Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 15.
Vrijdag 11 April 1930.
44e Jaargang.
UIT JiET WOOSD.
PAPERS PES WOORPS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTEUR: D s, A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE.
VASTE MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, D. SCHEELE
en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal bij vooruitbetaling 1.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
GOLGOTHA,
Alwaar zij Hem Kruisigden.
Joh. 19 vs. 18a.
Golgotha was maar een onbeteekenende kale
hoogte in de nabijheid van Jeruzalem. 'tWas
maar een kleine heuvel, die zich niet ver boven
den beganen grond verhief. Als de psalmist zegt
Rondom Jeruzalem zijn bergen (Ps. 125), denkt
hij geheel niet aan Golgotha, maar staan hem
andere toppen voor oogen. Zooals de berg Sion
bij de trotsche Basan's bergen in 't niet zonk,
zoo was de heuvel Golgotha nietig in vergelij
king met de bergen, die om Jeruzalem zijn.
Maar van den Sions berg juicht de psalmdich
ter Dezen berg heeft God begeerd tot Zijne
woning (Ps. 68), en datzelfde geldt van Gol
gotha. God heeft deze plaats begeerd. Zij is be
kend geworden, en zal bekend blijven door alle
eeuwen heen. 't Is de kruisheuvel Golgotha, al
waar zij Hem kruisigden, Gods eenigen Zoon.
Van den Heere is dit geschied. Die rotsige hoog
te was de plaats van God verkoren. Daar heeft
Hij zijn gerechtigheid, zoo vlekkeloos en onge
schonden, voor ons ten toon gespreid.
Toen Jezus door Pilatus tot den kruisdood
overgegeven was, leidden de soldaten Hem weg
naar Golgotha. Van Romeinsch standpunt was
die plaats voor de terechtstelling geschikt, om
dat ze eenigszins verheven en niet eenzaam ge
legen was. De publieke weg liep er langs. Veel
volk trok daar, vooral nu het in Jeruzalem zoo
druk was, voorbij. De strenge kruisstraf kon
daar op een groote menigte menschen diepen
indruk maken. En van Joodsch standpunt was
de plaats Golgotha geschikt, omdat zij buiten
de stadsmuur gelegen was. Die heuvel lag bui
ten de heilige stad. Daar is Jezus gekruisigd.
Buiten Jeruzalem. En Hij, dragende zijn kruis,
ging uit naar de plaats genaamd Hoofdschedel
plaats, welke in het Hebreeuwsch genaamd wordt
Golgotha, alwaar zij Hem kruisigden. Zoo wil
den de Romeinen het. Zoo wilden de Joden het.
Zoo wilde het God Want daarom heeft Jezus
buiten de poort geleden, opdat Hij door zijn
eigen bloed het volk heiligen zou (Hebr. 13).
Het zijn maar weinig woorden, waarmee dit
schrikkelijk feit van Jezus' kruisiging wordt ver
haald. Gods Woord is sober in z'n mededeeling.
't Is alsof het ons gevoel meer wil sparen dan
opwekken. Wanneer wij met ons gevoel eenigs
zins in die vreeselijke zaak inkomen, beweegt ze
ons anders wel tot tranen toe.
Daar wordt vcor Jezus' oogen een gat in den
grond gegraven, de kruispaal daarin gezet en
met aarde vastgetreden, en dan grijpen de sol
daten Hem aan. Ze ontdoen Hem van zijn klee
deren, hijschen Hem tegen het kruis, en nage
len zijn handen en voeten vast. Zoo hangt onze
Heiland aan het foltertuig, bloedend, krimpend
van smart. Ze kruisigden Hem, Jezus, den hei
lige Gods, dien „rechtvaardige", die geen on
recht gedaan had en geen schuld was in Hem
gevonden. Doordat Hij onschuldig leed, werd
bij Hem het vlijmen der smart zeer verdiept.
