een plechtige handeling als het uitspreken van het votum is eerbiedige stilte echter gewenscht. We moesten toen een poos wachten voor we den dienst konden beginnen. Dit bezwaar ver valt, wanneer men eerst een psalmvers zingt. Het komt maar heel zelden voor, dat nog iemand binnenkomt nadat dit psalmvers gezongen is men heeft dan stilte. En die stilte is dan ook een gewijde stilte. De rechte stemming is door het psalmengezang gewekt. Wanneer men nu als regel voorschrijft dat de dienst met het votum moet beginnen wordt de bewegingsvrij heid der kerken beperkt zonder dat daar voor afdoende redenen zijn. En men kan dan öf krijgen, dat een kerk zich toch aan die orde niet stoort, maar dan ook den minder 'aangenamen naam krijgt van independentistisch te zijn öf dat men zich er maar aan onderwerpt, maar dat blijft voelen als een last. Nu wordt weieens als motief voor eenheid van liturgie aangevoerd, dat het voor de predi kanten, wanneer ze in een andere kerk den dienst leiden, zoo lastig is, wanneer ze eerst moeten vragen hoe daar de orde is. Dat bezwaar vervalt, wanneer dat overal eender is. Eerlijk gezegd heeft dit argument o.i. weinig te beteekenen. Dat komt toch op allerlei terrein voor, dat, als men niet in z'n eigen huis is, maar bij een ander als gast vertoeft, men allerlei in lichtingen moet vragen. Maar niemand zal daar uit willen concludeeren, dat men, om een gast zulke moeilijkheden te sparen, alle huizen pre cies eender zou moeten inrichten en in alle ge zinnen precies dezelfde orde volgen. Dat zou voor die gasten misschien dan nog wel gemak kelijk zijn, maar de gezinnen onder een ondra gelijk juk brengen. Wanneer men aan dat persoonlijk element een bezwaar wil ontleenen, ligt daarin een ar gument tegen eenheid-in-alles. Gelijk we zeiden, laten we den dienst liever openen met een psalmvers. Ook om persoonlijke redenen. Tot het uitspreken van het votum voelen we ons beter gestemd, wanneer eerst een psalmvers gezongen is. Wanneer we nu een enkele maal in een andere kerk den dienst moeten leiden, waar men met het votum begint, voelen we dat als iets hinderlijks. Bij het persoonlijk gebed voor den dienst, dat onder ons, en terecht, ge handhaafd wordt, komt er een zekere gejaagd heid, omdat de gemeente zit te wachten. En uit die ietwat onrustige stemming is men niet zoo aanstonds weer overgegaan in die rustige stem ming, die voor het uitspreken van het votum gewenscht is. Maar we schikken ons naar den gang van het werk in zulk een kerk, met de gedachte 't is gelukkig maar voor een enkele keer, want thuis doen we het anders. Maar als nu die eerbied-in-alles ook zou vorderen, dat we thuis ook altijd zoo deden, dan zou die troost ons zelfs ontgaan. En als wij anderen graag de vrijheid gunnen om dat anders te doen dan wij, willen we voor onszelf graag de vrijheid be waren om dat anders te doen dan zij. Wanneer dan ook door een Synode een li turgische orde zou worden vastgesteld zou moe ten gezorgd worden, dat de bewegingsvrijheid der Kerken niet meer werd ingekort dan beslist noo- dig was als eisch van de beginselen. Nu hoort men, dat er zich in sommige kerken excessen op dit punt voordoen, die in een Geref. Kerk niet geduld mogen worden. Maar wanneer dat waar is, laat men die dan noemen en laten er dan maatregelen genomen worden om die excessen uit te bannen. De vrij heid mag nooit losbandigheid worden. Maar bij het weren van losbandigheid moet gewaakt dat men het leven niet brengt onder een ondragelijk juk. Als men daarmee rekening wil houden is er geen bezwaar, dat men in de liturgische orde wat meer eenheid wil brengen en is daar ook wel wat voor te zeggen. HEIJ. DE VRIJE UNIVERSITEIT EN DE NATUURWETENSCHAP. Als Gereformeerden belijden wij God te ken nen door twee middelen. Ten eerste