Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 24. Vrijdag 13 Juni 1930. 44e Jaargang. UIT flET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTEUR: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE. VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. DE TEEKENING VAN EEN FARIZEËR. I. Lukas 1525—32. Wie is eigenlijk de verloren zoon, de jongste of de oudste Goed beschouwd de oudste. De jongste was verloren geweest, doch hij is gevonden. De oudste Hij is in de gelijkenis verloren ennog niet gevonden. Nu verwondert 't ons niet, dat van deze ge lijkenis het eerste stuk, dat over den jongsten zoon handelt, 't meest de aandacht trekt, en bij de gemeente 't meest geliefd is. Hoe duidelijk treedt daarin aan den dag de ontferming van onzen hemelschen Vader, zijn goddelijke grootheid in 't schuldvergeven Hoevelen hebben in die roerend-schoone ge schiedenis hun eigen levenshistorie gelezen. Hoe- velen hebben er door moed gegrepen, en zijn er door tot 't besluit gekomen Ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan We willen dan ook niets, niets afdingen op de hoogheerlijke beteekenis van 't eerste gedeelte dezer gelijkenis. Alleen wilden we grooter belangstelling wek ken voor 't tweede stuk, waarin het beeld ons wordt geteekend van den oudsten zoon. Meestal wordt dit gedeelte als een soort aan hangsel beschouwd, als completeering van 't geheel. Dit is echter beslist onjuist gezien. Juist moet op den persoon en de hardvochtige handelwijze van dezen oudsten zoon den na druk vallen. Daarom is 't niet goed hem steeds naar den achtergrond te schuiven en in de scha duw te stellen. Het verband wijst dit duidelijk uit. Want tot wie heeft Jezus deze gelijkenis gesproken Tot Farizeërs en Schriftgeleerden, die den droeven moed hadden, er aanmerking op te ma ken, dat de Heiland tollenaren en zondaren ont ving, en met hen aan gastmaaltijden aanzat. Hij wil nu tegenover hen deze mannen met zwart verleden in bescherming nemen, en hun aantoo- nen hoe liefdeloos en onbarmhartig 't van hen is, om uit de hoogte hunner eigengerechtigheid op deze boetvaardige zondaren neer te zien. Zeker, ze hadden geen smetteloozen naam die tollenaren en zondaren. Zij hadden 't leven geleefd van den jongsten zoon uit de gelijkenis. Zij waren diep gezonken geweest, maar ze waren ook, evenals hij, tot zichzelven gekomen zij waren tot hun Vader teruggekeerd met op rechte belijdenis hunner zonden, en Deze had vol vreugde voor berouwvolle, jongste zonen de deur van het Vaderhuis opengeworpen. Geen wonder, dat 's Vaders Zoon, dat onze Heere Jezus Christus hen niet van zich stoot, maar hen ontvangt en als een vriend met hen omgaat. Dit was echter niet naar den zin van Fari zeërs en Schriftgeleerden. Zij handelden tegenover de tollenaars en zon daars, die zich bekeerd hadden, precies zoo, als de oudste zoon uit de gelijkenis tegenover zijn jongsten broeder optrad. Hij wordt immers toornig, omdat zijn vader dien groven zondaar zoo maar ontvangt, en een feestmaal met hem aanricht. Farizeërs en Schriftgeleerden zij hebben dus hun beeld te zien in dien oudsten zoon. Wanneer er in den hemel blijdschap is over één zondaar, die zich bekeert, staan zij, oudste zonen, op aarde te mompelen, en steken zij de toornige aangezichten bij elkander. Jezus wil hen nu eens duidelijk laten voelen, hoe wreed en hardvochtig die handelwijze is. Daarom t komt vooral aan op 't scherpe slot van de gelijkenis men behoorde dan vroo- lijk en blijde te zijn. Ja ook gij, Farizeërs en Schriftgeleerden, ook gij behoordet vroolijk en blijde inplaats van boos en toornig te zijn over 't weer op nemen in het Vaderhuis van verloren zonen. En zijn oudste zoon was in het veld. 