Weekblad voor de- Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 21.
Vrijdag 23 Mei 1930.
44e Jaargang.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
I
REDACTEUR: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
DAT ZE ZICH BEKEEREN.
God dan de tijden der onwetendheid
overgezien hebbende, verkondigt nu al
len menschen, dat zij zich bekeeren.
Daarom, dat Hij eenen dag gesteld
heeft, op welken Hij den aardbodem
rechtvaardiglijk zal oordeelen, door
eenen man, dien Hij (daartoe) geordi
neerd heeft, verzekering daarvan doende
aan allen, dewijl Hij Hem uit de dooden
opgewekt heeft.
Paulus had den Atheners wat goeds te ver
kondigen van den onbekenden God. Hij, de
Heere wilde ze niet alleen uit hunne onwetend
heid opheffen, maar ze bovendien tot kennis
der zaligheid leiden, ze vrijmakende van den
toekomenden toorn. Hoe heerlijk blinkt daarin
uit, dat de Heere gevonden wordt van die Hem
niet zoeken. De Atheners zochten den onbe
kenden God niet, maar Hij zocht hen, om ze
tot bekeering te roepen.
God had, zegt Paulus, de tijden der onwe
tendheid overgezien. Met die tijden bedoelt hij
de eeuwen waarin de volken in hunne eigene
wegen in allerlei goddeloosheid en afgoderij heb
ben gewandeld. Hij heeft ze overgezien d.w.z.
Hij heeft het verdragen en is er niet als Rech
ter tegen opgetreden.
Tijden der onwetendheid zijn zulke tijden,
waarin dingen, die gekend moeten worden door
de menschen in 't geheel niet, of niet genoeg
zaam gekend worden. En zoo was het bij de
Atheners in betrekking tot den weg des levens
en der zaligheid, want ze waren geheel onwe
tend gebleven van de heilgeheimen der verlos
sing.
Het is wel met bedoeling, dat Paulus hier
spreekt van de tijden der onwetendheid. Hij be
vond zich onder de Grieken, die wijsheid zoch
ten te Athene, de stad die aangemerkt werd
als de kweekplaats der wetenschap en de woning
der wijzen. Van uit Athene straalde naar hunne
gedachten het licht uit over de wereld. En nu
komt Paulus hun zeggen, dat zij tot nu toe in
onwetendheid hebben gewandeld. Dat was ze
ker om hun hoogmoed te breken en neder te
werpen. En met recht. Want dit is zeker, dat
die van Athene in de wijsheid Gods al even
min God gekend hebben door de wijsheid, als
de Scyten en Barbaren. Zich uitgevende voor
wijzen, waren ze toch ook dwazen geworden,
en omtrent het hoogste goed tastten ze in vol
slagen duister.
't Is zoo noodig om tot bekeering te komen,
dat de hoogmoed gebroken worde, want de
mensch staat dikwerf zoo hoog in zijne schat
ting. Ook nu nog is de wereld zoo wijs in hare
eigene oogen. Veel te wijs om naar dat evan
gelie van Christus om te zien en voor Hem te
buigen. Veel te wijs om den weg te gaan, die
het eenvoudige, ongeletterde volk van God be
treedt. Veeleer ziet de wereld en alle onbekeer-
lijk hart uit de hoogte neer op de onwetendheid
van dat volk. Ach, hoe menig kind van geloo-
vige ouders, in het midden der kerk opgegroeid,
heeft zich door dien schijn laten verleiden, om
in de kringen der wereld zijn plaats te zoeken,
zijn omgang en vriendenkring, om eindelijk door
dien ij delen glans verblind weg te zinken in de
wereld om met haar te vergaan.
Het is waarlijk een wonder van Gods goed
heid, dat Hij die onwetende volken niet al lang
heeft verdelgd. Zoo Hij met die Atheners naar
streng recht had gehandeld, zou Hij ze reeds
lang geoordeeld hebben. Maar Hij is lankmoedig
en genadig. Paulus zegt, dat God de tijden der
onwetendheid heeft „overgezien". D.w.z. Hij
heeft die onwetenden geduld, ze verdragen zon
der ze in toorn weg te stormen. Hij heeft die
wereld laten begaan, alsof Hij er niet was. Zoo
als elders staat„Hij liet ze in hun eigen we
gen wandelen".
Maar nu komt de goddelijke barmhartigheid
aan het woord. God verkondigt nu allen men
schen alom, dat zij zich bekeeren. Waarom ver
kondigt God dat nu Omdat de tijd der lank
moedigheid ten einde raakt. Er komt een dag
des gerichts. „Daarom", zegt Paulus, „dat Hij
eenen dag gesteld heeft, op welken Hij den aard
bodem rechtvaardiglijk zal oordeelen."
