Weekblad voor de: Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 16.
Vrijdag 18 April 1930.
44e Jaargang.
UIT HET WOORD.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
-
REDACTEUR: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
GOEDE VRIJDAG.
En het voorhangsel des tempels
scheurde middendoor.
Lukas 23 vs. 45b.
Zeven malen heeft onze Heiland gedurende
zijn kruislijden gesproken. Zeven kruiswoorden
zijn over zijn lippen gekomen, die ons ter heilige
gedachtenis zijn bewaard. Toen boog Hij het
doorwonde hoofd en gaf den geest. Sprakeloos
hing daar zijn lijk. Maar toen is de Vader, die
tot nog toe gezwegen had, gaan spreken. Hij
sprak door teekenen, die na Jezus' dood geschied
zijn in de natuur, in het rijk der dooden en in
den tempel te Jeruzalem. Waren het oordeels
teekenen? Zijn het bewijzen geweest van Gods
ongenoegen, van Zijn geduchten toon over het
geen menschen op aarde tegen Zijn eenigen
Zoon hadden durven bestaan De scharen, die
samengekomen waren om de kruisiging van Je
zus te aanschouwen, hebben het in hun schul
dige gewetens zoo gevoeld. Maar de Kerk des
Heeren heeft het later anders begrepen. Zij
noemde den dag van Jezus' sterven den Goeden
Vrijdag. Als Hij sterft aan het kruis, is dat Zijn
volk tot heil, en dat heeft de hemelsche Vader
door indrukwekkende teekenen uitgesproken.
Vooral het scheuren van den tempel voorhang
te Jeruzalem is een ontzaglijke, en toch heer
lijke, troostrijke zaak geweest.
Met het voorhangsel des tempels wordt be
doeld het .zware gordijn, welhaast een hand
breed dik, dat de twee deelen van het Jeruza-
lemsch heiligdom van elkander scheidde, en het
heilige der heiligen afsloot. Achter dat voor
hangsel was de woonstede Gods. Daar troonde
Hij in ongenaakbare heiligheid. Wel temidden
van Zijn volk Israël. Maar toch door een on
doordringbaar gordijn van hen gescheiden. Nooit
kwam er iemand achter dat voorhangsel. Nooit
mocht iemand een blik werpen in het binnenst
heiligdom. Alleen de hoogepriester lichtte een
maal 's jaars dien voorhang van terzijde op, en
ging binnen met het offerbloed van den grooten
Verzoendag.
Maar dan stegen uit een wierookvat dikke
wolken op, die den troonzetel Gods voor zijn
oog verborgen, opdat hij niet stierf. Toen is het
echter op dien Vrijdag ter ure van het avond
offer, terwijl het volk biddend in den voorhof
stond en in het heilige de dienstdoende priester
aanwezig was, gebeurd, dat opeens het voor
hangsel vaneen scheurde. Dat zware dichte gor
dijn werd vaneengereten. Daar lag plotseling
de weg tot het heiligdom open. Want het voor
hangsel des tempels scheurde middendoor.
Een ontzaglijke zaak, als wij bedenken, dat
de toegang tot God al die eeuwen voor Israël
was afgesloten geweest. De Heere hun God was
nabij en toch altijd ver geweest. Het geloofs-
oog der vromen aanschouwde Hem in het hei
ligdom (Ps. 63), maar de vrije toegang werd
door het voorhangsel verhinderd en bedreigd
met den dood. Wij weten, waarom die volstrekt
verboden was. Het voorhangsel zeide tot de
Israëlieten „Uw God is heilig en gij zijt zon
daren. Gij kunt niet voor Zijn aangezicht ver
schijnen." Maar ziet, toen is, tegelijk met andere
teekenen, dat wonder geschied. De weg des
heiligdoms werd door een onzichtbare hand
openbaar gemaakt. Geheel en volkomen. Niet
zoo, dat het voortaan mogelijk werd door een
scheur of spleet naar binnen te gluren, maar op
zulk een wijze, dat een breede gaping ontstond,
waardoor men vrij kon zien en onbelemmerd
het heiligdom binnengaan. Middendoor scheurde
het tempel-voorhangsel, in tweeën, van boven
tot beneden. Zoo ontzaglijk dat nu geweest is,
zóó heerlijk en troostrijk is het voor ons. Daar
om spreken wij van Goeden Vrijdag, omdat op
den dag van Jezus' lijden en sterven dat toen
is geschied.
