat alles ligt het aanvaarden van de roe
ping, die de apostel Paulus voorhoudt in 1 Cor.
6 20 Want gij zijt duur gekocht, zoo verheer
lijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest,
welke Gods zijn.
Dit nu sluit in, dat de christen ook door de
wetenschap den Heiland heeft te belijden en
dat ook op het terrein van de wetenschap moet
gewandeld in oprechtheid voor Gods aangezicht.
De wetenschap is pas dan ook recht te be
oefenen, wanneer alle dingen worden gezien in
het licht van den Christus, van wien Col. 1 17
zegt, dat Hij is voor alle dingen en dat alle
dingen tezamen bestaan door Hem.
Zoo nu wil de V.U. de wetenschap beoefe
nen. De V.U. is ook inrichting voor hooger on
derwijs. Maar ze is dat niet alleen. Zij is ook
inrichting tot beoefening der wetenschap. Ook
wanneer zij geen leerlingen had zou ze nog re
den van bestaan hebben, ja, zou ze onmisbaar
zijn voor een volledige vervulling van de chris
ten-roeping Gods groote werken te verkondi
gen. Dan nog zou ze de heerlijke taak hebben
te vervullen op het terrein van de wetenschap
te belijden, dat alle dingen hun bestand en ver
band vinden in den Zone Gods, den Heere Je
zus Christus.
Het steunen van de V.U. is alzoo roeping
voor elk die den dood van Christus verkondigt
naar Gereformeerde gedachte.
Moge dat meer worden verstaan. En dat
vooral nu, nu de ongeloovige wetenschap zich
al meer gaat dienstbaar maken aan den strijd
tegen den Christus en tegen den levenden God.
A. C. HEIJ.