En Hij hing aan het hout der schande. De
kruisdood was een wreede, maar ook schande
lijke straf, die op het uitvaagsel der maatschappij
toegepast werd. Verachtelijk hangt Hij daar.
Tot een schouwspel geworden. Versmaadheid
breekt en scheurt Hem 't hart vanéén. Maar
de Schrift weidt daar niet over uit. Ons gevoel
mag bij de kruisiging van Jezus wel meespreken.
Doch niet de aandoening over Zijn smart en
smaad moet ons gemoed bewegen, maar vooral
eigen schuld. Hij is voor ons aan het kruis een
vloek geworden. Daarom werd Hij geleid bui
ten de heilige stad. Hij heeft als een gevloekte
buiten de poort geleden. Uitgeworpen uit de
Joodsche natie. Weggestooten uit den kring des
Verbonds. Door de kruisiging werd Jezus af
gescheiden van des Heeren volk, kwam Hij in
helsche angsten, ging Hij de vreegelijkste Gods-
verlating tegemoet, zoodat Hij straks kermde
zijn Lamma Sabachthani. Hij werd overgegeven
aan den dood en aan Satan en kreeg te dragen
al Gods vervaarnissen. Daarvan heeft Hij ge
roepen in psalm 42 Al Uwe baren en Uwe
golven zijn over mij heengegaan. Dat is geweest
de diepte van zijn kruislijden. Dat is het ont
zaglijke van Golgotha, die plaats buiten Jeruza-
lems poort, alwaar zij Hem kruisigden.
Inderdaad ontzaglijke plaats door de gerech
tigheid Gods. Een Sinaï in heiligheid. Jezus bui
ten Jeruzalem aan het kruis Daar ligt een ge
richt in over ons. Wie dat niet gevoelt, die heeft
misschien wel eens met veel gevoel aan de krui
siging gedacht, maar hij werd nog nooit met zijn
hart daarbij gebracht om te aanschouwen deze
kruisiging. De gekruisigde Jezus spreekt ons van
zonde, vervloeking en dood. Keer in tot uzelf,
zegt Hij. Wat dunkt u van uzelven Wat zal
u wedervaren in den grooten dag, als de wraak
komt Wat komt u toe van Gods gerechtig
heid Zijn lichaamssmart profeteert ons de fol
terende smart der verdoemden in de helsche
pijn. Zijn smaad getuigt van hun versmading. Zij
zullen wezen tot versmaadheid en tot eeuwige
afgrijzing. En wat moet de ongetemperde vloek
des Heeren wel niet zijn 't Is niet in te den
ken, maar 't zal een verterende gloed zijn van
eeuwige verbolgenheid. Dit alles is tezamen zóó
verschrikkelijk en zóó diep vernederend voor
ons, dat wij zeer begrijpelijk van nature liever
blind zijn en deze dingen niet aannemen. En
toch is dat de prediking van Golgotha, het
Evangelie des Kruises. Evangelie Ja immers,
want wie deze dingen ziet in Jezus, die zal le
ven. Laat de kruisiging van Jezus ons maar door
dringen met het ootmoedig besef van wat wij
verdiend hebben aan smart, aan smaad, aan toorn
en eeuwige vervloeking. Dan gaat de grond van
ons hart trillen. Zoo beven wij voor het aan
schijn des Heeren. Maar zoo zingen wij ook
straks van zijn gerechtigheid. Want de gerechtig
heid Gods wordt hier geopenbaard uit geloof
tot geloof, en wij zullen uit ons geloof leven.