Zijn wij sindsdien geen zondaren meer En
kon derhalve de toegang tot Gods troon toen
worden opengesteld Neen, nog predikt ons het
gescheurde voorhangsel hetzelfde, wat het Gods
oude volk zeide, namelijk dat wij door de zonde
van God gescheiden zijn, en dat er zooveel ons
betreft geen gemeenschap met Hem wezen kan.
Nog wordt ons dit voorgehouden, opdat wij
zullen gevoelen de grootheid van ons kwaad,
opdat wij ons hart zullen scheuren over de
zonde, over onze zonden en zondigheid, waar
door wij de gemeenschap met God verbeurd
hebben.
Is dan God niet meer zoo heilig als tevoren,
d.w.z. heeft Hij opgehouden om heilig te zijn V
Dan zou Hij opgehouden hebben God te wezen.
Neen, heilig, heilig, heilig is de Heere God, de
Almachtige. Maar aan de eischen, die zijn hei
ligheid stelde, is op Goeden Vrijdag voldaan.
Toen is de rekening der groote schuld betaald,
die op Gods volk drukte, die dagelijks meerder
werd en nog meerder wordt. Die is toen betaald
en vereffend tot de laatste penning toe. Dat was
de verborgenheid van Jezus kruislijden. Dat was
de diepe beteekenis van Zijn dood. Toen onze
Heiland zijn lichaam en zijn ziel vanéén liet
scheiden in den dood, toen terzelfder ure scheur
de het voorhangsel des tempels middendoor,
want zoo werd ons de toegang gebaand tot het
heiligdom der Godsgemeenschap. Daarom spreekt
de Schrift van een ingaan in het heiligdom door
het bloed van Jezus, op een weg, welken Hij
ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is
door Zijn vleesch (Hebr. 10). Zijn vleesch was
als het ware dat voorhangsel. Zijn vleesch was
het eigenlijke voorhangsel der zonde tusschen
God en ons. Zoozeer lag onze schuld op Hem.
Zoo gansch volkomen is Hij onze Borg gewor
den. Zelf zonder zonde, is Hij zonde voor ons
gemaakt, en God de Heere heeft de zonde ge
oordeeld in zijn vleesch. Zijn vleesch werd op
het kruishout vanééngescheurd door den toorn
Gods, door borgtochtelijk straf lijden tot in den
dood. Daardoor werd de zonde verscheurd. Wij
zijn met God verzoend geworden door den dood
Zijns Zoons. Nu ligt de weg open Nu is de
toegang vrij door Jezus' bloed tot God en Zijn
genade in het heiligdom Maar daarom wordt
ook gezegd, dat wij zullen toegaan, toegaan met
een waarachtig hart en in welverzekèrd geloof.
Anders is het toch voor ons geen Goede Vrijdag.
Dan werd de Goede Vrijdag nog geen dag van
heil voor ons. En wat verontschuldiging zou
iemand hebben, die zich onttrekt, nu God zelf
den toegang gebaand heeft En nu Hij ook den
Heiligen Geest ons heeft toegezegd, door Wien
wij worden bekwaamd om dezen weg te be
treden Menigeen gedraagt zich helaas, alsof het
voorhangsel nog niet middendoor gescheurd is,
alsof er van onzentwege nog iets aan gebeuren
moet. Door smeekingen en gebeden, door be
vindingen en boetedoeningen, door vroomheids-
werk. Maar er behoeft bij God den Heere niets
meer te gebeuren. Wat gebeuren moest, heeft
Hijzelf door Jezus Christus op Golgotha tot
stand gebracht. En wat er aan ons gebeuren
moet, dat behoeven wij tenslotte ook niet zelf
te doen. Bij God ligt niets in den weg. En alles
wat bij ons in den weg ligt, dringe ons maar
naar den genadetroon om het in Gods hand te
geven. Dat wij den Heere door Zijn Geest in
ons werken latenDan zullen wij in onszelf
onze zonden zien, met zielsdroefheid, omdat wij
ons daardoor van God hebben afgescheiden.