't Is niet zonder beteekenis, dat Jezus dezen oudsten zoon van het veld laat komen. Daar, op het veld, heeft hij den geheelen dag hard en ingespannen gewerkt. Welk een verschildit druk en veelbezig le ven van den oudsten zoon en het leven van zijn broeder, dat leven van verkwisting en verbeu zeling. Neen, de Farizeërs kunnen niet zeggen, dat Jezus hen met te donkere kleuren afschildert. Allereerst alzij zijn de oudste zoon, en on der Israël had de oudste zoon veel voor boven de andere kinderen. En dan hij kwam van het veld. Hij kwam niet van van een rumoerig drink gelag. Hij had geen dag van nietsdoen, maar een harden werkdag achter den rug. Wanneer hij in de nabijheid van 's vaders hoeve komt, hoort hij iets zeer ongewoons, iets dat hij reeds jaren niet gehoord had. Gezang en reidansen Heeft dan eindelijk zijn vader zich over de knagende droefheid heengezet, en tracht hij door luidruchtige vroolijkheid dat verongelukte kind te vergeten Eén van de knechten zal echtëx anders in lichten. „Uw broeder" zegt hij opgewekt „is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond weder ontvangen heeft." En nu krijgen we de gelegenheid dezen oud sten zoon beter te leeren kennen„Maar hij werd toornig en wilde niet ingaan". Hij wordt dus toornig op 't oogenblik, dat in zijn jongeren broeder de zoon weder levend is geworden, en deze het hart zijns vaders heeft wedergevonden. Hij vliegt niet het huis binnen, zoekt niet ge jaagd dat bekende, zoo lang gemiste gelaat, valt hem niet, weenend van blijdschap, om den ma- geren hals. Hij wordt toornig en wil niet naar binnengaan. Zoo gaan we nu al vermoeden, wat straks zekerheid zal worden, dat deze oudste zoon geen echte, warme liefde kent voor zijn broeder. De vader vergeet echter zijn oudsten zoon niet, maar verlangt vurig, dat ook deze zich over 't gevonden schaap zal verheugen. Hij verlaat een oogenblik de vroolijke feest zaal, en vraagt hem met aandrang niet buiten te blijven staan, maar ook naar binnen te gaan. Doch neen daar stoot hij verontwaardigd de toornwoorden uit„Zie, ik dien u nu zoo vele jaren, en heb nooit uw gebod overtreden, en gij hebt mij nooit een bokje gegeven, opdat ik met mijne vrienden mocht vroolijk zijn". Welk een droef, welk een arm antwoord Elk woord, dat hij spreekt, is openbaring van een wrevelig hart. „Zie, ik dien u nu zoovele jaren en heb nooit uw gebod overtreden." Zonder twijfel zegt hij met die woorden teveel, want waar is 't kind, dat nimmer in iets tekort schoot, en nooit geen enkel gebod ongehoor zaam is geweest Maar bóvendien wanneer hij niets meer kan zeggen van zichzelven, dan dat hij zijn vader trouw gediend heeft, dan moet hij zich niet in beelden, dat zijn vader over hem tevreden is. Van een kind verwacht een vader toch nog iets anders en iets meer dan van een knecht. Een knecht doet genoeg, wanneer hij maar dient en het gebod niet overtreedt. Doch wanneer van een zoon niets meer kan gezegd worden dan van een knecht, dan is hij geen zoon, dan is hij een verloren zoon (zij 't al fatsoenlijk-verloren), dan bloedt het hart des vaders over zulk een kind. Hij moge nog zoo prat er op gaan, dat hij zijn vader nooit ongehoorzaam is geweest, maar hem altijd trouw heeft gediend was ook hij het vaderhuis uitgetrokken, dan had zijn vader slechts een goeden knecht behoeven aan te ne men en de zoon was geheel vervangen geweest, want het ééne, wat de vader van zijn kind ver wachtte, vond hij bij hem niet. God heeft in werkelijkheid geen kinderen, wanneer Hij hun liefde niet heeft. Hij moge knechten hebben, misschien trouwe, vlijtige, voorbeeldige knechten, hij heeft geen kinderen, waar hij zijn vreugde in ziet. Deze oudste