door de schepping, onderhouding en regeering der ge- heele wereld, overmits dezelve voor ons is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, groote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschou wen. Ten tweede geeft Hij zich zeiven ons nog klaarder en volkomener te kennen door zijn hei lig en Goddelijk Woord. Deze belijdenis, dat God zich openbaart zoo wel in de natuur als in de Schrift, stelt aan ons, die weten, dat slechts de verwerving van de kennisse Gods dé weg is ten eeuwigen leven, van zelf tot eisch, om onze geloovige aandacht bij voortduring evengoed gericht te houden op de natuur als op de Schrift. Los van alle wetenschap vloeit hieruit voort, dat geestelijke oefening, al moge zij de ziel tij delijk zelfs tot extase kunnen vervoeren, slechts tot een duurzaam werkdadig geloofsleven voert, wanneer zij haar aanvulling vindt in een gezonde, maar weldoordachte beleving van al het natuur lijke gebeuren. Eenerzijds loopt gevaar van gees telijke verdorring al wie het huis des Heeren verwaarloost om te gaan wandelen in de kerk van ongekorven hout maar aan den anderen kant sluit toch ook degenen, die verzuimt Gods kracht en wijsheid te leeren ervaren in alle din gen van de natuur, opzettelijk het oog voor de helft van de middelen, die het God behaagd heeft aan te wenden om zich aan ons te openbaren. Voor de wetenschap volgt uit de belijdenis meer in het bijzonder als taak, om haar onder zoek niet te beperken tot het terrein van den geest, maar om dit ook uit te strekken over het gansche gebied der natuur. Reeds dit op zich zelf vormt een afdoenden grond voor de toevoeging eener natuurkundige faculteit aan de Vrije Universiteit. Een toevoe ging, die overigens ook ingevolge de wet in 1930 haar beslag moet krijgen, wil onze Universiteit niet haar recht verliezen om haar wetenschappe lijke graden door den staat op voet van gelijk heid met die. van andere Universiteiten erkend te zien. De roep naar uitbreiding spruit echter tevens nog voort uit een diepgevoelde behoefte naar een wetenschappelijk centrum, waar leeraars en leiders op natuurkundig terrein gevormd worden naar Gereformeerden trant. Inzonderheid voor de scholen onzer kinderen verlangen wij mannen en vrouwen, die niet al leen zelf rotsvast staan in de leer, maar die ook zoodanig zijn onderlegd, dat zij de ongeloofs- theoriën op het gebied der natuur ten overstaan van de zoo critisch aangelegde jeugd met vrucht zullen kunnen bestrijden. De nieuwe faculteit, die in wording is, werd opgericht, opdat wij meer nog dan voorheen Gods grootheid zullen leeren verstaan in de wer ken der natuur. Maar zij werd ook opgericht terwille van den strijd om de waarheid in het gemoed van onze kinderen. Hulptroepen moet zij ons leveren, die op de bres zullen staan overal waar de jeugd wordt bestormd door een vijand, die niet anders wil dan zijn eigen gebrek aan begrip van de ware ver houding tusschen God en natuur over te planten in de harten der onzen. En aanvoerders zal zij ons kweeken, met geest drift bezield om den vaan des geloofs te planten te midden van het vijandelijke kamp. Leidslie den, wier wetenschappelijk werk eerbied af dwingt aan al hun vakgenooten, en wier woor den in zaken van het geloof juist daardoor ook indruk zullen maken buiten den Christelijken kring. Mannen die zullen getuigen, dat zij de kracht en de liefde voor hun natuurkundige werk ontleenen aan het geloof alleen, en die, als onge- loovige geleerden in alle oprechtheid spreken van de heiligheid der zuivere wetenschap, hun kunnen aanzeggen, dat Gods algemeene genade somtijds reeds een voorsmaak van heilgenot gunt aan degenen, die dorsten naar kennis, zon der zelf nog te beseffen, dat ware kennis ten diepste genomen niet anders is dan de kennisse