FEUILLETON.
IS UITBREIDING DER V.U. WEL NOODIG?
Het zou geen wonder zijn als er onder hen,
die een propaganda woord voor onze Vrije Uni
versiteit lezen, waren, die van meening zijn, dat
wij eigenlijk heel weinig behoefte hebben aan de
bepleite uitbreiding, omdat we toch onze God
geleerde wetenschap hebben, die beoefend en
gedoceerd wordt aan twee inrichtingen.
Temeer niet, omdat toch in Godgeleerdheid
over allerlei zaken, die de natuurbeschouwing
aangaan, wordt gehandeld op grond van de
eenig ware gegevens, die immers aan Gods
Woord worden ontleend.
Wij verstaan een dergelijke gedachte heel
goed.
Toch moeten we haar bestrijden en wel vooral
hierom, dat in de Godgeleerde studie door alle
eeuwen heen gebruik is gemaakt van wat aan
andere takken van wetenschap kon worden
ontleend tot staving van de waarheid der Schrift.
Zoo deden alle groote godgeleerden.
Zoo deden Kuyper en Bavinck.
Zoo doen de theologen het nog.
En zoo moeten ze doen.
Veel te weinig wordt ingezien, dat de natuur
wetenschappen, om daarbij nu te blijven, want
die hebben onze aandacht voornamelijk, tot steun
kunnen worden voor de theologie.
Was het de natuur openbaring, die Job moest
overtuigen van Gods grootheid en majesteit, en
werd door den Heere tegenover Job gewezen
op de voor 't oog zichtbare natuur, nu de we
tenschap aan 't licht heeft gebracht, dat in de
wereld van het kleine dezelfde orde heerscht
en dezelfde beweging wordt gevonden, kan ook
die verschijnselenwereld dienst doen om Gods
heerlijkheid te toonen.
Niet alleen het ruime hemelrond vertelt Gods
eer en heerlijkheid en verhaalt ons Gods won
deren, macht en wijsheid, dat doet niet minder
de wondere wereld van het kleine, want zij
toont er ons meer en meer van, uit welke bouw-
steenen God heel het majestueuze wereld, ge
heel heeft opgebouwd.
En wij als Gereformeerde Christenen moeten
den drang in ons waarnemen om overal de voet
stappen aan te wijzen.
We kunnen het echter wellicht nog op andere
wijze toelichten, hoe de natuurwetenschap dienst
kan doen voor de theologie of de Godgeleerd
heid.
Mogelijk weet gij het wel, dat in de leer van
God ook de vraag besproken wordt of het be
staan van God kan worden bewezen. En daarbij
wordt dan nagegaan welke bewijzen gewoonlijk
worden aangevoerd en welke waarde zij hebben.
Een van die bewijzen is het doelmatigheids-
bewijs.
Wat wil dat zeggen
Dit, dat er in de natuur vele verschijnselen
worden aangetroffen, die er op wijzen, dat een
bepaald doel wordt nagestreefd.
Maar als dat zoo is, dan moet er, dat is de
redeneering, een wezen zijn, die het alzoo heeft
gewild en die de doelstreving in de natuur heeft
gelegd.
Nu heeft de ongeloovige natuurwetenschap
steeds getracht heel die doelstreving te ontken
nen.
Zij ziet wel, dat het eene een gevolg is van
het andere, maar toegeven, dat daarin meteen
op een doel wordt aangestuurd, ziet, dat wil
zij niet.
Aan God mag immers geen plaats worden
ingeruimd in de natuurbeschouwing.
Daarom heeft zij daarvoor het toeval inge
voerd.
Wanneer echter de wetenschap zelve in staat
is de doelmatigheid in de natuur aan te wijzen
en vast te stellen, vooral in de levende natuur,
dan wordt de wetenschap tot steun van de God
geleerdheid.
Weer kan een boek worden genoemd.
Een Roomsch Godgeleerde heeft onlangs een
boek uitgegeven, dat over het doelmatigheidsbe-
wijs van het bestaan van God handelt en de
gedachte komt op, och of al onze menschen
zoon boek eens konden lezen, ze zouden zeker
niet langer aarzelen allen krachtig mee te wer
ken aan de inrichting van de vierde afdeeling
aan de Vrije Universiteit en met gewilligheid
en vreugde hun offers daarvoor brengen.