zoon, deze knecht is dus het beeld van den Farizeër. Hij durfde voor den hemelschen Vader ver schijnen met de pochende woorden op de lip pen „Zie, ik dien u reeds zoovele jaren en heb nooit uw gebod overtreden". Of met de woorden uit die andere gelijkenis „Ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van alles wat ik bezit". Ongerechtigheid was de zonde van den jong sten zoon. Eigengerechtigheid de zonde van den oudsten zoon, van den Farizeër. Want hij had Gods gebod wél overtreden. De kern van de wet is liefde. En liefde bezat hij niet. Zijn verhouding tot God was een koude knechtsverhouding, geen in nige kinderhouding, geen warme liefdeverhouding. De Farizeër meende, dat vanwege zijn trouwe wetsbetrachting een eereplaats in het hemelsch Vaderhuis hem toekwam, dat zijn nijvere arbeid op het veld hem hoog verhief boven de roovers, onrechtvaardigen, overspelers van 't vergelegen land, maar tot de kern van de wet drong hij niet door. Anders had hij zich als in beginsel even groot zondaar en wetsovertreder naast, vlaknaast zijn jongeren broeder geplaatst, en éénzelfde genade over zich ingeroepen. Beware God ons allen voor deze Farizeërge- stalte Z. KOK. PADVINDERIJ. Met de padvinderij kwamen we pas in nauwere aanraking, toen we de vorige week bezoek kre gen van één der leiders, die ons meedeelde, dat hij met een groep van ruim honderd jonge men- schen de Pinksterdagen kampeeren zou in de duinen onder Koudekerke. Hier is al dadelijk de vraag of het gewenscht kan zijn de jonge menschen met de Pinkster dagen te onttrekken aan het gezinsleven. Het Pinksterfeest is het feest ook van de Christe lijke gemeenschap van de gemeenschap in het Christelijk gezin van het erkennen en genie ten van de banden, waarmee de H. Geest sa menbindt, die bij elkander behooren. We aar zelen niet die vraag dan ook in dezen zin te beantwoorden, dat naar ons oordeel de kinderen het Pinksterfeest, liefst in den kring van hun gezin en familie moeten doorbrengen. Maar heel ongewenscht lijkt het ons dan de Pinksterdagen door te brengen in een kamp in de duinen. Wie iets weet van wat de duinen vooral op de Zondagen en feestdagen te zien en te hooren geven, houdt zijn kinderen in elk geval op die dagen zooveel mogelijk daar van daan. De ongegeneerheid waarmee niet zoo weinig jonge menschen van beiderlei kunne, zich tegenover elkander ten aanschouwe van het pu bliek gedragen, gaat alle perken van fatsoen te buiten. Wat men daar ziet kan niet strekken tot opbouw in het geloof en de heiliging des levens door den Heiligen Geest. Als men dan nog kampeeren wil in de duinen, dan niet op de Zondagen en zeker heelemaal niet op de feestdagen. Nu is het Pinksterfeest ook het feest van de stichting der kerk. Op dien dag zeker moet dan de kerkedienst worden gezocht. Op dien dag moeten de jonge menschen leeren verstaan wat het werk is van dien H. Geest, die op aarde kwam wonen in de kerk, in het lichaam van Christus. En de kerkedienst kan dan ook tegen wicht bieden tegen de verleiding. Daarom waardeerden we het, dat de leider van het kamp met ons spreken kwam over het bijwonen van den kerkedienst en het treffen van voorbereidingen om het kerkgaan goed te regelen. Op onze vraag, hoeveel jonge menschen hij verwachtte dat bij ons ter kerk zouden komen, sprak hij als zijn meening uit, dat dit ongeveer dertig zou zijn. Bij den troep van ruim honderd jongens, waren dus zeker wel een veertigtal uit Geref. gezinnen. Omdat men in het kamp het naar de kerk gaan geheel vrij laat, vermoedde de kampleider, dat ze wel niet alle zouden komen. Maar op een dertigtal konden we toch wel re kenen. Evenwel, Zondagmorgen waren er niet dertig in de kerk, maar