Gods. M. VAN HAAFTEN. RAPPORT VAN DE DEPUTATEN ART. XIII. Aan de orde is na de inleiding, verwerkt in het vorig artikel, de „Concept Regeling inzake de uitvoering van Art. 13 K.O.". Aan de kerken worde aanbevolen bij de be roeping van een dienaar des Woords de noodige stipulatie te maken, niet alleen voor het trakte ment, maar ook voor het pensioen en wel naar het ontwerp door de Gen. Synode van Utrecht 1905 en gewijzigd op die van Arnhem 1920, aan bevolen. De bepalingen zijn te groot om ze woordelijk over te nemen en daarom zal getracht in het kort de gedachten te formulieren. Wie heeft recht op pensioen De dienaar des Woords, die den 70-jarigen leeftijd heeft bereikt (facultatiefden 65-jarigen leeftijd, als de arbeid in eene groote gemeente te zwaar wordt en eene kleine gemeente zich niet ter beroeping voordoet) öf een diensttijd van min stens 40 jaar, öf voortdurende ziekte en invali diteit, waardoor hij zijn werk niet doen kan. In het laatste geval blijft het recht op pen sioen gelden, zoolang de onbekwaamheid voort duurt of geen anderen werkkring gevonden kan, waaraan een genoegzaam inkomen verbonden is. Dit zal ter beoordeeling staan van Kerke-r raad en Classis en mocht er verschil van mee ning zijn dan zal oordeelen de Particuliere en desnoods de Generale Synode. Bij verbreking van het kerkverband of het getroffen worden door de kerkelijke censuur zal in kerkdijken weg worden beslist in hoeverre het recht op pensioen zal blijven. Hoe is de berekening van zulk een pensioen Bij het traktement wordt gerekend het genot van pastorie of huishuur en vrijdom van belas ting uit het tractement voortvloeiende en nu bedraagt het pensioen 3/s van die som. In ker ken, waar het traktement is beneden 2700. wordt nooit minder pensioen gegeven dan 1600.—. Dat alles geldt op 70-jarigen leeftijd en na 40-jarigen dienst. Anders wordt gehandeld bij gevallen van emeritaat door ziekte of invalidi teit. Dan zullen kerkeraad en Classis, bijgestaan door de Deputaten Art. 49 hebben te beoordee- len in verband met allerlei omstandigheden of het pensioen ten volle zal verleend of met een deel kan volstaan. In het laatste geval wordt gerekend met het aantal dienstjaren en het pen sioen gesteld op V40 van het volle pensioen voor elk dienstjaar, terwijl elk jaar door de Ker keraad met advies der deputaten Art. 13 nader zal oordeelen of hierin wijziging moet gebracht. Hoe te handelen bij de berekening van het pen sioen van eene weduwe van een dienaar des Woords Er wordt gerekend met inkomen van haar man (berekend als boven), waarvan zij ontvangt 2/s. Geldt het andere gevallen, dan zal Kerkeraad en Classis met advies van Deputaten Art. 49 weer beoordeelen in verband met leeftijd en omstandigheden of het noodzakelijk is het volle pensioen uit te keeren dan wel met een gedeelte kan volstaan. In 't laatste geval is basis der berekening het aantal dienstjaren en wordt het gesteld op Vco voor elk dienstjaar van het volle pensioen, waar op de overleden echtgenoot op 70-jarigen leef tijd zou recht hebben gehad. Elk jaar zal weer worden onderzocht of hierin wijziging kan ge bracht. Strekt de zorg naar Art. 13 zich ook uit over de kinderen van een dienaar des Woords bij emeritaat of na overlijden Voor ieder kind be neden de 20 jaar worde een jaarlijksche toelage geschonken van 100. Bij het emeritaat wil men rekenen met „geble ken behoeften". Deze uitdrukking kan ons niet bekoren, wijl dat zoo uiterst moeilijk uit te ma ken is en als men een paar maal zulke uiterst teere kwesties heeft moeten onderzoeken, dan schrikt men voor een derde maal terug. Naar we meenen, heeft een der Zeeuwsche Kerken hierover een voorstel ter classicale vergadering gezonden en het is te hopen, dat het van daar de meerdere vergaderingen bereike