Wat nu van het doelmatigheidsbewijs voor
het bestaan van God werd opgemerkt kan ook
van toepassing worden gemaakt op het oor-
zakelijkheidsbewijs.,
Misschien doojrzien allen niet onmiddellijk deze
dingen.
Mogen we ons daarom eens een eenigszins
vreemde raadgeving veroorloven
DE OOM UIT AMERIKA.
XIX.
En zoo gebeurde het op een keer, dat vrouw
Kardoes, op haar mooist uitgedost, dat wil zeg
gen voozien van kleeren, waarin niet al te veel
scheuren en gaten waren, naar het station wan
delde en een kaartje derde klasse Den Haag
nam.
Ze vond het wel fijn dat reisje. Het was toch
prettig er eens echt uit te zijn. Dat had een
mensch toch ook eens noodig. Toen het einde
der reis naderde, kreeg ze het echter langzamer
hand warm. Of dat nu kwam van het zonnetje,
dat zich meer en meer liet gelden, of dat het
kwam, doordat ze toch wel een beetje tegen
haar boodschap opzag, weet ik niet, maar dat
ze het warm kreeg was een feit. En als je
warm bent, word je licht dorstig ook.
Het was dan ook geen wonder, dat onze rei
zigster, in Den Haag aangekomen, wel naar
eenige verfrissching begon te verlangen.
Nu had ze een kop koffie kunnen nemen,
maar ze vond, dat je dat net zoo goed thuis
kon drinken. Als je op reis bent, wil je toch ook
wel eens iets anders hebben. Ze loopt de sta
tionsstraat een eindje op. Daar ziet ze wel groote
café's, maar daar zal ze toch niet ingaan. Neen
dat is te duur. Dat is goed voor deftige men
schen, maar niet voor haar.
Misschien als haar werk hier is afgeloopen,
als ze den buit te pakken heeft, dat ze het er
Deze raadgeving, dat wij dan maar op gezag
van menschen, die er over kunnen oordeelen,
aannemen, dat we allen schouder aan schouder
moeten staan om het ideale plan te verwezen
lijken ten opzichte van de uitbreiding onzer
hoogeschool.
Het Calvinisme mag niet achterblijven.
Vooral niet in ons Vaderland.
J. DE VRIES.
UIT DE PERS.
BRIEVEN ZONDER ADRES.
Vele christenen hebben een zwaar en moeilijk
leven.
We bedoelen nu niet voor wat betreft hun
blijdschap over de zekerheid van den band met
Christus, of hun strijd van eiken dag met de
booze machten rondom en in hen. We denken
aan iets anders en dat is het leven van eiken
dag. De week heeft, ook voor den christen, zes
werkdagen en één rustdag, dus het werk neemt,
begrijpelijkerwijs, in zijn leven een zeer ruime
plaats in. Maar wat is nu gemakkelijker, om
's Zondags een christen of een christin te we
zen, of op de zes werkdagen Och kijk, dat
is een soortgelijke vraag als die andere, wat nu
gemakkelijker is, om in voorspoed geduldig en
dankbaar te wezen, of wel in tegenspoed 7
Zulke vragen worden uit wijsheid niet ge
steld. Of het moeilijker, of gemakkelijker is, om
op den Zondag christen te wezen, of op de zes
werkdagen, ik weet het niet, 'k geloof, dat het
beide even moeilijk is, omdat God het ons moet
leeren en wij zijn eigenzinnige en onoplettende
leerlingen.
Maar één ding durf ik wel zeggen, n.l. dat
het, objectief gezien, voor den een heel wat ge
makkelijker is om op de zes werkdagen, christen
te zijn, dan voor den ander.
En nu denk ik aan bepaalde groepen.
Aan onze zakenmenschen allereerst, 'k Heb
wel eens gehoord, dat een christen feitelijk geen
zakenman kan wezen, maar daar geloof ik niets
van. Och, een christen kan feitelijk niets wezen,
ook geen dominé, of professor in de theologie,
want alles wat hij met z'n handen aanraakt be
duimelt en verkreukelt hij. Ieder ambt, ieder be
roep heeft z'n eigen groote gevaren. Die ont
moet ook de zakenman, welke verstaat, dat hij
ook als zakenman christen moet zijn. Dat kan,
maar het is dikwijls heel zwaar en heel moeilijk.
