FEUILLETON.
denken om de oplossing van het kankerprobleem
te zoeken in een realistische beschrijving van
deze ziekte of in een schets van het operatief
ingrijpen met de bijzonderheden van dien en
met de fouten, die daarbij door verkeerd inzicht
gemaakt zijn. En nog minder zal men iemand
vinden, die meent, dat het kwaad, 't welk de
menschheid in die ziekte teistert, zoude zijn weg
te nemen door de leus geen kerken meer. Maar
wanneer men staat voor het probleem „oorlog en
vrede", dan achten sommigen het voldoende een
passage uit een boek als dat van Remarque
voor te dragen en de leus te uiten wij willen
geen oorlog meer.
Van zulk een dwaasheid houdt nu ook de ac
tie „Kerk en Vrede" zich niet vrij.
HEIJ.
HET AMBT ALLER GELOOVIGEN.
(De Kerk als moeder II.)
„En alzoo Zijner zalving deelachtig." Zoo
belijden we in ons kerkelijk leerboek. Van alle
Christenen. Van allen, die door het geloof den
Christus zijn ingelijfd. En de zalving welke we
uit Hem ontvangen is, dat we behalve priesters
en koningen ook profeten zijn. Profeten om Gods
Woord te spreken. Want immers dat doen pro
feten. In Hem hebben we de aanstelling daartoe.
En we zullen naar de woorden van onze Be
lijdenis (art. 28) „dienen de opbouwing der broe
deren, naar de gaven ons van God verleend".
En dit is immers naar de Schrift. „Doch gij hebt
de zalving van den Heilige en weet alle dingen"
(Joh. 2:20). In de kerk des N. Testaments is
Mozes' bede vervuld „Och dat al het volk des
Heeren profeten ware".
Volgens dat ambt aller Christenen belijden we
dan ook Christus in het midden zijner gemeente,
brengen die gemeente mede tot openbaring, kie
zen mede ouderlingen en diakenen. In Hem heb
ben we dus ook een algemeen kerkelijk ambt.
En in dat algemeen kerkelijk ambt de roeping
om de gave ons geschonken tot nut der broe
ders aan te wenden. Maar ook hebben we in
dat algemeene ambt deel aan de roeping der kerk
om een moeder te zijn, te produceeren, Gods
Woord naar buiten uit te brengen, opdat de
Heere door Woord en Geest Zijn kerk bouwe,
zijn volk vergadere.
De geloovigen hebben dus niemands aanstel
ling noodig om Gods Woord te spreken in hun
kring, in hun gezin, in hun omgeving. Zij zijn
daartoe van Gods wege aangesteld en geroepen.
Door Zijn zalving. En evenmin hebben ze
iemands aanstelling noodig om Gods Woord te
spreken in hun ambt tot degenen die buiten zijn,
om te zaaien aan alle wateren, om te lokken en
te trekken tot de volheid die in Christus is. Ze
hebben zendingsarbeid te doen met woord en
wandel, met leven en belijden, maar ook, waar
God ze daartoe gaven gaf, en gelegenheid biedt,
behalve in het algemeen hun licht te laten schij
nen te midden van de duisternis, ook met opzct-
telijken arbeid Zendingswerk te verrichten. Het
zij in spreken, onderwijzen, vermanen of bestraf
fen, al naar God hun geeft te doen. Ze behoeven
niet eerst van den kerkeraad verlof te ontvan
gen voor de uitoefening van deze hun profeti
sche werkzaamheid. Christus gaf hun die be
voegdheid.
En niet alleen mogen ze dit doen. Ze zijn
daartoe verplicht. Waar ze maar kunnen. Ieder
allereerst in zijn kring en dan daarbuiten. Waar
God maar gelegenheid geeft. Naar de mate hun
ner gaven. Uit liefde voor en in afhankelijkheid
van Hem, hun hoogste Profeet en Leeraar.
Ieder in de kerk moet dit doen. „Elke ge
meente is en moet zijn een leger des heils, dat
onder Christus strijd voert tegen duivel, wereld
en vleesch en geen soldaten kent in rust en of
op nonactiviteit". Bavinck (Dogm. IVp. 410).