Dan zullen wij in Jezus onze zonden geoordeeld
en gedragen zien. Want voor wie leed en stierf
Hij, dan voor ons, die over het voorhangsel on
zer zonden bedroefd geworden zijn Ziet op
Jezus In Hem is het gescheurd. In zijn gekrui
sigd vleesch heeft God onze zonden teniet ge
daan. Zalig aanschouwen Wel ons, indien wij
geen andere wegen zoeken of gaan, maar wij
den weg des geloofs betreden. Zoo is ons de
Goede Vrijdag een goede dag, een vreugde dag.
Een dag van ootmoedige blijdschap door het
geloof van Jezus, die gestorven is, opdat Hij
ons tot God zou brengen. En zoo danken wij
God den Vader door Hem.
JOH. DE BOER.
DE WINTER VOORBIJ,
Voor hen, die op 't land wonen, is het althans
een heele verruiming, als zij merken, dat de win
ter voorbij is. In dit jaargetij zijn de dagen zoo
kort en donker. Wij hadden anders niet te kla
gen, want deze winter was heel wat gunstiger
dan de vorige.
Reeds in den herfst bleven de stormen vrij wel
uit. Het was wel koud en guur, maar koning
winter heerschte niet zoo streng als een jaar ge
leden. Bovendien hebben we bijna niet geleden
onder sneeuwjacht. Zeldzaam weinig regen viel
neer en tengevolge daarvan waren de landpaden
steeds begaanbaar. Aangenaam echter was het
toen de dagen langer werden. Het duurde even
wel lang voor dat de eerste lenteboden kwamen.
Met welgevallen aanschouwden we op zonnige
dagen de sneeuwklokjes met de smetteloos witte
kelkjes en zij predikten zoo duidelijk, dat de
lente komen zou. De natuur zoo dor en doodsch
begon te ontwaken en enkele kleurige crocussen
versterkten die verwachting. De musschen, de
spreeuwen, de eksters en meeuwen werden le
vendiger. Misschien komt het wel, omdat deze
streken zoo arm zijn aan vogels, dat we ons al
verblijden, wanneer de bekende meezen ons met
een bezoek vereeren. Hoofdzakelijk moeten we
ons vergenoegen met het kraaien van de hanen
en het kakelen der kippen. En onze opgewekt
heid neemt toe, als eindelijk ook kievieten, ture
luurs, leeuwrikken, scholeksters en andere zich
weer vertoonen. Het geeft eenige kleur en leven
digheid aan onze wijde velden, die langen tijd
zoo eenzaam en verlaten daar neerlagen. Het 's
voor ons een heele gebeurtenis, als iemand in
deze omgeving het eerste kievitsei vindt. De
schoolkinderen vertellen het allerwege en weldra
is de naam van den gelukkigen vinder op aller lip
pen en de jongens trekken dan ook moedig met
een pols op den schouder er op uit.
Hier en daar verschijnt ook een enkele om met
den arbeid op het land een begin te maken. De
echte lentestemming wil echter niet komen, want
er ligt een te zware druk op het maatschappelijk
leven. Het was verleden jaar een vruchtbaar
jaar, maar de prijzen van aardappelen en andere
vruchten bleven laag, zeer laag en in veler hart
was zorg, welke niet verdween.