O, welk een vertroosting en zaligheid is hier
te aanschouwen voor het oog, dat voor Gods
straffende gerechtigheid niet blind wil zijn. Dat
dringt door tot Gods heilsgerechtigheid, die op
Golgotha haar stralen spreidt. Want dan gaat
in vervulling Deze ellendige riep en de Heere
hoorde en Hij verloste hem uit al zijne benauwd
heden. Schoon en verkwikkend is het kruis van
Christus voor een zondaarshart. Daarin is de
vergeving van onze zonden, de verlossing van
het verderf, de zegening met goedertierenheid
en barmhartigheden. Daar ontmoeten het liefde-
hart Gods en ons geloofsoog elkander. Aan die
ontmoeting hangt ons leven, en daaruit bloeit
ons leven. Zoo kunnen wij slechts komen tot
den roem des geloofs, die ons past op Gol
gotha. „Ik ben met Christus gekruisigd en ik
leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in
mij." Al te veel zwijgt die stem. Gebrekkig en
flauwhartig zeggen wij dit Paulus na, met vreeze
en beven, zoolang wij twijfelmoedig over ons
zelf door de zwakheid van ons geloof zijn. Wij
hebben noodig het kruis te zien, de kruisiging,
Jezus gekruisigd. Ziet de gestrengheid Gods en
gij zult Zijn liefde zien. Waar het gebed uit de
diepte klimt, antwoordt God uit den hooge.
Daar laat Hij zich niet onbetuigd. Want alzoo
lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn
eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een
iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar
het eeuiwge leven hebbe. Die zal den zegen ont
vangen van den Heere en gerechtigheid van den
God zijns heils.
JOH. DE BOER.
RAPPORT: UITBOUW DER BELIJDENIS.
III.
Wanneer deputaten hebben betoogd, dat aan
uitbouw der belijdenis behoefte is en die dus
wenschelijk moet worden geacht, gaan ze de
vraag onder de oogen zien naar de mogelijkheid
en verwerkelijking daarvan.
Zij meenen dan, dat de omstandigheden voor
nieuwe dogmavorming niet ongunstig zijn. Op
drieërlei is in dat verband te wijzen. Allereerst
dat God ons in de vorige en deze eeuw God
zalige en kundige Godgeleerden gaf, die met
name van de leer der H. S. diepgaande studie
hebben gemaakt. Dan, dat onze kerken ten aan
zien van de leer der H. S. in nood verkeeren,
omdat men haar bedoelingen toedient, die zij
niet hebben, zoodat het noodig is dat zij zich
op dit punt uitspreken. Eindelijk, dat de dogma
vorming niet mag worden overgelaten aan een
volgende generatie, omdat de geschiedenis leert,
dat naarmate de geslachten verder af staan van
een herleving des geloofs, zij ook in zuiverheid
van belijden afnemen.
Nu werd aan deputaten niet opgedragen om
de bestaande belijdenis op het punt van de leer
der H. S. te herzien, maar óf de confessie uit
te breiden óf de nadere uiteenzetting daarvan te
geven. Zij kozen voor uitbreiding. Dat hield in
dat zij rekening moesten houden met wat we
terzake reeds hebben. Dus geven ze in hun
proeve van 8 artikelen niet heel de leer der H.S.
Uitbreiding der belijdenis, werd door hen niet
noodig geacht op de navolgende punten
a. de lijst der kanonieke boeken, want een
opsomming daarvan wordt gevonden in art. 4
der Ned. Geloofsbelijdenis. Alleen zou bij een
eventueele herziening de Belijdenis in dat artikel
een en ander moeten worden gewijzigd
b. de leer van het getuigenis des Heiligen
Geestes in verband met de H. Schriftdie leer
is nog te zeer voorwerp van dogmatisch onder
zoek en de ontwikkeling daarvan is nog te wei
nig gemeengoed der kerken geworden, dan dat
er aan kan gedacht worden iets toe te voegen
aan wat in art. 5 van onze confessie dienaan
gaande wordt beleden
c. het onderzoek tusschen de kanonieke en
aprocriefe boeken wordt in art. 5 voldoende
aangewezen
d. de volkomenheid der H. Schrift wordt in
art. 7 der Confessie beschreven
e. eveneens blijkt de noodzakelijkheid der
H. Schrift voldoende uit de belijdenis.
Onafwijsbaar achten deputaten uitbreiding der
confessie op de volgende punten
a. de algemeene openbaring
b. de bijzondere openbaring en haar samen
hang met de algemeene
c. het verband en het onderscheid tusschen
de bijzondere openbaring en de H. Schrift
d. de ingeving der Heilige Schrift
e. het gezag der Heilige Schrift
f. de duidelijkheid der Heilige Schrift
g. de uitlegging der Heilige Schrift.