Heel de gemeente moet dus deelnemen aan
de roeping der Kerk om het Evangelie uit te
dragen in Evangelisatiearbeid naar buiten. Om
zijn gaven ook in dien weg gewillig en met
vreugde aan te leggen.
Ik ken kerken in Amerika (en het zijn geen
Methodistische, maar Geref. Kerken) waar de
broeders en zusters, de jongelieden en de oude
ren, zoovele maar kunnen, in Evangelisatiearbeid
het woord des Heeren uitbrengen naar die bui
ten zijn.
En dat systhematisch. Waar de omgeving in
kaart gebracht en verdeeld wordt. Waar de
jonge menschen tractaten of stichtelijke lectuur
verspreiden, ieder in de hun toegewezen wijk.
Waar de mannen spreken, Zondagsschool hou
den, huisbezoek doen. Waar de Bijbel en het
Evangelie op alle manier uitgebracht worden.
En God zegent die kqrken
Is dat niet de weg
Eten we niet om te werken De kerken in
DE OOM UIT AMERIKA.
XXIV (Slot).
Er heerschte vreugde en droefheid in het ge
zin van Van Ramdorp. Man en vrouw waren
blij, dat de jongen z'n oom had gevonden, maar
het speet hen erg, dat het gevolg hiervan wel
zou zijn, dat zij hem zouden verliezen.
„Hoe toevallig", meende Van Ramdorp, „dat
die mijnheer juist in Den Haag naar hem kwam
informeeren."
„Zou het wel toeval zijn, man bracht z'n
vrouw hier tegen in. „Zouden we in dit alles niet
veel meer de leiding des Heeren moeten zien?"
Oom Rimmert vroeg, of het goed was, dat
Arnold daar nog enkele dagen bleef. Dan zou
hij in dien tijd z'n zwager een bezoek brengen.
Het was op een avond, toen oom Rimmert
het huis van z'n zwager binnentrad. Wat hij
daar zag, vervulde hem met schrik en afschuw.
Alles in huis was vuil en verwaarloosd. Geen
stoel was meer om op te zitten. Op den vloer
kropen vier kinderen, die er uitzagen als big
gen op een mesthoop. En in een hoek van het
vertrek op een bank zat een man voorover ge
bogen met het hoofd bijna op de knieën. Hij
verroerde zich niet, toen de deur openging en
als de bezoeker hem op de schouder klopt, laat
hij een dof gebrom hooren.
deze landen ontvangen Zondags rijk en mild haar
geestelijk voedsel, maar is het niet om te werken?
Zeker, in velerlei Christelijken arbeid, maar ook
om te werken in dezen profetischen dienst
Ge kent de geschiedenis van de vier melaat-
schen. Ze waren voor de poort der stad. En
gingen des morgens vroeg naar het leger der
Syriërs. Het was gevloden. Ze gingen in een
tent. En aten en dronken. En nog eens aten
en dronken ze in een andere tent. Hun geweten
begon te kloppen. Ze zeiden „Wij doen niet
recht, deze dag is een dag van goede boodschap
en wij zwijgen stil". Indien wij vertoeven, zoo
zal ons de ongerechtigheid vinden. Ze gingen
en brachten de blijde tijding in de hongerige stad.
Wij hebben zoo lang reeds gegeten. Is het
niet een dag van goede boodschap om de blijde
tijding te brengen tot de stervende wereld bui
ten ons Dat te doen met alle kracht Opdat
de ongerechtigheid ons niet vinde.
De ongerechtigheid onzer zelfzucht.
Indien het waar is dat onze kerken stationair
blijven in zielental, dan is dat achteruitgang. Dan
vindt de ongerechtigheid ons daar reeds. Omdat
we niet met alle kracht de boodschap uitbren
gen. Omdat niet heel het leger der kerk mobiel is.
Dat moet het zijn. Niet één soldaat in dit leger
op non-activiteit. Om Gods wille niet. Om de
ellende buiten ons niet. Om eigen geestelijke wel
vaart niet.
Maar er zij ook orde in den arbeid. En lei
ding. Daartoe geeft God het bijzonder ambt.
Daarover een volgend keer.
Dr. J. VAN LONKHUIJZEN.
Zierikzee, 15 April 1930.
RADIO-ROEPING.
III.