ter bespre king. Juist zulke dingen mogen niet aan de stem ming van een oogenblik overgelaten, maar moe ten eenvoudig zwart op wit staan zoo en niet anders. Na deze opmerking is bereikt het puntje, waar over het laatste woord nog niet gesproken is. Waar dat over loopt Er kan een dienaar des Woords zijn, die recht heeft op pensioen, maar die nog zoo krachtig is, dat hij bereid is eene kleine gemeente te dienen, dan zal en mag hem geen emeritaat verleend, maar moet de weg der beroeping gevolgd en zal die kleine kerk in overleg en na overeenkomst met de kerk, die hij tot nog toe diende, hem zulk een traktement geven, dat niet minder is dan het pensioen, waarop hij aanspraak hebben zou. Ook is er bij vast te leggen, dat later bij emeriteering de pensioenslasten enz. komen voor de rekening van de groote Kerk, die hij voordien diende. De vondst van de Deputaten Art. 13 hier- in dit voorstel is werkelijk aardig. Toch zal er o.i. niet veel van terecht komen in de praktijk. Wie is in zulke gevallen de tusschenpersoon waar is het adres of vergeef de vraag moet zulk een predikant zich aanbieden per advertentie in een onzer bladen In het voorstel ligt veel goeds, maar de uit werking in de praktijk lijkt nog ver. Misschien vergissen we ons. Wie weet Hiermede is het eind van dit rapport bereikt. Een rapport, dat veel goeds bevat en daarom der kerken ook ter overweging kan aanbevolen. Leemten zullen er steeds blijven. En wat altijd zoo mooi is in dezen arbeid ook in onze Pro vincie is dit, dat over de verzorging naar Art. 13 nooit de minste moeite is en ook onze ker ken eendrachtig er voor zorgen, dat de emeriti en predikantsweduwen en -weezen datgene, waarop zij recht hebben, ontvangen. Ook dit is voor de deputaten bij hun werk tot blijdschap, waarbij zij ook gesterkt worden door de zekerheid, dat de Zeeuwsche Kerken hierin trouw zullen blijven. Ook weten we, dat zij straks zullen handelen naar de bepalingen, die ter dezer zake nader worden gestipuleerd. De prachtige onderlinge samenwerking onzer Kerken worde steeds steviger en als de Kerk in elk opzicht toont hare roeping te verstaan, heeft zij den zegen des Heeren te verwachten. K. B. S. ZENDING. 4 April j.l. is gehouden de jaarvergadering van den Zendingsstudie-raad. In het verslag daarvan troffen ons enkele dingen, belangrijk genoeg om ze verder door te geven, omdat ze strekken kunnen tot vermeerdering der liefde voor den Zendingsarbeid en ook tot betere ken nis van de geestesgesteldheid in Indië, waardoor duidelijker wordt de groote moeilijkheid, waar mede de arbeiders in Gods Koninkrijk in Insu- linde te rekenen hebben. Ie. De Zendingsstudieraad doet zeer nutti gen arbeid. Ook de Zending der Geref. Kerken kan daarvan profijt trekken, zooals reeds meer malen is duidelijk gebleken. Maar ook deze ar beid kost steeds meer, waarom de aandacht ge vestigd wordt op het volgende „Bij de behandeling der begrooting wordt medegedeeld, dat een aantal kerken en Corpora ties een verhoogde subsidie hebben toegezegd. Het geraamde nadeelig saldo kan alleen wegge werkt worden, indien alle Kerken en Corporaties haar bijdrage verhoogen." In de 2e plaats hield een hier te lande zijnde Zendeling eene rede getiteld „Mijn aanraking met de Inlandsche beweging op Java". Spr. vertrok in 1898 voor het eerst naar Java en heeft dus nog den ouden tijd van „rust" meegemaakt. Het volk was één onbewogen massa. De dessa, de dorpsgemeenschap, was het onaantastbare, zelfstandige bolwerk, waarachter het volksleven zijn loop moest nemen en waar binnen men maar één zonde kende, n.l. af te wijken van de gewoonten der vaderen, eenig ding anders te doen dan te doen gebruikelijk was, aan eenige nieuwe gedachte toegang te verkenen. Herhaaldelijk kwam het voor, dat en kelen toenadering