Het is nu in dit leven dikwijls alsof de Heere
in den hemel het doen der menschen niet gade
slaat. Dat kan het hart der oprechten wel eens
tot twijfelmoedigheid brengen, bij 't zien van
groeiende goddeloosheid. En het maakt de god-
deloozen wel overmoedig, zoodat ze spreken als
in de dagen van Maleachi„Wie kwaad doet,
is goed in de oogen des Heeren, en Hij heeft
lust aan de zoodanigen of waar is de God des
oordeels Zoo schijnt het dan voor onweten
den alsof ze leven konden naar het goeddunken
huns harten, zonder ooit vergelding te ontvan
gen. Zoo gaan ze in blindheid op hun zonde
pad voort, totdat ze op 't onverwacht voor Gods
gericht zullen gesteld worden. Daar waarschuwt
de Heere ze voor en roept ze tot bekeering.
Want hun onwetendheid is geen verontschuldi
ging. Ze hadden het kunnen weten, daarom zijn
ze „niet te verontschuldigen".
Daar zal een gerichtsdag zijn voor den gan-
schen aardbodem. Die dag is reeds gesteld, door
God bepaald. Ook de rechter is aangewezen.
Daar zal „een man" zijn om te richteneen
zichtbaar rechter, eens menschen zoon gelijk.
Een man, die tot in het bijzonder over alles zal
oordeelen. „Een man", zoo heet het met nadruk,
dat is een mensch van groote voortreffelijkheid.
Een rechtvaardige, die allen doorgrondt. Van
wiens vonnis niemand zich op een hoogere macht
kan beroepen. En ook die man is reeds aange
wezen door God daartoe geordineerd.
Wie zou het anders kunnen zijn dan onzen
Heere Jezus Christus „dien God opgewekt heeft
uit de dooden De Vader heeft al het oordeel
den Zoon overgegeven en heeft Hem macht ge
geven om gericht te houden, omdat Hij des
menschen Zoon is. God zelf doet verzekering
aan allen, dat die gerechtsdag komt en dat Jezus
Christus de Rechter zal wezen. Die boodschap
komt ons tegen uit de opstanding van Christus.
De opstanding van Jezus wordt dus voorgesteld
als een geloofsbrief door den Heere gegeven
aan zijn gezant bij de menschen. De Heere heeft
een nauw verband gelegd tusschen de opstanding
en het oordeel.
Als we zoo de tafereelen gadeslaan van de
geschiedenis der opstanding, zouden we zoo'n
ernstige prediking er niet uit verwacht hebben.
En toch komt God door die opstanding verze
kering doen aan heel de wereld, dat Deze tot
een Heere en Christus is gesteld, een Rechter
van levenden en dooden.
Denkt maar eens aan den grond waarop Je
zus ter dood veroordeeld werd. Hij had voor
den Joodschen Raad beleden, dat Hij was de
Christus, de Zoon des levenden Gods, en dat
zij Hem zouden zien, zittende ter rechterhand
Gods, en komende op de wolken des hemels.
Deze belijdenis van Jezus werd aangemerkt als
een openbare godslastering en daarom werd Hij
des doods schuldig verklaard. Op die belijdenis
werd Hij aan het kruis gehecht en gedood. En
ware die belijdenis leugen geweest, het graf zou
over Hem gesloten gebleven zijn.
Maar ziet, God heeft dat graf niet gesloten,
maar het geopend. Hij heeft Hem opgewekt uit
de dooden. En zoo heeft God zelf Zijne belijde
nis bekrachtigd en van het voor het oog der
gansche wereld verzekering gedaan, dat Hij was
de Christus de Zoon des levenden Gods, die ko
men zal op de wolken des hemels, om te oor
deelen de levenden en de dooden. Alom dan
waar de prediking van de opstanding van Chris
tus uitgaat, gaat ook de verzekering van Gods
wege uit, dat die dag des gerichts komt en dat
Christus wereldrechter zal wezen, die een iege
lijk vergelden zal naar zijne werken.
Een ernstige prediking gaat er dus uit van dat
geopende graf. Maranatha Jezus komtAls een
donderslag zou het in de ooren klinken, zoo de
Heere er niets aan toevoegde. Want hoe velen
zijn er niet, die nog in onwetendheid leven, die
nog wandelen in de duisternis, en hun vermaak
zoeken in de dingen der wereld, op zondige we
gen. Rechtmatig zou God ze kunnen overvallen
met zijn gericht, zonder het te voren aan te kon
digen zonder verzekering te doen.