Wat de algemeene openbaring betreft zijn er
in hoofdzaak drie dwalingen 1dat een open
baring Gods niet bestaat2) dat er maar één
openbaring is, de algemeene 3) dat algemeene
en bijzondere openbaring als volkomen gelijk
waardig naast elkaar staan en dus niet wat men
afleidt uit de algemeene openbaring moet onder
worpen zijn aan de uitspraken der H. Schrift.
Zoo wordt de Rede op den troon gezet. Hier
is de dwaling, waartegen de Walchersche arti
kelen (van 1693) al waarschuwde„Zoover
is het er vandaan, dat het getuigenis van de rede
alzoo vast, zeker en onfeilbaar zou zijn als het
getuigenis van Gods Woord, wijl het getuige
nis Gods altijd meerder is dan het getuigenis des
menschen".
Tegen de dwalingen op dit punt getuigt nu
ook al de Ned. Geloofsbelijdenis in art. 2. Maar
uitbreiding is hier toch gewenscht.
Ook dient gelet op den samenhang tusschen
de algemeene en bijzondere openbaring. Over de
bijzondere openbaring, voorzoover die niet sa
menvalt met de H. S., wordt in onze belijdenis
maar weinig gezegd. De H. Schrift wordt tegen
woordig niet allereerst daarom bestreden, dat
men tegenstrijdigheden in haar meent te ontdek
ken, maar omdat zij behoort tot de bijzondere
openbaring.
Evenzeer moet aandacht gegeven worden aan
de onderscheiding tusschen de bijzondere open
baring en de H. Schrift. Niet geheel de bijzon
dere openbaring werd opgeteekend in de H.
Schrift. Maar daarin ligt dan óók dat het deel
der bijzondere openbaring, dat wel in de H. S.
werd opgeteekend, blijvende beteekenis heeft
voor alle eeuwen. Anderzijds moet hier positie
genomen tegen de dwaling, dat de bijzondere
openbaring nog steeds zou doorgaan.
Over de ingeving der H. Schrift zeggen onze
belijdenisgeschriften niet veel. Dat behoeft niet
te verwonderen. De ingeving der H. S. was toen
niet in geding. Tegenwoordig worden echter vele
theoriën voorgedragen, die niet toelaatbaar zijn.
Daar is de dualistische inspiratietheorie, die de
inspiratie niet geheel verwierp, maar leert dat
alleen de heilswaarheden en de normen voor het
zedelijk leven door den Geest zijn geïnspireerd
maar dat daarbuiten vallen, de historische, geo
grafische en andere gegevens. Dan de negatieve
inspiratie theorie, dat de H. Geest alleen zou
hebben behoed voor dwaling, of de approbatieve,
dat de H. Geest niet meer zou hebben gedaan
dan het geschrevene goedkeuren. Verder de
dynamische inspiratie-theorie van Schleierma-
cher, dat niet de Schrift geïnspireerd is, maar
dat alleen de personen der schrijvers werden
geïnspireerd en dat die inspiratie niet wezenlijk
verschilt van die van andere vrome schrijvers.
Ook is nog te noemen de mechanische inspiratie
theorie, alsof de H. Geest zich van de bijbel
schrijvers als van mechanische krachten zou heb
ben bediend. Tegenover al die verkeerde theo
riën moet gesteld de zuivere opvatting van de
Schriftinspiratie.
Over het gezag der H. Schrift wordt in onze
confessie wel breeder gehandeld in art. 5 en 7.