zochten tot bestaande kleine groepen van Christenen, maar dan onverbiddelijk voor de keus werden gesteld, van die toenadering af te zien of anders het dorp te verlaten. In de dessa kon de Javaan zich uitleven, mits hij volgzaam deel bleef van de kudde. In een drachtige isolatie lag de kracht en veiligheid, en vreemde overheersching werd zelden druk kend gevoeld. Een eensgezinde zwijgende desa kon zich wel eens iets veroorloven. In de eerste jaren dezer eeuw begon de ver andering te komen. Er kwam beweging, zooals in meer landen van het Oosten. Het Westen sprak van het „Ontwaken van het Oosten", welke woorden hun plaats meer en meer hebben moeten afstaan aan de uitdrukking „Inlandsche beweging." Deze laatste heeft een onprettigen bij smaak gekregen, omdat de politieke zijde der beweging in beschouwing, bespreking en uiting te zeer op den voorgrond is gebracht. De be weging heeft echter meer zijden. De politieke zijde is volgens spr. niet eens de belangrijkste. Omdat zij zoo opvalt en de tegenstelling zoo ver scherpend naar voren haalt, wordt zij het meest besproken en krijgt daardoor den schijn, de be langrijkste uiting der beweging te zijn. Vooral mag niet worden vergeten, dat de politieke zijde een importartikel is. Ook Java kon niet in „rust" blijven, wilde het niet zichzelf verliezen en ten onder gaan. Spr. verheugt zich daarover zeer en dankt God er voor. Doch hij stemt niet met alle uitingen der beweging in en is ook niet blind voor gevaren, die dreigen, maar hij benijdt de jongeren, die zich mogen geven aan een volk, dat thans niet meer zegt„Ik ben maar een Javaan", doch „Ik ben een Javaan". Aan het tot stand komen van deze verande ring heeft de Zending in alle bescheidenheid van werken een belangrijk aandeel gehad, voorname lijk door dienende liefde ten opzichte van de jeugd en hulpbehoevenden. Zij toch is de baan- breekster geweest op het gebied van onderwijs en ziekenzorg. Zij brengt het levende en leven wekkende Woord Gods. Als haar einddoel stelt de Zending de vorming van een zelfstandige Christengemeenschap. Tot die zelfstandigheid voedt zij op en de Inlandsche gemeenten worden daartoe voorbereid, o.a. door het instellen van kerkeraden en het opleiden van Inlandsche dienaren des Woords. Die zelfstan digheid wordt aan de Inlandsche gemeenten ook als einddoel voorgehouden en aan de verplich tingen, die daaruit voortvloeien, worden zij ge regeld herinnerd. In het Javaansche volk is de begeerte naar zelfstandigheid ontwaakt met de kracht van ont kiemend leven, dat hindernissen op zijde schuift. Ook openbaart zich die begeerte in de Christen gemeenten. En de Zending doet niets liever dan aan die begeerte tegemoet komen, voor zoover haar geweten haar dat toestaat. Java kende vroeger geen problemen. De houding tegenover die problemen is nog veelal dier der jeugd, die de oplossing soms wel wat heel snel en heel eenvoudig meent te kunnen vinden. Java moet nog leeren, dat problemen dikwerf ingewikkelder blijken, naarmate men ze meer benadert. Ge lukkig zijn er op Java ouderen, die meer en meer den ernst gaan voelen van de verantwoordelijk heid, die zelfstandigheid hun oplegt. De Zending moet in dezen ernstigen tijd met liefde waken, leiden zonder leiding op te drin gen, en, waar zij wordt afgewezen, rustig den tijd afwachten tot men aan haar diensten weder behoefte gevoelt. De Inlandsche beweging stelt zware eischen aan de Zending. Haar objekt vindt zij nog slechts zeer ten deele in de Javaansche Christengemeenten zelf. Zij aan zij met deze en door deze verstrekt, moet zij haar kracht richten op de massa van het volk, dat zijn nieu wen tijd is ingegaan en daarin zijn weg zoekt. Christelijk Nederland moet dat duidelijk zien en voor Java het beste over hebben wat het heeft." 