Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 22.
Vrijdag 30 Mei 1930.
44e Jaargang.
UIT JiET WOORD.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTEUR: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel; bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
OPGENOMEN IN HEERLIJKHEID.
Is opgenomen in heerlijkheid.
1 Tim. 3 161g.
Wat hier boven geschreven staat, kan van
velen gezegd worden. Is niet Henoch opgenomen
ten hemel? En is niet Elia met vurige paarden
en wagen ten hemel gevoerd En dat niet al
leen, maar allen, die in Jezus ontslapen worden
immers den hemel binnengeleid. Is het niet de
zalige verwachting en blijde troost, waarvan de
geloovigen des Ouden- en Nieuwen Testaments
gewagen ,,Gij zult mij leiden door Uwen raad
en daarna in heerlijkheid opnemen".
Wat van alle gestorven vromen betuigd wordt,
schijnt dus hier ook gezegd van onzen Heere
Jezus Christus. Wil het dan zeggen ,,Hij is zalig
gestorven Zeker niet. Hier bevat dit woord
iets anders en veel meer. Hier vinden we iets
van de groote verborgenheid der godzaligheid,
waarin de grond en de waarborg gevonden wordt
voor de verheerlijking van allen, die gelooven.
„Buiten allen twijfel", zoo roept de apostel uit,
„de verborgenheid der Godzaligheid is groot
God is geopenbaard in het vleesch, is gerecht
vaardigd en den Geest is gezien van de engelen,
is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in
de wereld, is opgenomen in heerlijkheid." Een
verborgenheid, een heilgeheim is Christus en heel
Zijn verlossingswerk. „Een diepte van wijsheid
en der kennis Gods." Maar nu geen verborgen
heid meer voor die Hem kennen, 't Heilgeheim
wordt aan Zijn vrinden, naar Zijn vrêeverbond
getoond."
Hij, die te voren in den schoot des Vaders
was, is nedergedaald om in de menschelijke na
tuur onder ons te wonen en het heil te verwer
ven. Is het niet aanbiddelijk groot, dat God zulk
een heilsweg ontsloot Hij is gerechtvaardigd in
den Geest, d.i. gewaarmerkt en verzekerd, in
weerwil van alle lastering en smaad, als de Zone
Gods. Hij is gezien van de engelen, die juichten
toen Hij in 't vleesch verscheen en Zijne glorie
uitriepen, toen Hij opvoer naar omhoog. De en
gelen, die vol aanbidding op het geheimenis van
het verzoendeksel gestaard hadden, hebben ;.n
de dagen Zijns vleesches Hem gezien, toen Hij
het groote werk der verlossing volbracht. Hij
is gepredikt onder de heidenen. Al wilde de
vijand ook Zijn naam met Hem doen vergaan,
toen ze Hem bloedend aan het kruishout hingen,
Zijn naam is gepredikt onder de heidenen, als
de eenige Naam, die onder den hemel gegeven
is door welke we zalig kunnen worden. En Hij
is geloofd in de wereld. Al was het kruis den
Jood een ergernis en den Griek eene dwaasheid,
millioenen werd het Woord van den Gekruiste
een reuke des levens ten leven.
En tot roem Zijner heerlijkheid is Hij ook
„opgenomen in heerlijkheid". Hij, de Heere der
heerlijkheid is opgevaren, daar Hij te voren was.
In Zijne hemelvaart is het, dat Hij in heerlijk
heid is opgenomen." Nog veertig dagen bleef
de Heiland na Zijne opstanding op aarde. Hij
verscheen gedurig aan Zijne discipelen om ze te
vergewissen van de zekerheid Zijner opstanding.
Nadat Jezus in Galilea tot Zijne jongeren ge
sproken en hun bevelen gegeven had, kwam
Hij voor het laatst met hen samen in Judea. Nu
was de scheidingsure daar. Van den Olijfberg,
den berg aan welks voet Hij getriumfeerd had
over de machten der hel, voer Hij nu op ten
hemel.