Maar vooral wordt daar positie genomen tegen
de dwaling van Rome. In onze dagen is vooral
noodig het gezag der H. Schrift te handhaven
tegen het relativisme, het subjectivisme en het
kriticisme. Het relativisme tast in den grond elk
gezag aan. Het subjectivisme zegt, dat wat waar
is voor mij, nog niet waar behoeft te zijn voor
ieder ander. Daartegenover moet uitgesproken
dat het volstrekte gezag der H. Schrift geldt
voor alle tijden, alle menschen en op alle gebied
des levens. Om de objectiviteit van het Schrift
gezag zoo sterk mogelijk te doen uitkomen moet
voorop gesteld worden, dat de Schrift geloof
waardig is om haar zelf. Het kriticisme wil het
gezag der wetenschap stellen boven dat der
Schrift. Maar al biedt de H. S. geen stellin
gen in wetenschappelijken vorm de diepste
beginselen der kennis over den oorsprong, het
doel en den grond van het voortbestaan aller
dingen worden in de Schrift geopenbaard en
deze staan boven de wetenschap.
Ook de aanvallen op de duidelijkheid der H.
Schrift zijn toegenomen. De Schrift zou een door
en door Oostersch boek zijn en voor ons Wes
terlingen onverstaanbaar, wanneer niet het Oos
tersch licht daarover doorbreekt. Nu moet wor
den erkend dat in de H. S. dingen zijn zwaar
om te verstaan, maar het licht daarover kan niet
opgaan noch uit het Oosten noch uit het Wes
ten, maar kan alleen afdalen van boven.
Eindelijk moet nu ook iets gezegd over de
uitlegging der H. Schrift. Daar zijn beginselen
van goede Schriftuitlegging, die al meer worden
prijsgegeven. Zoo bijv. de bevoegdheid der
Schrift om zichzelf uit te leggen de onderge
schiktheid van alle menschelijke uitlegging aan
de uitlegging der Schrift zelf. Daarom is noodig
die goede beginselen kerkelijk vast te leggen.
Al die overwegingen leidde de deputaten en
ze hebben dan gepoogd in hun proeve van 8
artikelen aan te toonen, dat in de behoeften van
dezen tijd kan worden voorzien.
CHRISTELIJKE MIDDENSTAND.
Ook de Christelijke handeldrijvende en indu-
strieele middenstand in Nederland heeft zijn
Vereeniging.
Die Vereeniging heeft een goed doel. Daar
over staat in haar statuten Zij eerbiedigt de
ordinantiën Gods in Zijn Woord geopenbaard
stelt zich ten doel de erkenning, verbreiding en
toepassing der Christelijke beginselen op maat
schappelijk terrein en wenscht de zedelijke en
stoffelijke belangen van hare leden en hunne
ondergeschikten te behartigen.
Helaas verstaan vele middenstanders, die
krachtens hun Christelijke belijdenis bij deze Ver
eeniging moesten zijn aangesloten, in dezen nog
niet hun roeping. Zij geven de voorkeur aan een
z.g.n. neutrale organisatie. Het is wel een droe
vig verschijnsel, dat alzoo moet worden gecon
stateerd. Maar het is er. Daarom moeten de
pogingen worden voortgezet om ook dezulken
deovertuiging bij te brengen dat zij in een Chris
telijke organisatie behooren.
Zulk een poging zal weer worden gedaan,
wanneer D.V. 15 April a.s. een propaganda-
vergadering zal worden gehouden, in dit num
mer elders nader aangekondigd, waarin de heer
Siebesma uit Den Haag zal spreken over het
onderwerp „De evenaar uit het huisje
Laten nu allen, die voor het lidmaatschap de
zer Vereeniging in aanmerking komen, toonen
dat zij althans bereid zijn aan te hooren wat in
dezen hun roeping geacht wordt. Dan hebben
we alle hoop, dat ook zij overtuigd zullen wor
den, dat het toch eigenlijk niet aangaat langer
in een neutrale organisatie te blijven.
HEIJ.