ongeveer tien. En Zondagmid dag was er niet één. Dit alles noopt ons hier een woord van waar schuwing te laten hooren. Daar waren dan zeker wel een veertigtal jonge menschen uit Geref. gezinnen, die met de Pinksterdagen gebracht werden in een gevaarlijke, wijl zeer onstichtelijke, omgeving, en die dan nog voor verreweg het grootste deel de samenkomst der gemeente en alzoo den dienst des Woords en der gebeden verzuimden. Men klaagt wel eens, dat vele jonge menschen zoo los worden van de kerk en lichtzinnig in den wandel. We vragen is dat te verwonderen, wanneer men ziet dat sommige ouders zoo wei nig oog hebben voor de gevaren die hun kin deren bedreigen en zoo weinig waarde hechten aan den van God bevolen dienst van ZijnWoord. De voornaamste fout hier zoeken we in de huisgezinnen. Kan het zijn, dat sommige ouders niet goed op de hoogte zijn met de gevaren van het op Zondag kampeeren in de duinen, ze kun nen en moeten weten dat hun kinderen op Zon dag in de kerk behooren te zijn en ze hebben maatregelen te nemen dat hun kinderen daarin Gods gebod eeren. Wanneer dan de kampleiding het al of niet naar de kerk gaan vrijlaat berust temeer op de ouders de verplichting hier hun gezag te laten gelden. Zooals het nu was, was het niet in orde. Zoo mag dat niet blijven. HEIJ. ROME EN POMPEJI. „Als iemand verre reizen doet, dan kan hij veel verhalen." Deze bekende spreekwijze is zeer zeker van toepassing op den Weledelgestrengen Heer Mr. L. van Andel, die door de Middel- burgsche Gereformeerde Jeugdcentrale bereid ge vonden is om geheel belangeloos a.s. Dinsdag avond 8 uur in de Gasthuiskerk een openbare causerie te houden over zijn reis naar Rome en Pompeji. Wij zijn Mr. van Andel voor deze sympathieke medewerking hartelijk dankbaar en hopen dat deze boeiende en geestige spreker, die zijn le zing met lichtbeelden zal illustreeren een groote schare van belangstellende toehoorders zal trek ken. Niet alleen onze jonge menschen, maar allen, die hun kennis willen verrijken en prijs stellen op een interessante reisbeschrijving zijn welkom op deze samenkomst, waar geheel vrije toegang is. Het onderwerp is bizonder aanlokkelijk. Wie wil niet eens van een ooggetuige iets hooren over de klassieke steden Rome en Pom- peji? Rome, eens de hoofdstad der wereld, is alle eeuwen door vanaf hare stichting in 753 v. C. van groote beteekenis geweest. God heeft deze stad eenmaal hoog verheven en ook ten deele tot een rijken zegen voor Zijn Evangelie en Kerk doen werkzaam zijn. Maar Rome heeft zich evenzeer als zetel van den paus op droeve wijze gekeerd tegen den eenigsten Koning der Kerk. - Mr. van Andel zal dit laatste ons duidelijk maken door hetgeen hij met eigen oog gezien heeft. En Pompeji dat is de stad, die zoo ont roerend -de vergankelijkheid predikt van alle aardsche grootheid. In grijs verleden telde zij als bloeiende hoofd stad 20.000 inwoners. Maar God verhief Zijn stem en toen werd in 't jaar 79 het trotsche Pom peji door een geweldige uitbarsting van den Ve suvius onder lava en asch bedolven. Mr. van Andel zal ons vertellen van de ruïnen der oude tempels, schouwburgen en gerechts zalen. Maar ik wil niet alles verklappen. Moge onze antieke en klassieke Gasthuiskerk maar nauwelijks groot genoeg blijken om de sa- menstroomende menigte te bevatten. Het is wel zomer, maar tijdens de zonnige Pinksterdagen hebben we van de buitenlucht ge- genoegzaam genoten. Wie kan, die kome En wie wil, die kan En waar een wil is, is een weg Spreker en onderwerp zijn het waard. Br. Loof is zoo vriendelijk voor lantaarn enz. te zorgen. RINGNALDA. N.B. Zie voorts de advertentie in dit blad.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 1