Onze Heere Jezus Christus is van de aarde
heengegaan naar den hemel. Wij kennen Hem
nu niet meer naar het vleesch. Die liefelijke ver
schijning van onzen Heiland, zooals Hij omwan
delde op aarde, hebben wij nooit gezien. Zijne
stem, gelijk die gehoord werd door de scharen
in Palestina's steden en dorpen, hebben wij nooit
gehoord. De handen, die Hij uitstrekte naar de
kranken en ellendigen, die Hij zegenend op het
hoofd van velen legde, hebben wij nimmer ge
voeld. En we zullen Hem hier op aarde ook
niet meer zien of hooren.
Dat lijkt een gemis. Daar kan in 't hart wel
eens opkomen, wat zeker dichter in een kinder
zang zong„Och, was Jezus nog op aarde
Het hart der discipelen was ook met droefheid
vervuld geweest, toen de Heere van Zijne aan
staande scheiding gesproken had. De gedachten
aan Jezus' heengaan wekte bij hen een gevoel
alsof hun leven van allen glans werd beroofd.
Verarmd en eenzaam meenden ze te zullen ach
terblijven, treurend over een onherstelbaar ver
lies. Ze meenden, dat ze zouden zijn als scha
pen zonder herder als weezen zonder trouwen
verzorger.
Maar in die droefheid had Jezus hun troost
geboden. Hij openbaarde Zich als de medelijden
de Hoogepriester, die een open oog had voor
al de nooden der Zijnen en Wien hunne smar
ten ter harte gaat. Hij deed de belofte hooren,
dat hoewel Hij heenging ze toch niet als wee
zen zouden zijn dat Hij weder tot hen zou
komen en dat als dan hunne droefheid tot blijd
schap zou worden. Hij wees op de noodzakelijk
heid van Zijn heengaan en vatte straks alles
saam in dat bemoedigende woord„Het is u
nut, dat Ik wegga
De discipelen zullen die nuttigheid wel niet
aanstonds doorzien hebben. Het leek ze wonder
lijk toe. En toch was het inderdaad zooals de
Heiland deed hooren. Het was hun nut, dat Hij
wegging. Jezus heengaan was ook geheel eenig.
Wanneer onze geliefden van ons weggenomen
worden, dan kunnen we geen gemeenschap meer
met hen oefenen. Dan is de band verbroken.
Al is het ook dat ze naar den hemel gaan, dan
is dat voor ons op aarde een gemis.
Maar met Jezus is dat zoo gansch anders.
Toen Hij lichamelijk ten hemel voer hield de be
trekking tot Hem niet op. De band der ge
meenschap bleef duren, zoodat Hij zeggen kon
„Ziet Ik ben met ulieden alle de dagen tot aan
de voleinding der wereld. Met Zijne hemelvaart
werd Zijne werkzaamheid op aarde niet afge
sneden, maar zou worden voortgezet. Wat door
Hem begonnen was, zou door Hem worden
voltooid. Hij voer op in den Hooge, opdat Hij
de Zijnen zou doen deelen in de vruchten Zijner
offerande.
De nuttigheid waarvan Jezus gewaagde strekt
zich verder uit dan tot de discipelen. Het was
nuttig voor Jezus zelf om de eere te ontvangen,
die Hem toekomt, van den Vader. Het was nut
tig voor de jongeren, om den Trooster te ont
vangen. Maar het was nuttig ook voor allen,
die gelooven. Als een loon op Zijn arbeid heeft
de Vader Hem eere gegeven, en een naam bo
ven allen naam. Diep heeft onze Heere Jezus
Christus zich vernederd om onzentwil. En daar
om heeft God Hem uitermate verhoogd. Ver
hoogd boven alle schepselen tot Koning over
hemel en aarde, zoodat alle tong zijn Naam
moet belijden en alle knie voor Hem buigen. De
hemelvaart zelf verhoogt zijn eere. In zegepraal
gaat Hij in de stad Gods, het hemelsche Jeruza
lem binnen, waar 't engelenkoor jubelt
Verhoogt o poorten nu den boog
Rijst, eeuwige deuren rijst omhoog
Opdat ge uw Koning moogt ontvangen.