Daar is gebed voor noodig, om staande te blij
ven niet alleen, maar het is een groote genade,
als de menschen zeggen met dien man kan men
met vertrouwen zaken doen, dat is een christen
Daar zit hemelmuziek in en ik zie het als een
veeg teeken, dat dikwijls veel eerder van een
christen, die in zaken is, gezegd wordt, hij is
een gladde jongen, dan wel, hij is een christen
Daar zijn er meer, die het moeilijk en zwaar
hebben onder ons.
Zij, die dag in dag uit, zitten op een groot
kantoor met allerlei collega's. Met grove en
fijne spotters, met ongeloofspropagandisten, enz.
Waar er altijd zijn, die snuffelen, of ze niet
iets ten nadeele van de christenen, of hun lei
ders, kunnen vinden, om het hun christelijke
collega voor te leggen en hem er mee te prik
kelen.
Weten uw collega's op het kantoor, dat gij
een christen zijt, tenminste moet zijn
,,Och, zegt men wel eens, ik praat nooit over
die dingen, 't helpt toch niets en we mogen toch
ook geen paarlen voor de zwijnen werpen
Zoo, weet ge dat zoo goed, maar dan zult
ge toch eerst eens moeten onderzoeken, wat
Jezus met die paarlen en wat hij met die zwij
nen bedoelde. Ik vrees, dat Zijn waarschuwing
in vele gevallen, waarin ze als excuus gebruikt
wordt, niet opgaat. Maar dat meer als terloops.
Weten uw collega's op het kantoor niet eens,
dat gij een christen zijt, dat ge u Gereformeerd
noemt Dat is een veeg teeken Niet, dat ge
met een boordje om uw hals, moet loopen ik
ben Gereformeerdbewaar me voor die
,,bordjesmenschen", maar weten ze het heusch
anders niet Dan vrees ik zeer voor u. Mogelijk
zeggen ze welnou, hij gaat 's Zondags naar de
kerk en dat is verkeerd van hem, maar overigens
is het iemand, waarmee je kunt lezen en schrij
ven. Ook dan vrees ik zeer voor u.
Niet, dat een christen een onaangename en
onprettige collega moet wezen, integendeel, de
beste christen is ook de beste collega, maar
het gaat er om, welk licht wij laten schijnen.
De naam Gods wordt niet meer gesmaad, dan
dan eens eventjes van neemt, maar nu nog niet.
Weldra slaat ze een zijstraat in en dan een
steeg. Daar ziet ze een gelegenheid, waar ze
eens lekker kan uitrusten en het duurt niet lang,
of vrouw Kardoes zit voor een groot glas bier.
En dat laatste duurt ook weer niet lang, want
het groot glas bier is weldra een leeg bierglas.
Maar daar is wel raad op gelukkig. Je tikt maar
even met je glas, een kraantje wordt er open
gezet en de eerste toestand is weer hersteld.
Zoo drinkt vrouw Kardoes verschillende glazen
van het vocht en als de vrouw, die haar bedient
er even aan herinnert dat het bier nog al duur
is, haalt de bezoekster triomfantelijk haar beurs
te voorschijn en laat eenige blinkende guldens
zien. Dit heeft een merkwaardigen invloed op
enkele andere bezoekers en bezoeksters. Ter
stond knoopen ze een gesprek met vrouw Kar
does aan die dat niet beter meende te kunnen
waardeeren, dan een rondje te geven. En zelf
drinkt ze natuurlijk mee. Maar 't is gek, het is
net, of de dorst, inplaats van te verminderen, al
door grooter wordt. Vandaar dan ook het ver
langen om telkens meer te drinken. En ondertus-
schen komt de tong van de gulle vrouw in be
weging. En dat werd tijd ook. Dat ding was niet
gewend daar zoo rustig in z'n hokje te liggen.