Wanneer we bezien de voor- en nadeelen
van den Radio-omroep, waar over we het in de
beide vorige artikelen hadden, dan kan daarop
misschien een conclusie gebouwd worden ter
beantwoording van de vraag, of we voor ons
en de onzen een radio-toestel zullen aanschaffen.
Maar voor de beantwoording van de vraag, of
wij als christenen den Omroep met den Bijbel
hebben te steunen, moeten wij iets anders onder
het oog zien.
De radio is in deze wereld een machtsmiddel.
Haar invloed wordt grooter dan die van de
pers. Waar men lezen „saai" vindt, daar pakt
dc radio. De radio omspant landen en volken
zij vernietigt grenzen en helpt mede om van de
naties cultureel één groot geheel te maken een
eenheid. Daardoor stuurt zij duidelijk heen naar
den tijd, dat er een eenheid in de wereld zal
zijn, de dagen van den anti-christ. Door den
anti-christelijken geest wordt van de radio een
veelvuldig gebruik gemaakt. Hebben wij dat
maar lijdelijk aan te zien
De Schrift leert ons op vele bladzijden, dat
Gods kinderen getuigen in deze wereld moeten
zijn lichten op den berg. De historie leert, dat
daarvoor alle middelen en vooral de nieuwste
middelen worden gebruikt. Beklom niet Paulus
den Areopagus Wat was Luther's werk zonder
dc boekdrukkunst Hoe moet de zending aan
zonder de nieuwste middelen van vervoer
Zouden we dan ten opzichte van de radio geen
roeping hebben We moeten ze gebruiken in
den dienst des Heeren. Ook daardoor moeten we
getuigen zijn.
Radio vernietigt de afstanden. Ja, en des Ko-
nings zaak heeft haast „Gaat dan heen, onder
wijst AL de volken". Daarom moet onze stem
klinken voor de microfoon, opdat internationaal
ons geluid dóórdringe.
Het gaat hier om het gebruik van een mach
tig wapen. Niet om een liefhebberij. Wie be
denkt, dat zeker meer dan 300.000 gezinnen al
leen al in Nederland dagelijks naar de radio
luisteren, begrijpt reeds, dat de tijd voorbij is,
waarin de draadlooze een liefhebberij was van
een aantal knutselaars.
We weten wel, dat er onder die honderd
duizenden talloozen zijn, wie het bij de radio
meer om lichte muziek, dan om een ernstig woord
te doen is. Maar mag dat ons verhinderen te
trachten ernst te brengen in anderer leven De
radio is er niet om den tijd te dooden, maar om
te zeggener is één Naam, die den tijd niet
doodt maar vervultdat is de Naam van Jezus.
Gij kunt dat niet alleen neen, zeker niet.
Maar door samenwerking wel. Daarom is opge
richt de Nederl. Radio-Vereeniging. Zij heeft
de heerlijkheid van den Naam des Heeren door
den aether over de aarde uit te roepen. Daaraan
kunt gij helpen, doordat gij U voor twee kwart
jes per half jaar garant stelt voor de kosten,
die deze vereeniging maken moet ter volbren
ging van haar schoone en verantwoordelijke
taak.
„Leo", klinkt het vriendelijk.
Geen antwoord.
„Leo, ken je me niet meer?"
Nog geen antwoord.
„Ik ben de broer van je vrouw Tine."
Toen het woord „Tine" werd uitgesproken,
was het of er een hevige schok voer door het
zwaar gebogen lichaam.
Plotseling rukte Leo zich op, zag z'n zwager
een oogenblik aan en begon toen in een hevig
snikken uit te barsten.
„Tine", stamelde hij, „o, mijn Tine, was jij
maar blijven leven, dan was het nooit zoo V2r
gekomen. O, mijn God, waarom hebt Gij mij
haar ontnomen. Nu ben ik een moordenaar, een
dubbele moordenaar."
„Je hebt wel slecht gedaan Leo, heel slecht.
Je hebt ontzaglijk veel kwaad gedaan, je zonden
zijn zeer groot, maar je bent geen moordenaar."