Wie is die Vorst, zoo groot in kracht
't Is 't Hoofd van 's hemelsch legermacht
Hem eeren wij met lofgezangen.
F M U f n ap
De hemelvaart heeft Jezus en de Zijnen niet
van elkander vervreemd, 't Is een gescheiden
zijn en toch vereenigd blijven. Hij is in den hemel
mogelijk werkzaam voor de Zijnen. Hij leeft al
tijd om voor ons te bidden en doet ons gemeen
schap smaken met Hem in de genieting van Zijn
heil.
En dat niet alleen, maar Zijne hemelvaart is
profetie en onderpand van de hemelvaart van
allen, die gelooven. Zijn ingaan in den hemel,
is een ingaan als Borg in 'het heiligdom daar
boven, opdat Hij ons ten goede daar zij. Hij heelt
zelf zijnen discipelen toegeraepen „Ik ga heen
om u plaats te bereiden". De hemel waar Jezus
is heengegaan is de plaats der toekomstige heer
lijkheid voor allen, die Hem toebehooren.
Op dien hemel mogen zij, die van Christus
zijn hopen. Jezus zelf heeft gezegd „In het huis
mijns Vader zijn vele woningen anderszins
zoude Ik het u gezegd hebben. Ik ga heen om u
plaats te bereiden. En zoo wanneer Ik zal heen
gegaan zijn en u plaats bereid hebben, zoo kom
Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook
zijn moogt waar Ik ben." Niemand der Zijnen
wordt uitgesloten. Ook de zwakste in 't geloof
behoeft niet te vreezen, dat er voor hem geen
plaats zal zijn. De verhoogde Heiland zal Zijn
woord waar maken „Waar Ik ben, aldaar zal
ook Mijn dienaar zijn." Zoeke dan uw hart vei
ligheid bij God en Christus. Dan zal Hij, die
yan den Olijfberg opvoer ten hemel, ook u mede-
opnemen in Zijne heerlijkheid.
F. STAAL Pz.
BIJ HET HEENGAAN VAN Ds. SIEDERS,
EMERITUS-PREDIKANT TE
VLAARDINGEN.
Het verwondert niemand als ik zeg, dat wij
het Dagblad „De Zeeuw" trouw lezen, wijl het
ons op de hoogte houdt met wat er zooal in
die Zuidelijke provincie van ons land omgaat,
waar we een groot deel van ons leven gesleten
hebben. Eenigen tijd geleden lazen we in een
nummer, dat Ds. Sieders overleden was en wij
dachten naar aanleiding hiervan willen we iets
schrijven. Wij achtten het echter oorbaar af te
wachten wat ons kerkelijk blad ervan zeggen zou,
wijl wij wel begrepen, dat de rubriek „Kerk
nieuws" den lezers inlichting zou geven en wij
hebben ons daarin niet vergist. Toch meen ik
aan mijn verlangen gehoor te moeten geven, niet
omdat ik in de mededeeling eenige fout ontdekt
had of eenige verbetering kon aanbrengen, ook
niet omdat ik belangrijke aanvullingen geven kan.
Ik vlei mij ook niet met de gedachte, dat alle
lezers het nagaan zullen, want de jongeren zul
len er weinig aan hebben, misschien dat enkele
ouderen het op prijs stellen en ik dacht verder
er wordt in onze dagen zooveel gedaan en ge
schreven voor de jongeren, doch de ouderen
missen in dit opzicht veel, ofschoon wij daar
over niet klagen. Als ik hun nu een genoegen
kan doen, waarom zou ik het laten en ik ver
trouw, dat de redacteur het wel een plaatsje
zal geven.
Om misverstand te voorkomen, wijs ik er even
op, dat toen ik te Terneuzen kwam Ds. Sieders
zijn eerste standplaats Axel reeds verlaten had.