Eiken dag was de eigenares gewoon uren lang
met de buurvrouwen te redeneeren en te con-
fereeren, waarbij „dat kleine lid" natuurlijk zeer
in actie was. En nu die heele lange reis had
die tong zich nagenoeg niet bewogen. Geen won
der dat ze grooten lust had de schade in te
halen. En zoo gingen er uren voorbij onder
gezelligen kout en het genot van het heerlijke
om die christenen, die verstoppertje spelen, die
soms meehuilen met de wolven in het bosch,
hoewel ze weten, dat ze het niet mogen doen.
Moeilijk hebben het ook onze christenarbei
ders en niet het minst de jongeren onder hen.
Daarover aan de koffietafel eens wat te praten,
is nog heel iets anders dan er zelf in te zitten.
Op een fabriek, op een karwei te zijn, dag in
dag uit, met nagenoeg allemaal andersdenken
den, met spotters en vijanden. Daar ziet men
practisch wat dat beteekentalle booze raad
slagen, die tegen uw heilig Woord bedacht wor
den.
Laat eens één van onze voormannen en lei
ders een vinger in de asch steken, iets zeggen of
doen, en op de werkplaats, in de fabriek, op het
karwei krijgen „de fijnen" het op hun brood.
En dat gaat soms de heele week zoo. Afgeven
op de kerk, die de beschermster van het kapitaal
en van de uitbuiters is, spotten met het heilige.
Als ze daar gaan schaften en er vouwt er
één, in het bijzijn van z'n vijandige kameraden,
z'n handen en bidt, dan luisteren de engelen
en ze verwonderen zich.
De spraak moet ons openbaar maken, maar
vooral ook ons zijn één van hen, die bij Jezus
hooren.
Moeilijk en zwaar is het werkelijk christen
zijn voor velen. Voor hen is de Zondag een
eenige dag. Daarom moet ook altijd de predi
king des Woords er mee rekenen, dat er daar
ook zitten, die soms de geheele week weer in
de zeef moeten. Niet vele edelen en niet vele
machtigen, menschen, die geen glacé dragen,
soms eelt in de handen hebben, maar die door
God gesteld worden op gevaarlijke posten en
daar getuigen zijn.
Daar zijn op onbelangrijke plaatsen, waar
maar een enkele ze soms ziet, van die echte
trouwe mannen en vrouwen, die God de genade
geeft om iets voor Hem te zijn.
Die trouw wordt wonderlijk beloond.
Want in het koninkrijk Gods geldt een zeer
bijzondere wet. Naar het woord des Konings,
in Wiens mond het gericht is, geldt het daar,
dat wie hier over weinig getrouw geweest is,
straks over veel gezet zal worden.
Dat sterke eri dat bemoedige velen, die nu
week in week uit maar weer den strijd en de
moeiten in moeten.
('s-Gravenh. Kerkbode.) J. H.
CulemborgCand. M. de Boer, Hulppred. te
Haarlem.
Midsland en West-Terschelling
Cand. W. J. van Hoek te Soestdijk.
Vledder J. D. van Ginhoven,
Cand. te Middelburg.
Capelle a. d. IJsselJ. v. d. Berg te Rhoon.
AANGENOMEN NAAR
Wartena-EernewoudeCand. G. Melles te
Zwolle.
Amsterdam (voor den miss. dienst te Djocja)
D. J. B. Allaart te Kollum.
BEDANKT VOOR
MijdrechtJoh. Mijnen te Zalk en Veecaten.
Vledder Cand. G. Melles te Zwolle.
Leiden. Wegens emeritaat hoopt Ds. H.
J. Kouwenhoven D.V. 31 Maart a.s. afscheid
te nemen van de Kerk van Leiden.
Bozum. Ds. F. H. Boersma, die emeritaat
vroeg en verkreeg denkt D.V. 30 Maart af
scheid te preeken.
Zuidbroek. Ds. R. Heidema is voorne
mens na verkregen emeritaat D.V. 31 Augustus
1930 afscheid te nemen en gaat zich daarna
metterwoon te Soestdijk vestigen.
Amsterdam. D.V. 19 Maart herdenkt Ds.
T. Ferwerda zijn zilveren ambtsjubileum. Hij
diende de kerken van Monnikendam 19051911;
Vlissingen 19111913 en sinds 2 Maart 1913
de kerk van Amsterdam, waar hij om zijne pre
diking en verderen arbeid zeer gezien is en
ruime plaats heeft in de liefde der gemeente.