Maar dat doet Hij niet. Hij waarschuwt. Hij
roept tot bekeering. „Nu is het tijd", zoo spreekt
Hij „om den Heere te zoeken". God wil niet
onwetend naar het verderf laten loopen. Hij
waarschuwt en roeptBekeert u
God zweert bij zichzelven geen lust te heb
ben in den dood des zondaars, maar daarin, dat
hij zich bekeere en leve. God zelf wil het ge
richt van ons afwenden en behouden van den
toekomenden toorn. Hij wil Zich verheerlijken
in de zaligheid van zondaren. Laat u dan lokken
door die stem van Gods barmhartigheid en be
keert u. God geeft, dien Hem zoekt, de bekee
ring ten leven, gelijk Hij beloofd heeft„Voor
een doorn zal een denneboom opgaan, en voor
een distel een mirt. En het zal den Heere wezen
tot een naam, tot een eeuwig teeken, dat niet
uitgeroeid zal worden."
F. STAAL Pz.
MERKWAARDIG VOORSTEL OVER
VERKIEZING VAN AFGEVAARDIGDEN.
Een merkwaardig voorstel werd volgens
bericht in de bladen op de vergadering der
Classis Woerden ingediend door Dr. J. G. Ub-
bink van Zevenhoven. Volgens dat voorstel zou
den deputaten voortaan niet meer door stemming
moeten worden aangewezen maar, die daarvoor
in aanmerking komen, naar toerbeurt moeten
benoemd worden. Dat voorstel beoogde dan
niet alleen zulk een regeling te treffen voor de
classis Woerden, maar wil dat voor alle clas
ses waarom gevraagd wordt wijziging van art.
41 K.O.
De redactie van het voorstel lijkt ons al niet
duidelijk, wanneer wordt voorgesteld in art. 41
K.O. in den laatsten zin na de eerste twee
woorden„Ten laatste" in te lasschen deze
woorden„naar toerbeurt, gelijk ook andere
deputaten, die hiervoor in aanmerking komen,
zooveel mogelijk aldus moeten verkozen wor
den." Niet duidelijk lijkt ons deze redactie om
dat in den laatsten zin van art. 41 K.O. de
woorden „Ten laatste" heelemaal niet voorko
men. Die staan wel in den voorafgaanden zin,
maar daar zou die inlassching zeker niet op haar
plaats zijn. In den laatsten zin komen wel voor
de woorden „En eindelijk". Is de bedoeling die
inlassching daar in te voegen, dan krijgt men
echter een onverstaanbaren zin. Immers dan zou
het worden „En eindelijk, naar toerbeurt, gelijk
ook andere deputaten, die hiervoor in aanmer
king komen, zooveel mogelijk aldus moeten ver
kozen worden, zullen in de laatste vergadering
voor de Particuliere Synode verkozen worden,
die op deze Synode gaan zullen." Dit wordt
dan onbegrijpelijk. Verstaanbaar zou een ge
wijzigde redactie van Art. 41 K.O. worden, wan
neer werd voorgesteld den laatsten zin aldus te
lezen „En eindelijk zullen in de laatste verga
dering vóór de Particuliere Synode naar toer
beurt verkozen worden, die op deze Synode
gaan zullen".
Is de redactie van dit voorstel al heel ondui
delijk, de bedoeling is ook niet helder, wanneer
die toerbeurt-afvaardiging nader omschreven
wordt als te gelden dezulken die daarvoor in aan
merking komen. De vraag is dan, hoe wordt be
paald, wie daarvoor in aanmerking komen Zijn
dat degenen, die dat gaarne willen en zich dan
candidaat stellen voor een benoeming Of moet
hier gelden een beperking van een aantal dienst
jaren in zulk een Classis Of welk ander crite
rium is hier te stellen Daarover moet dan toch
ook iets bepaald worden. Maar in het voorstel
ontbreekt elke nadere bepaling.
Nu is het niet ons plan dit voorstel nader te
gaan bezien en te beoordeelen. De Classis Woer
den besloot het te behandelen op een volgende
vergadering. Het is nog een voorstel, dat alleen
de kerken dier classis raakt en haar besluit kun
nen we rustig afwachten.
Wanneer we hier toch op dit merkwaardig
voorstel wijzen, dat bedoelt de afvaardiging-
naar-toerbeurt voor alle classes voor te schrij
ven, als een gewenschten regel, is dat omdat
we dit merkwaardig voorstel meenen te moeten
verklaren uit de merkwaardige wijze, waarop
in sommige classes nu de afvaardiging naar de
Partic. Synodes geschiedde. En, dat dit voor
stel is te beschouwen als een reactie tegen een
actie, die ook o.i. het juiste spoor bijster werd,
wanneer bij de afvaardiging naar de Partic. Sy
nodes hier en daar in een Classis, maar gelet
werd op één ding n.l. hoe iemand dacht over
het promotierecht. Dat werd dan het Schibbo-
leth. Bij afvaardiging werd dan niet gevraagd,
wie daarvoor in aanmerking kwam uit hoofde
van hem verleende gaven, en met het oog op
de velerlei zaken, die op een Partic. Synode in
behandeling komen. Alsof er op zoo'n Partic.