Maar woest viel Leo uit
„Maak me niets wijs. Ik ben wel een moor
denaar en ook een dubbele moordenaar. Door
mijn schuld is Arnold, nog wel het eenige wat
Tine me heeft nagelaten, weggeloopen. Nooit
heb ik meer iets van hem gehoord. Dood is hij
natuurlijk. Ze hebben me wel verteld, dat hij
in Den Haag is, maar dat zijn leugens, allemaal
leugens. En doordat de jongen is weggeloopen,
is m'n tweede vrouw omgekomen. Ook haar
dood heb ik op m'n geweten."
Tot laat in den nacht, praatte oom Rimmert
met Leo en door telkens Tine in het gesprek te
Sommigen zeggen ik heb geen radio en doe
daarom niet mee. Zij verstaan de roeping niet.
Gij hebt misschien geen kinderen. Gaat daar
om de zaak van het Christelijk onderwijs U
niet aan
Gij hebt geen zieken. Onttrekt gij U daarom
aan de steun voor Stichtingen van Barmhartig
heid
Doe zoo ook niet bij de radio. Gij erkent
Christus als Profeet en Priester geeft voor
onderwijs en barmhartigheid. Geef dan ook om
zijn Koningschap practische beteekenis te geven
door de aethergolven
Want daarom gaat het bij den Omroep met
den Bijbel
Het adres der N.C.R.V. is Huize „Voog-
lenzang" te Ede. Girono. 21400.
DE VRIJE UNIVERSITEIT EN HAAR
BESTAANSMOGELIJKHEID.
De stichting der Vrije Universiteit is een
geloofsdaad genoemd. Dit werd niet bedoeld in
den algemeenen zin waarin alle daden van den
christen, die met gebed aanvingen, geloofsdaden
zijn, dewijl ze verricht worden in het gevoel van
onze afhankelijkheid van God, die de Maker
van alle dingen is. Ook werd niet van een
geloofsdaad gesproken met het oog op het waar
lijk grootsch ondernemen om de eere Gods op
het gebied der wetenschap te zoeken en te hand
haven. Het was een geloofsdaad omdat niemand
eenigszins bevredigend antwoord kon geven op
de twee belangrijkste vragen
le. Hoe vinden wij een voldoend aantal man
nen die met ons één zijn in het belijden van de
geopenbaarde waarheid Gods en daarbij ten
volle bekwaam om met eere de catheder te be
zetten
2e. Waar moet het benoodigde geld vandaan
komen
Nu wij bijna 50 jaar verder zijn hebben we
ervaren dat God zorgt voor de mannen, zoodra
de plaatsen voor hen beschikbaar zijn.
Dat geeft reden tot grooten dank, want wat
zou al onze inspanning baten, als God geen
mannen gaf met bekwaamheid toegerust
Wij zouden er dan wel om kunnen bidden,
maar er hoegenaamd niets voor kunnen doen.
Dat geldt echter niet voor de beantwoording
van de tweede vraag, waar het geld vandaan
moet komen.
Hier moeten we bidden en werken.
Maar ook hier heeft de ervaring ons iets ge
leerd.
En dat is wij kunnen
Het gaat niet boven de finantieele draagkracht
van dat gedeelte van ons volk, dat de Gerefor
meerde belijdenis liefheeft.
Dat is een verheugend feit.
Ik weet wel, dat wij in de verte niet kunnen
beschikken over de millioenen die de Staat jaar
lijks voor de Rijks-Universiteiten uitgeeft. De
finantiën waarvan onze Hoogeschool moet be
staan, zullen altijd zeer beperkt zijn, maar zij
zal toch een volledige Universiteit kunnen zijn,
wel in nederigheid, maar met eere.
Het is daarom nu de vraag Wil ons volk
van Gereformeerde belijdenis die offers brengen?
Wij zijn overtuigd, dat ons volk dat wel wil,
en met liefde ook doen zal, als het maar over
tuigd is dat de nood ons is opgelegd.
Als ons volk maar doordrongen is van het
feit, dat het gaat om geestelijke waarden van de
allergrootste beteekenis voor ons en onze kin
deren.
Waar ons volk door die overtuiging werd be
zield heeft het nog nooit zijn gaven ingehouden.
Voor de vrijmaking van het lager-onderwijs
bracht het groote offers, want het was zich be
wust dat het ging om het kind en dus om de
toekomst.