't Bovenstaand stond te lezen in de Geldersche Kerkbode en o.i. is het wel goed, dat dit woord ook in Zeeland gelezen wordt, want steeds ster ker wordt de indruk, dat wij nog veel te wei nig van Indië, dat aan het ontwaken is, weten. Gevraagd blijft dienende liefde ook voor Ma- gelang. K. B. S. HULPBEHOEVENDE PREDIKANTEN IN DUITSCHLAND. •'SS* Voor bovengemeld doel ontving, ongevraagd, Ds. C. L. F. van Schelven, emeritus predikant van de Gereformeerde Kerk van Wageningen, thans metterwoon alhier (Rijsenburg, 35 Dorp straat) gevestigd, van de Diaconie der Gere formeerde Kerk van Haarlem 50.(vijftig gulden). Voor ditzelfde doel schonk het Comité ter verlevendiging van het Gereformeerd bewust zijn 100.(één honderd gulden), om op het Presbyterian Alliance, dat dezen zomer in Ël- berfeld staat gehouden te worden, af te dragen. Ds. van Schelven heeft zich in verbinding ge steld met den in onze kringen zoo welbekende Pastor van Vlotho, Dr. Kolfhaus en andere ge zaghebbende organen, om te weten, waar de grootste nooden (want er is bij velen groote nood allereerst dienen gelenigd te worden. De som van 150.is gering. Daarom is 't vriendelijk verzoek, zoowel aan Kerken, hare Diaconieën, alsmede particulieren om dit som metje tot een duizend gulden te doen stijgen. Adres voor toezending van giften is Ds. C. L. F. van Schelven te Rijsenburg, 35 Dorpstraat, Postgironummer 25788. Moge deze bede gehoor vinden. TWEETAL TE Haarlem A. Derksen te Klundert. D. van Dijk te Groningen. Driesum P. van der Marei te Krabbendam, H. M. Ploeger te Appelscha. Amsterdam Noord (Buiksloot) W. H. den Houting te Huizum. J. Wijmenga te Charlois. BEROEPEN TE DriesumH. M. Ploeger te Appelscha. Alkmaar C. F. von Meijenfeldt te Feijenoord. ZwartebroekCand. R. Bakker te Enschedé. AANGENOMEN NAAR Leidschendam: M. Boukema, Cand. te Apeldoorn BEDANKT VOOR Alteveer, Holysloot-Zunderdorp, Kollumerpomp, Reitzum en Stellendam M. Boukema, Cand. te Apeldoorn. Wolphaartsdijk. Zondag j.l. deed Ds. G. van Heiningen intrede met eene predikatie over 2 Corinthe 3:5 en 6 na 's morgens te zijn be vestigd door Ds. H. Moolhuizen, die bij deze gelegenheid sprak over Johannes 21 1517. Ds. van Heiningen werd toegesproken door Br. T. Caan namens den Kerkeraad, terwijl Ds. E. Beukema hem een welkomstwoord hooren liet namens de Classis Goes. Cand. W. F. M. Lindeboom nam, na een jaar de Geref. Kerk van Amsterdam-Noord als hulpprediker gediend en nog vier maanden daarna de catechisaties waargenomen te hebben, Zondag j.l. afscheid. Des morgens sprak hij in de Buikslootkerk over Fillipp. 4:6 en 7. Zijn tekst bevatte een aansporing tot 1heilige on bezorgdheid, 2. een opwekking tot vragend en dankend gebed, 3. een belofte van den vrede Gods. Aan het slot zong de Gemeente hem toe Ps. 121 :4. Het eigenlijk afscheid had des avonds plaats in de Mospleinkerk, die het groote aantal menschen schier niet bevatten kon. Tekst was 1 Petr. 5:10. De Gemeente werd bepaald bij 1. onze roeping, 2. onze voorbereiding voor de eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus door den God aller genade. In zijn voorafspraak herin nerde hij eraan, dat de tijd, die hij in Amsterdam- Noord arbeidde, zoo snel voorbijging, maar niet temin in dien korten tijd de Heere grooten ze gen gaf. 't Was altijd, aldus Spr., zijn doel ge weest den Heere Jezus te prediken en dit schoone doel stond hem ook nu voor oogen. In 't bij zonder werden toegesproken Ds. A. Schweitzer, ouderlingen en diakenen, de catechisanten en de Jeugdvereenigingen op Geref. grondslag en de Gemeente. Hoewel de heer Lindeboom verzocht had geen toespraken te houden, dankte Ds. Schweitzer hem toch namens Kerkeraad en Ge meente voor diens onverdroten arbeid. Toege-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 2