Synode maar over één zaak moest beslist wor
den, werd daardoor de stemming van de afge
vaardigden beheerscht.
Nu hebben we aleens hooren beweren, dat
dit zou zijn naar een advies van Prof. Hoekstra,
gegeven in z'n brochure „Het doctoraat aan
de Theologische School". Zoo'n advies zag men
dan in wat staat op de eerste bladzijde, dat
het n.l. noodig is in het bizonder onze predi
kanten en ouderlingen voor te lichten, opdat zij
het vóór en tegen met elkander in een rustige
sfeer kunnen bespreken, en, als het op stemmen
aankomt, een ieder weet, waarom hij zóó stemt,
als hij stemt.
We meenen echter, dat men van die woorden
schromelijk misbruik maakt, wanneer men die
zóó uitlegt, dat hier mee bedoeld zijn voorlich
ting voor het stemmen van afgevaardigden naar
de Particuliere Synodes. Daar wordt geen ander
stemmen bedoeld dan stemmen over een voorstel
om al of niet aan de Theol. School het promotie-
recht toe te kennen. Iets anders kan niet be
doeld zijn om de eenvoudige reden, dat dan de
stemming voor afgevaardigden naar de Partic.
Synodes het karakter zou krijgen van het geven
van een „mandat imperatif", en dat zou in strijd
zijn met de kerkrechterlijke beginselen, die on
der ons als de juiste worden erkend. Geen Geref.
hoogleeraar zou er aan denken zoo'n advies te
geven.
Wanneer men nu, hier en daar, deze woorden
verkeerd begrepen zou hebben en dientengevolge
de verkeerde practijk zou hebben gevolgd om
de afvaardiging naar de Partic. Synode te laten
beheerschen door de kwestie van het promotie-
recht, behoeft dat echter nog niet een reden te
zijn om art. 41 K.O. te wijzigen en de afvaar
diging door stemming te vervangen door een
afvaardiging naar toerbeurt.
Het verschijnsel van die merkwaardige manier
van stemmen is dan toch maar tijdelijk en voor
bijgaand en daarmee zou niet in overeenstem
ming zijn, dat het tot gevolg had een merkwaar
dige blijvende wijziging van art. 41 K.O.
DE RADIOSTRIJD GEWONNEN.
De dagbladen brachten het goede bericht, dat
door den Minister van Waterstaat Reymer, in
overeenstemming met een besluit van den Mi
nisterraad, recht gedaan was inzake de verdee
ling van den zendtijd. Door deze beslissing wordt
rechtsgelijkheid verkregen tusschen de rechtsche
en linksche groepen.
Voor die doordrongen is van den grooten
invloed, die er van de radio uitgaat, en van
de noodzakelijkheid, dat daarom ook de Chris
telijke levensovertuiging daarvan gebruik maken,
is hier reden, van blijdschap en dankbaarheid.
Op de bijzonderheden van die regeling gaan
we hier natuurlijk niet in. Alleen nemen we over
het bericht, dat de N.C.R.V. onze vereeni-
ging zullen we maar zeggen de beschikking
krijgt over den Maandag, Woensdag en Donder
dag van 1011 uur v.m. en van 1424 uur
n.m. Terwijl de regeling voor uitzending op
Zondag blijft zooals die thans is.
In een hoofdartikel van De Standaard werd
opgemerkt, dat nu het pleit voor den Christe-
lijken omroep nog niet definitief beslecht is,
maar nog slechts in beginsel rechtsgelijkheid is
verkregen en nog heel wat zal moeten gewerkt
worden om ook in de practijk de rechtsgelijk
heid door te voeren.
Daarom zal het noodig zijn de N.C.R.V. te
steunen en te sterken, ook door lid te worden
van die vereeniging, en gaarne wekken we onze
lezers daartoe op. Begunstiger is men voor 1.
per jaar. Niet-werkend lid voor 3.per jaar.
Voor wie ook de omroepgids wil ontvangen
bedraagt de contributie 8.per jaar. Adres
voor aanmelding is N.C.R.V. Huize „Vooglen-
zang" Ede (Geld.).
ZENDINGSBOEKJE LOK.
Zes jaar terug werd voor rekening van de
Zendende Kerk bij de heeren Littooij Olthoff
uitgegeven een boekje van 99 bladzijden met
heel veel illustraties „Vertellingen van ons Zen
dingsterrein" door P. Lok.