Hoe kort Ds. Ferwerda ook in Zeeland is
geweest, toch is hij er nog niet vergeten en al
len, die hem hebben leeren kennen bij den ker-
vocht.
Tot de eigenares van het kroegje voorstelde
om eerst eens af te rekenen, want anders kon
men zoo licht in de war komen. En zoo gaf ze
een groot aantal glazen bier op, hetwelk betaald
moest worden. Vrouw Kardoes vond het aantal
wel wat erg groot, maar haar verstand was niet
helder genoeg om alles na te rekenen en bo
vendiendat kon je toch ook niet doen in
zoo'n net café. Dat stond zoo achterdochtig.
En zoo betaalde ze dan, wat ze schuldig was,
of liever wat ze heette schuldig te zijn en toen
bleek, dat ze nog slechts een paar dubbeltjes
over had van al haar schatten. Dat vond ze
toch wel jammer, want ze had nog graag iets
willen eten, liefst iets warms. Ze zeide dat dan
ook tegen hen, die door haar getracteerd waren,
in de hoop, dat deze nu eens gastvrij zouden
worden en haar voorzien van de noodige spij
zen. Maar zonderling, toen die menschen be
merkten, dat er geen geld meer was, schenen
ze plotseling allen haast te krijgen en de één
na de ander verliet het lokaal. Vrouw Kardoes
vond het nu ook tijd worden om heen te gaan.
De caféhoudster wees haar een tram, die ze
moest nemen en na een poosje rijden, stapte ze
uit. Althans dat had ze willen doen. Maar het
was net, of al het bier door het schommelen
van den tramwagen aan het gisten was geslagen
en de bedwelmende dampen haar nu naar het
hoofd stegen. Ze voelde zich heel erg draaierig.
En inplaats uit den wagen te stappen, zooals
dan toch de bedoeling was, viel ze er uit en
lag weldra lang uit op de straat. Eerst schrok
ken de omstanders, maar toen ze bemerkten,
kelijken en classicalen arbeid bieden hem op
zijnen feestdag hartelijke gelukwenschen aan met
den bede, dat God hem nog lang als een trouwe
wachter ten zegen stelle.
Op 2 April a.s. hoopt Ds. Tj. Petersen
alhier, te gedenken, dat hij 25 jaren geleden te
Oosterzee in het predikambt werd bevestigd.
Daarna diende hij de kerk van Winsum, Pur-
merend, Anjum, Wolvega en sinds 1 October
1927 van Boskoop.
Waar Ds. F. M. ten Hoor, vroeger die
naar des Woords bij de kerk van Franeker, in
dertijd eene voorname plaats innam in de Geref.
Kerken hier te lande, nemen we het volgende
over hem over (Rott. a. r.)
„Op 19 Februari heeft Prof. F. M. ten Hoor
eineritus-hoogleeraar aan de Theol. School te
Grands Rapids van de Chr. Geref. Kerk in N.
Amerika, zijn 75sten verjaardag gevierd en te
vens het feit, dat hij 50 jaar geleden in den
dienst des Woords bevestigd werd.
Hij is 8 jaren predikant in Nederland geweest
het laatste te Franeker waar hij van 15 April
1888 tot 29 Maart 1896 gearbeid heeft. Hier
nam hij een beroep aan voor de Oakdale Park-
kerk te Grand Rapids. In 1900 werd hij hoog
leeraar in de Dogmatiek aan bovengenoemde
Theologische School, welk ambt hij tot 1924
bekleed heeft. Zoo heeft hij in weerwil van
een zwakke gezondheid en soms ernstige ziekten,
nog een veeljarig leven van drukken practischen
arbeid mogen hebben.
„The Banner" getuigt van Prof. ten Hoor,
dat deze een krachtige persoonlijkheid en iemand
met buitengewone gaven is. Hij bezit een scherp-
zinnigen geest en is een zelfstandig denker, waar
aan hij paren mag een zeldzame mate van nauw
keurig en helder zijn gedachten en oordeel uit
te drukken. Zijn prediking is zoowel diepzinnig
als eenvoudig. Hij is niet alleen een geleerde,
maar ook een practisch man, die in kerkelijke
vergaderingen en op de colleges vele wijze wen
ken gaf.