Ook nu nog is de offervaardigheid eerbied
waardig waar het gaat om het instandhouden
van de kerk, de zending en het beoefenen van
christelijke barmhartigheid.
Wij zijn Gode zij dank, in dat opzicht niet
ontaard.
Aan het willen ontbreekt het ons volk dus
ook niet, als de overtuiging maar leeftwij
moeten om Gods wil wij moeten om het be
houd van het geestelijk goed voor ons volk, ons
zelf en onze kinderen.
Maar zoover is heel ons volk nog niet inzake
het onderhoud van onze Gereformeerde Hooge
school. Velen zien de noodzaak daarvan nog
niet zoo in.
Het is zaak de oogen van allen daarvoor te
openen. Dan zal ons volk weten dat wij moeten
en ook dankbaar offers brengen in het blijde
besef wij mogen medewerken wij mogen onze
offers brengen, die God van ons vraagt, voor
een groote zaak in Zijn Koninkrijk.
brengen, wist hij eindelijk den man eenigszins tot
kalmte te brengen.
Enkele weken later vertrok er een groote boot
uit Rotterdam naar Amerika. Onder de passa
giers waren ook twee mannen met vijf kinderen.
Eén der laatste was Arnold. Hij voelde zich in-
gelukkig, dat hij met oom Rimmert mee mocht
naar het verre land en vooral, dat vader nu
weer vriendelijk was. Net als in den tijd toen
moeder nog leefde. Wel had hem het afscheid
van mijnheer en juffrouw Van Ramdorp
heel zwaar gevallen, maar hij wist het, dat ze
elkaar misschien binnen korten tijd zouden terug
zien. De concurrentie in Den Haag was zwaar
en oom had ze aangeraden ook naar Canada te
komen. Het gevolg was, dat oom beloofd had
te willen uitkijken, of hij iets geschikts voor hen
zou kunnen vinden. En de jongen had zulk een
groot vertrouwen in z'n oom, dat hij niet twij
felde, of oom zou ook dit wel klaarspelen.
De vier kleinere kinderen zou men niet meer
gekend hebben. Ze zagen er thans proper en
wel eenvoudig, maar toch netjes gekleed uit.
Onder de goede leiding van oom was de ver
houding der kinderen onderling steeds beter ge
worden en ook vader vond steeds meer kracht
in die richting te werken.
Het gezicht van oom straalde van geluk. Nu
zou hij niet langer alleen zijn in het vreemde
land, maar steeds omringd door de liefde van
zijn zwager en de kinderen. Meermalen dacht hij
Maar oogen openen is dikwijls een zeer moei
lijke zaak.
Groen van Prinsterer heeft het ervaren op
politiek gebied. Hij werd alleen gelaten door
velen, die in naam van God en godsdienst zich
verre hielden van een zaak die hem heilig was.
Hun oogen waren ervoor gesloten.
Maar de oogen van ons volk zijn daarvoor
toch wel opengegaan,
De oogen zullen ook nu wel opengaan voor
de noodzakelijkheid van het hooger-onderwijs,
uitgaande van de Gereformeerde beginselen.
Geve de Heere, dat dit spoedig geschiede,
opdat de Vrije Universiteit door de terughou
dendheid van velen niet te zeer worde gebonden
in haar arbeid en niet te groote schade lijde.
Laat al ons volk er ernstig en biddend over
nadenken.
Laat ons bidden en werken.
De geloofsdaad van de stichters der Vrije
Universiteit is geen mislukt ideaal. Dat geloof
zal worden gekroond.
Maar God wil ons als instrumenten gebrui
ken, God wil ons gebed, onze liefde, onze of
fers voor zijn zaak.
Wij mogen bezitten een Hoogeschool op Ge
reformeerden grondslag.
Er zijn meerdere Roomsche Vrije Universi
teiten, zooals in Nijmegen en Brussel.
Er is echter maar één Gereformeerde Vrije
Universiteit, en die mogen wij bezitten.
Wij zijn wel zeer bevoorrecht.
Laten wij dat voorrecht waardeeren, op den
hoogen prijs stellen, dien het verdient en dat
toonen door onze milde gaven.
J. H. BROEK ROELOFS.
TWEETAL TE
AmersfoortG. C. Berkouwer te Oudehorne.