Er wonen hier slechts weinig menschen, maar
enkele landarbeiders waren nochtans genood
zaakt heel den winter eiken morgen te gaan
naar de werkverschaffing en uitzicht, dat het be
ter zou worden was er niet. Daarbij komt, dat
er verscheidene zijn, die heel hun leven hun
eigen werk deden, maar de omstandigheden
dwingen hen om te zien, of zij niet bij anderen
arbeid kunnen vinden. Hoewel de loonen nog op
gewoon peil blijven, toch is het te voorzien, dat
de loonen eerder dalen dan rijzen zullen. Merk
baar is nu reeds, dat jongeren de plaats innemen
van ouderen, voor wie het steeds moeilijker
wordt aan den slag te komen. De kleine garde
niers hebben al een heel harden dobber en we
ten hun uitgaven niet door hun inkomsten te
dekken. Telkens hoort men, dat deze en gene
naar Amerika, Canada en andere oorden ver
trekt, niet omdat zij zoo begeerig zijn het eigen
land te verlaten, maar omdat de dreigende nood
hen dwingt. Waarlijk het is wel te verstaan, dat
er misnoegdheid in vele kringen heerscht, zelfs
menigeen, die wat hooger op den maatschappe-
lijken ladder staat krijgt het zwaar te verant
woorden. Het wordt meer en meer duidelijk dat
er op de een of andere wijze verandering komen
moet, indien de bevolking van het platte land
haar plaats op een behoorlijke wijze zal kunnen
blijven innemen. Is het wonder, dat de moed
vermindert en dat flinke jonge mannen naar alle
kanten zien, of zij niet ergens beter terecht kun
nen dan hier. Duidelijk is 't, dat we, al is het
niet in een snel tempo, teruggaan, want het gaat
niet over enkelen, maar over 't geheel. Het
spreekwoord, dat men de teering moet zetten
naar de neering, geldt ook nu, maar het is niette
min verdrietig om te moeten zien, dat er elk jaar
een weinig afgaat van wat met vlijt en zuinig
heid vroeger gespaard werd. Men moet er zich
over verwonderen, dat de kringen, waarin de
waarheid nog een ruime plaats, zooveel weer
stand bezitten, tegen het van alle kanten opdrin
gend socialisme en communisme, waaruit glashel
der blijkt, dat het geloof in God nog een groote
macht in 't leven is. Scheen het voor jaren, dat
ook bij name het Noorden van Friesland een
prooi zou worden van 't ongeloof, de ervaring
heeft geleerd, tot welk een zegen het voor een
volk is, als er nog een grootere of kleinere kern
is, welk diep overtuigd is, dat aan 's Heeren ze
gen alles gelegen is.
Het is dan ook nog een lichtpunt te midden
van de donkerheid, dat de gedachte veld wint
Het ongeloof zal niet brengen, wat het belooft
en vandaar, dat het in breederen kring niet meer
die invloed oefent als weleer. De moderne pre
diking heeft in de hervormde kerk een groote
verwoesting aangericht, zoodat een groot ge
deelte van de bevolking geheel van allen gods
dienst en kerk vervreemd zijn. In de doopsge
zinde gemeenten is het nog treuriger. Predikan
ten, die nog het oude evangelie verkondigen zijn
er niet. Hun kerkgebouwen en pastorieën dragen
over t algemeen het karakter, dat zij uit ruime
beurs zijn gebouwd en dit is voornamelijk een
gevolg, omdat vroegere vrome voorgeslachten
veel voor den eeredienst over hadden en de tra
ditie nog sterker onder hen doorwerkt. Alleen
het historisch geloof is zoo goed als verdwenen.
Vaak treft men nog bij hen een uitwendig zede
lijk leven, maar in 't godsdienstige is het de on
verschilligheid, welke er heerscht.
De welgestelde zijn anti-socialistisch, maar
naar de waarheid vragen zij niet. Meestal gaat
de jeugd naar de openbare school en de Bijbel
heeft in 't huiselijk leven geen plaats. In de Her
vormde Kerk kan de orthodoxe richting haar
plaats tot dusver behouden, maar er gaat geen
actie van uit. Zij zien de reorganisatie plannen
komen en gaan, doch beweging erover ontstaat
niet.