Het blad betreurt, dat Prof. ten Hoor zelden
meer in kerkelijke vergaderingen gezien wordt
en ook niet voor de pers schrijfthij gaat nog
geheel in de studie en in zijn boeken op.
Groningen. De gansche nalatenschap van
Mevr. K.D. is bij testament vermaakt aan de
Geref. Kerk.
Te Putten (G.) legateerde wijlen Mej.
de Wed. D.D. aan de Geref. Kerk aldaar een
som van 2000, vrij van successierecht.
In de „Geref. Kerkb. van Scheveningen"
wordt er op gewezen, dat in de Geref. Kerk al
daar het geboortecijfer daalt. In de laatste 10
jaar vermeerderde de Geref. Kerk te Scheve
ningen met niet minder dan 43 pCt. in zielental.
En toch, in 1920, toen de Gemeente ongeveer
2000 zielen kleiner was dan nu werd de Doop
aan 217 kinderen bediend in 1929 echter slechts
aan 175. In plaats van de regelmatig te wachten
vermeerdering is er dus een aanmerkelijke ver
mindering. „Het schijnt", aldus de Kerkbode,
„dat zondige gebruiken uit de wereld ook door
sommigen worden aangewend tot gezinsbeper
king."
Bovenstaand bericht heeft ons wel iets te zeg
gen, want ook in kringen, waarvan het toch ze
ker niet zou verwacht worden, schijnt iets bin
nen te dringen, dat uit den booze is en waar
tegen niet ernstig genoeg kan gewaarschuwd.
Over het algemeen deelen wij, predikanten
in Zeeland, in de liefde en aanhankelijkheid van
ons Geref. volk en dat vaststellende, wordt het
volgende overgenomen om te laten zien, dat er
ook in andere landen nog wel sympathie is voor
predikanten
„In Joego-Slavië is de verhouding tusschen
Gemeenten en predikanten een zeer hartelijke
wat wel blijkt uit de ontvangst van den nieu
wen Geref. predikant te Torza, toen hij van
het spoorwegstation werd afgehaald. De wach
tende menigte was zóó groot, dat de brand
weer er bij te pas moest komen om de orde
te handhaven. In drie rijtuigen, elk met vier
paarden bespannen, reed de nieuwe predikant
met zijn gevolg naar de kerk en de pastorie,
daarbij begeleid van een groote ruiterschaar.
't Lijkt wel op de intocht van een pas be
noemden burgemeester in een Zeeuwsch dorp.
Zoo iets zou hier bij een predikant toch niet
passen. Zeker die brandspuit niet
K.B. S.
dat de gevallene onder den invloed was van den
drank, lachten sommigen, terwijl anderen iets
in zich voelden opkomen, dat veel op walging
leek.
Met veel moeite en met behulp van een paar
jonge kerels, wist ze overeind te krabbelen en
weldra laveerde ze in de richting van het politie
bureau. Daar aangekomen vroeg ze naar den
Commissaris. Een agent, die weldra bemerkte,
dat het met de vrouw niet zuiver was, liet haar
in de wachtkamer en vroeg haar, wat ze
wenschte.
„Dat zal ik wel aan den Commissaris zeggen.
Dat ben jij toch niet
„Als U (en de agent drukte speciaal op dat
U) mij niet zegt, waarvoor U den Commissaris
wenscht te spreken, krijgt U hem niet te zien.
Hij is niet zoo maar voor iedereen te spreken."
Nadat vrouw Kardoes toen meedeelde, dat ze
inlichtingen over haar jongen kwam inwinnen
en dat ze daarom den Commissaris zelf wou
spreken, beloofde de agent haar verzoek te zul
len overbrengen.
Na een poosje kwam hij terug en vroeg haar
hem te volgen.
Ze bleven staan voor een deur, waarop met
groote letters stond geschrevenCommissaris
van politie. De agent klopte en toen er „ja"
geroepen werd, opende hij de deur en noodigde
de vrouw uit binnen te gaan.
(Wordt vervolgd)