Zelfs Ds. Goedbloed, die hem aldaar opvolgde,
was reeds vertrokken. Eerst later heb ik hem
ontmoet en hooren spreken. Bovendien kende
ik hem reeds geruimen tijd uit de „Toelichting",
welke hij over den Zondagsschoolkalender van
„Jachin" gaf en waaruit ik menige nuttige wenk
had ontvangen. Ik kan hem mij nog duidelijk
voorstellen, die rijzige gestalte en ik hoor als 't
ware nog die klankrijke stem die, ook in een
groote kerk tot alle hoeken doordrong, zoodat
niemand zich groote inspanning behoefde te ge
troosten om duidelijk te verstaan, wat hij zeide.
Daarbij kwam, dat hij de blijde boodschap des
heils in heldere en zuivere klanken wist te ver
tolken, waardoor hij het volle vertrouwen van
de geloovigen al heel gemakkelijk won. Ik was
dan ook nog niet lang in 't land van Axel, of ik
wist, dat hij er gezegend gearbeid had en zijn
naam leefde er voort als van een getrouw die
naar van Christus. Ik kwam natuurlijk al spoe
dig in aanraking met den kring, waarin hij ge
werkt had en naar mate ik van hem hoorde en
de gemeente leerde kennen begreep ik, dat hij
daar heelemaal op zijn plaats was geweest. Heel
de gemeente was uit de Afscheiding en hoewel
zij voeling hield met velen in de Herv. Kerk,
welke met hen dezelfde belijdenis liefhadden,
toch leefde zij intens mee met heel de Christelijk
Gereformeerde Kerk en met de Theologische
School van Kampen.
Toen waren er nog ouderlingen, die de eerste
tijden der Afscheiding in dat land meebeleefd
hadden. Mannen die zich geoefend hadden in
de verborgenheden des geloofs en die in de oude
schrijvers thuis waren. Het was een genot om
zoo nu en dan eens een Zondag of enkele uren
in de week onder hen te mogen verkeeren. On
der de leden der gemeente heerschte een zeld
zaam intiem gemeenschapsleven en een gezelli-
gen gemoedelijken omgang. Zij kenden elkander
om zoo te zeggen uiterlijk en innerlijk.
De families om maar enkele te noemen de
Van de Ree's, de Weymsen, de Oggels, de Ma-
rijssen en anderen. De herinneringen aan die
broeders en zusters zijn mij al die jaren bijge
bleven en dan denk ik aan de oude tradities,
welke daar menigmaal ter sprake kwamen, waar
toe zeker heeft bijgedragen, dat er al vroeg drie
gemeenten waren Terneuzen, Zaamslag en Axel,
maar die geruimen tijd gecombineerd waren en
één predikant hadden.
Wat ligt die tijd reeds ver achter ons en hoe
verschillend is hij van den onze. Destijds was
de stof tot onderlinge gedachtenwisseling de toen
malige maatschappelijke toestanden, maar hoofd
zakelijk de kerk en haar invloed op het volks
leven in den beperkten kring, waarin zij haar
plaats en haar taak had. Allerlei herinneringen
kon men beluisteren uit de eerste dagen der
scheiding en aan de twee eerste predikanten
Los' en de Waal. Bovendien waren er ook wel,
die zich gedrongen gevoelden om te vertellen, op
welke wijze zij ontdekt waren aan zich zelf en
begeerte hadden gekregen om het eigendom van
Jezus te zijn.
De meest ervarenen hadden dan het woord
en de anderen luisterden met aandacht. Het ge
sprek werd zeer levendig, als zij het kregen over
het duizendjarig rijk, waarover zij vroeger veel
hadden gelezen en gesproken. Ik heb er mij in
dien tijd weieens over verbaasd, dat zij daarover
niet in elk opzicht eens waren en zij tijdens de
bespreking weieens warm konden worden. En
als dan de oude meester Mulder tegenwoordig
was, kwam de bespreking nog op hooger peil.