Op eenige plaatsen zijn er christelijke scholen
verrezen, maar al zijn zij weinig in aantal, niet
gemakkelijk zullen zij samenwerking met gerefor
meerden zoeken, ook al zou het daardoor mo
gelijk zijn, nog eens een christelijke school te
brengen, waar zij thans geheel ontbreekt en waar
zij zelf geen eigen school hebben, dan komen
zij er niet gemakkelijk toe om de kinderen naar
een van onze scholen te zenden.
De Gereformeerde Kerken blijven zich hand
haven en als men jaren terug ziet, dan winnen
zij, al gaat het langzaam, terrein. Kleine zwakke
kerken groeien en houden den strijd vol.
Een gunstig verschijnsel is, dat de christelijke
vereenigingen met opgewektheid hun arbeid
voortzetten.
Jongelings- en Meisjesvereenigingen bloeien.
Het is echter o zoo moeilijk om kinderen, buiten
onze kerken, te lokken naar een Zondagsschool.
Het verbreiden van evangelisatie-lectuur gaat
nog het gemakkelijkst. Blaadjes als „De Kande
laar" en dergelijke vinden nog wel lezers, doch
het is schier onmogelijk om menschen buiten onze
kringen te brengen in plaatsen, waar evangelisa
tie bijeenkomsten gehouden worden. Opmerke
lijk echter is, dat de woudstreken toegankelijker
zijn dan de meer vruchtbare oorden op de hooge
klei. De arbeid echter gaat door en wij gelooven,
dat die arbeid niet ijdel zal zijn. Intusschen is
het treurig om te zien, dat er velen geboren
worden, voor wie men niet eens den H. Doop
begeert, die verder opgroeien, zonder dat zij
met de melk des Woords worden gevoed. Er
zijn geheele kringen, die geen contact meer met
de kerk en den godsdienst hebben en die naar
't schijnt zich nooit met eenigen ernst afvragen,
of dit nu wel goed gaat. Oppervlakkig geoor
deeld leven zij alleen voor de aarde en bekom
meren zij zich in 't geheel niet, hoe zij eenmaal
zich verantwoorden zullen voor den rechter van
hemel en aarde.
Er zijn hier dorpen, waar het een zeldzaam
heid is, wanneer men voor een huwelijk kerke
lijke bevestiging vraagt. Het is hier eenigen tijd
geleden gebeurd, dat een Herv. predikant bij
gelegenheid van zulk een huwelijk meedeelde,
dat het ruim honderd jaren geleden was, dat het
laatste huwelijk kerkelijk bevestigd was.
Op begrafenissen komt het veelvuldig voor,
dat er niemand tegenwoordig is, die een woord
over dood en eeuwigheid spreekt. Men kan niet
zeggen, dat de bewoners hier in 't openbaar hun
vijandschap tegen de fijnen toonen, maar zij
staan onverschillig tegenover godsdienst en kerk.
Zou soms de malaise een oordeel moeten zijn om
menigeen tot inkeer te brengen. Dan zou het
inderdaad nog tot een rijken zegen kunnen zijn.
Wat in de laatste jaren door onze regeering
tot wegneming van maatschappelijke misstanden
gedaan is, draagt reeds veel bij, om de moeilijk
heden te verminderen. Denkelijk zal het nu wel
duidelijk zijn, waarom neerslachtigheid vele har
ten vervult. De Heere, die goed is, vermenig-
vuldige zijn barmhartigheden over deze in gees-
stelijk en maatschappelijk opzicht zoo donkere
omgeving.
BOUMA.
DE VERGADERING VAN
PAASCH-MAANDAG.
We begrijpen allen aanstonds, dat daarmee
bedoeld wordt de vergadering van de Zeeuwsche
afdeeling van den Nederl. Bond van Jongelings-
Vereenigingen op Geref. Grondslag, die al sinds