S. J. Popma te Nieuwendam.
BEROEPEN TE
Rotterdam IJ. v. d. Zee te Amsterdam-West.
AANGENOMEN NAAR
Assen B. A. Bos te Haarlemmermeer.
BEDANKT VOOR
Leens en Onstwedde B. A. Bos te
Haarlemmermeer.
Oudega H. Brink te Onderdendam.
Ambt-Vollenhove B. G. C. Berkouwer
te Oudehorne.
De heer P. Koster, oefenaar bij de Geref.
Kerk van Valthermond (Dr.), hoopt in Juli a.s.
zijn 50-jarig jubileum te vieren.
De a.s. jubilaris is Middelburger van geboorte
en ontving zijn opleiding van den bekenden Ds.
J. van Andel. Hij is eerst ruim zes jaren als
Zendeling onder de Joden werkzaam geweest.
Op 20 Nov. 1887 tot 10 Dec. 1899 diende hij de
Geref. Kerk van Zegwaart als voorganger. Daar
na is hij tot 4 Aug. 1912 te Appelscha als zoo
danig werkzaam geweest en sindsdien dient hij
de Gemeente van Valthermond, die onder zijn
bearbeiding tot bloei mocht komen. Lange jaren
is hij penningmeester in het Bestuur der Geref.
Zondagsschool vereeniging „Jachin" geweest en
heeft als zoodanig veel administratieven arbeid
voor genoemde organisatie verricht. Meermalen
werd hij afgevaardigd als lid van de Generale
Synode der Geref. Kerken.
De heer Koster verricht nog met frissche
kracht en volle toewijding zijn arbeid.
Omtrent de voorbereidende studie van
Ds. D. J. B. Allaart te Kollum, die 18 Mei a.s.
aldaar zijn afscheid preekt wegens het aanne
men van een beroep naar de Geref. Kerk van
Amsterdam voor den missionairen dienst te
Djogjacarta, verneemt de „N. Pr. Gr. Ct." nog
het volgende
De studie van het Maleisch zal vrij zeker te
Leiden, terwijl de studie verbonden aan het le
veren van een proefschrift voor het promoveeren
tot Doctor in de Godgeleerdheid aan de Vrije
Universiteit zal plaats hebben, zoodat het waar
schijnlijk begin 1932 zal worden, aleer Ds. Al
laart zijn arbeid op het Zendingsterrein hoopt
aan te vangen.
Te Batavia zal door de Maleische Geref.
Kerk weldra een beroep worden uitgebracht op
Isaak Siagian.
Van geboorte is hij een Batakker. Hij genoot
zijn opleiding aan de opleidingsschool te Djog-
jakarta en doorliep aldaar den Hollandschen
cursus. Daarna heeft hij omstreeks twee jaar in
dienst van de Kerk te Batavia als helper ge
arbeid in de Maleische Gemeente voor den
aan z'n zuster „O, als Tine eens wist, hoe hij
het gezin gered had, wat zou ze gelukkig zijn."
En Leo, hij voelde zich ook onuitsprekelijk
dankbaar. Toch gleed er af en toe een schaduw
over zijn gezicht. Het was, wanneer hij dacht
aan het verleden.
Hoeveel uren, sedert oom Rimmert was geko
men, had hij niet op z'n knieën gelegen Hoe
veel heete tranen had hij niet gestort over kwaad
door hem bedreven en dat nimmermeer hersteld
kon worden.
„Zou het waar zijn Rimmert, zou God kun
nen heenkomen over de hoogte van zonden door
mij bedreven
„Twijfel niet langer zwager, God wil heen
komen over bergen van zonden. Twijfel niet
aan de waarheid van het bijbelwoord„Wie
z'n zonden belijdt en ze niet meer doet, die zal
zalig worden".
Dankbaar heft hij dan de oogen omhoog, dan
kend voor het groote wonder der genade, dat
er is in Christus. Dan gaat hij naar Arnold
„Mijn jongen, m'n lieve jongen, kan ook jij
mij vergeven, zooals God mij heeft vergeven."
Tranen van geluk vullen de oogen van het
kind
„Vader, ik ben dol op U. Ik houd evenveel
van U als van moeder en oom Rimmert.
S. BRANDSMA.
EINDE,