Ik kan mij best begrijpen, dat een dergelijk
arbeidsveld voor den jongen Sieders veel aan
trekkelijkheid heeft gehad en tot zijn verdere
vorming heeft bijgedragen. Het was voor hem
en voor de gemeente ook een feest, als hij
eenigen tijd in haar midden doorbracht. Daar
lagen banden, welke nooit meer verbroken zijn.
En hoewel Ds. Sieders er niet lang is geweest,
toch mogen wij gelooven, dat er nog vruchten
gevonden zullen worden in de hemelsche voor-
raadsschuren van onzen God. Ds. van der Linde
die hem zoo hoogachtte, werd zijn opvolger en
heeft in dienzelfden geest den arbeid voortge
zet, alleen niet met die kracht, omdat hij licha
melijk niet zoo sterk was. Zijn weg was verder
ook vol van zware beproeving, maar hij was
meestal eenswillend met God en wij mogen geloo
ven, dat hij vroeg rijp is geweest voor den hemel.
Terugziende op de jaren, welke voorbij ge
gaan zijn, is er kerkelijk heel veel veranderd.
Naar ik vermoed, zal de Herv. Kerk nog wel
in algemeenen zin orthodox genoemd kunnen
worden, want de vrijzinnigen waren in
deze oude stad nooit groot in aantal. De twee
Gereformeerde Kerken, die er naast elkander
waren en die nooit op gespannen voet met el
kander geleefd hebben, konden zich gemakkelijk
van meetaf, in 1892, vinden in de vereeniging
en het was te voorzien dat de ineensmelting wel
tot stand zou komen, gelijk dan ook reeds voor
jaren gebeurd is. Het is een kerk, welke diep
wortelt in het volksleven van die historische stad
en haar omgeving en waarvan een groote invloed
uitgaat. Vroeger was daar ook een gemeente van
Ds. Bakker, maar die zich toch niet uitbreiden
kon en misschien is dit nog wel zoo. De geeste
lijke gesteldheid van Axelsch bevolking is voor
de Gereformeerde gemeente niet zoo gunstig als
in Terneuzen en omstreken. Zou nog ooit de
tijd aanbreken, dat ook Gereformeerden onder
die groepen tot het inzicht komen, dat er voor
een apart kerkelijk leven geen reden is en dan
denk ik natuurlijk ook aan de Christelijk Gere
formeerden in Zaamslag, zonder nu melding te
maken van de Vrij-evangelischen, die taai als
ze zijn, moeilijk tot de erkentenis komen, dat
het land van Axel uit een historisch en kerkelijk
oogpunt, geen geschikt terrein voor hen is en
hun weinig uitzicht biedt.
Betrekkelijk heel vroeg werd in dit land dc
eerste Christelijke School opgericht en het bleek
wel, dat er voor haar ruimte was. Deze scholen
kwamen er tot bloei en onderwijzen een groot
deel van het komend geslacht naar den eisch
van hun weg. Onze vaderen noemden de scho
len weieens plantsoen der kerk en hiermee in
overeenstemming is het, als wij zeggen, dat de
kerk en de school er nog een goede toekomst
hebben.
Velen ook uit dit land zijn verzameld tot hun
vaderen, maar God is dezelfde gebleven in trouw,
want Hij vervult Zijn belofte van geslacht tot
geslacht. Hij doet Zijn goedertierenheden niet
wijken van hen, die Hem liefhebben, noch van
hun kinderen. Hoewel het aandenken aan hen,
die mij gekend hebben en ons voorgegaan zijn
ons tot weemoed stemt, toch mogen we niet
vergeten de weldaden, welke God aan Zijn volk
en in hen aan ons heeft bewezen. Wij zijn Gode
zij dank niet onwetend aangaande hen, die ont
slapen zijn en daarom behoeven wij niet be
droefd te zijn, als zij, die geen hoop hebben, wij
gelooven toch, dat Jezus gestorven en opgestaan