Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 10. Vrijdag 7 Maart 1930. 44e Jaargang. Redacteur: Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, P. J. ?.d. ENDE, P. STAAL Pzn.f en R. J. v. d. VEEN. Persvereeniglng Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. DADERS DES W00RDS. ZEEU KERKBODE AbonnementsprIJsi per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Ad ter entleprljsi 15 oent per regel; bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Plrma LITTOOIJ a OLTHOPP. Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiên tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEPOON 2SS. 6IRONUMMER 422 8 0 DOOR LIJDEN GEHEILIGD. Want het betaamde Hem, om welken alle dingen zijn en door welken alle dingen zijn, dat Hij vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. Hebr. 2:10. De Kerk des Heeren belijdt te gelooven in Jezus Christus, den Heere, die geleden heeft en gekruisigd is. Het kruis van Golgotha, dat den Jood een ergernis en den Griek een dwaasheid is, is haar het dierbaar voorwerp en tevens het hechte steunpunt van haar geloof. Zij weet dat zij door het gezegend lijden en sterven des Hee ren vergeving van zonden heeft, en eenmaal de kroon des levens en der heerlijkheid ontvangen zal. Door zijn lijden toch is Christus voor haar geheiligd, opdat God door Hem, den oversten Leidsman der zaligheid, vele kinderen tot de heerlijkheid leiden zou. Dat Christus door lijden is geheiligd gewor den is eene van die waarheden, die wel niet in haar diepte door een mensch gepeild of geme ten kunnen worden, maar waarin de H. Geest toch opening geeft aan allen, die van Hem een geheiligd verstand ontvangen. Zeker mag niet voorbijgezien dat de uitdrukking zelf een weinig geoefende in de H. Schrift duister wezen kan. Zoo iemand vraagt hier om licht. De uitdruk king dat Christus geheiligd is, komt hem vreemd en raadselachtig voor. Is Christus dan niet heilig Is Hij niet heilig ontvangen en zonder zonde geboren Kon Hij niet vragen zelfs zijn bitterste vijanden rechters zijnde Wie van ulieden overtuigt mij van zon de Lezen wij nietDie geene zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in zijnen mond ge vonden Welnu, als Hij dan geene zonde had, als Hij waarlijk vrij was van aangeborene en werke lijke zonden, hoe kan dan gezegd dat Christus is geheiligd geworden Zie, dat Gods volk op aarde moet geheiligd worden, dat is duidelijk zij zijn in zich zeiven door de zonde geheel ver dorven, onrein en onheilig. Maar hoe kan het van Christus gelden, van wien wij met de Schrift belijden, dat Hij een hoogepriester is heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zon daren Toch is de zaak niet moeilijk. Bij het gehei ligd worden van Christus moogt ge natuurlijk niet een oogenblik denken aan een heiliging zoo als die bij menschen, die zondaren geworden zijn, plaats vindt, alsof ook uw Heiland van eenige zonde gereinigd, van eenige onvolkomen heid of onvolmaaktheid genezen zou moeten worden. Trouwens het woord dat in het oorspronke lijk voor „heiligen" gebruikt wordt, laat dit niet toe. Dat heeft veelmeer de beteekenis van iets voleindigen of voltooien, maken dat er niets aan ontbreekt, iets tot zijn doel en bestemming, tot zijn hoogste ontwikkeling brengen. Staat nu eenerzijds vast naar de Schrift dat Christus geenerlei zonde had, dat Hij rein en heilig was van het uur zijner ontvangenis af, en wordt nu anderzijds toch gezegd dat God Hem geheiligd heeft, dan verstaat ge, dat deze heili ging alleen zóó verstaan worden mag, dat Chris tus door zijn lijden als Middelaar is volmaakt geworden, dat Hij naar zijne menschelijke natuur zich steeds meer den Vader gewijd heeft, dat zijne liefde, zijne onderwerping, zijne gehoor zaamheid steeds grooter en heerlijker is gewor den, totdat Hij tenslotte die toewijding aan den Vader voltooid en bekroond heeft met gehoor zaam te worden tot den dood, ja den dood des kruises. God heeft Christus door lijden geheiligd, zegt de Apostel. Over onzen gezegenden Heiland is nameloos lijden gebracht, al de schuld en straf, al de bittere gevolgen der zonde. Letterlijk niets is Hem gespaard gebleven. De drinkbeker dien Hij drinken moest, was ten boorde toe ge vuld. Vernedering en verguizing, smaad en smart, angst en vreeze, ziels- en lichaamslijden, dood en zelfvernietiging is zijn deel geworden. Hoe huiverde zijn menschelijke natuur bij den aanblik van dit lijdenHoe was Hij in de paaschzaal ontroerd in den geestHoe offerde Hij in Gethsemané sterke roepingen en tranen, toen het bloedzweet Hem van het gefolterd li chaam droop en Hij in bange klacht uitriep mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe En wie kan inkomen in de wereld van smart, toen Hij de klacht op Golgotha uitstietmijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten Maar zie, uit dit alles spreekt u toe zijn won derlijke liefde, zijn diepe onderwerping, zijn vol- komene gehoorzaamheid. Door dat lijden wordt zij geheiligd, dat is voleindigd en volmaakt. Geen ijdele roemtaal was het, maar het getrouwe woord dat verlossing boodschapt, toen Hij met stervende lippen riep het is volbracht Toen was Hij in der waarheid de goede Her der geworden, Die zijn leven stelt voor zijne schapen. Toen had Hij bewezen de volmaakte hoogepriester te zijn, die met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd wor den. Toen was Hij openbaar geworden als de overste Leidsman der zaligheid, die vele kinde ren tot de heerlijkheid leiden zal. Wat groote en heilige dingen worden ons hier geboodschaptZoo betaamde het God, zegt de Apostel. Zoo en zoo alleen was de weg der verlossing in overeenstemming met zijn vol maakte wezen en deugden. Deze verlossing is de eeuwige roem van Christus bij zijn volk, maar zulk een verlossing betaamde ook God, om wel ken alle dingen zijn en door welken alle dingen zijn, opdat in de zaligheid van zijn volk, in de heerlijkheid binnengeleid door den oversten Leidsman, zijn Naam en groote deugden gepre zen en verheerlijkt worden. Zalig wie op Christus vertrouwen mag Chris ten, merk het met aanbidding op, hoe uw Hei land door lijden is geheiligd geworden om uw Verlosser te kunnen zijn. Daarin is Gods eeuwig welbehagen u geopenbaard en predikt Christus u zijn onbegrijpelijke liefde. Vertrouw u aan zijn leiding toe. Hij is een volmaakte Leidsman, die u ook in alles te hulp komen kan. Met Hem kunt gij nimmer beschaamd worden of omkomen. Zij het daarom nu en steeds in uw hartIk zal dan geduriglijk bij U zijn. Gij hebt mijne rechterhand gevat. Gij zult mij leiden door uwen raad. En daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen VAN DER VEEN. ONZE SCHULD AAN GOD. De gedachten houden zich nu vaak bezig met de toestanden in Rusland. Onze deernis is dan met allen, die daar om des geloofswille vervolgd worden, wier kerken gesloten worden die uit hun brood gestooten worden, wanneer ze nog eenig blijk geven den godsdienst op prijs te stel len aan wier leven vaak een gewelddadig einde wordt gemaakt. Om maar een paar berichten uit de pers hier weer in de herinnering te brengen. In 1929 wer den 1200 kerken van onderscheiden Christelijke geloofsbelijdenis gesloten. Sinds het uitbreken van de bolsjewistische revolutie zijn gedood 3 bisschoppen, 1560 geestelijken en over de 7000 nonnen, en dat zonder eenigen vorm van proces. Acht en veertig bisschoppen, 3700 geestelijken en 8000 monniken en nonnen vertoeven nog in de Russische gevangenissen. En die ellende hoe groot ook is niet al de ellende, die in dat groote rijk geleden wordt. Het heele volk enkele van de machtshebbers uitgezonderd is in de diepste ellende gedom peld. De toestand der boeren zoo stond in een dagbladbericht is wanhopig. Er is in de zen winter een zwaardere hongersnood dan in 1921. En hoe groot is de ellende in de kinder wereld en wat een jammer kwam er over tien- duizende vrouwen. Toch was Rusland het land, waar men den mensch de meest schoone vooruitzichten opende. Daar immers zou voortaan de mensch als het hoogste wezen worden erkend en alles zou moeten dienstbaar gemaakt worden aan des menschen heil. De mensch zou de maatstaf aller dingen zijn en alle dingen zouden beoor deeld in 't licht der vraag of ze voor zijne Ma jesteit den mensch goed zouden zijn. Maar de practijk heeft bewezen, dat die weg, waarin de mensch zoo verheerlijkt wordt en op het gestoelte der eere gezet, eindigt met dien mensch zelfs de menschelijke eere te ontnemen. Als de mensch en zijn genot de hoogste maat staf is, dan zoo zeggen velen geen kinde ren meer en de bittere vrucht van die menschver- heerlijking is dan dat de mensch reeds in den moederschoot z'n graf vindt. Als de mensch en zijn genot de hoogste maatstaf is, dan zoo zeggen velen kan het huwelijk geen blijvende band zijn, want zoo'n blijvende band kan een knellende band worden en de bittere vrucht van die mensch verheerlijking is, dat menige vrouw in de diepste ellende werd gestort. Als de mensch en zijn genot de hoogste maatstaf is dan moet die mensch zoo zeggen ze vrij zijn om alles te laten en te doen wat hij wil, en juist in dat land zijn de meest ergerlijke slavenlan den voor de millioenen en heerscht met despotiek gezag een kleine bende. Dat kan ook niet anders. De mensch, Gods schepsel, is alleen veilig onder Gods hoede. Is alleen daar veilig, waar Gode de eere wordt gebracht en om Gods wille ook de mensch wordt geëerd. En in al die ellende, die ons huiveren doet, zien we de waarheid van het woord wie God verlaat heeft smart op smart te vreezen. Wanneer we dit alles overleggen dan kan ons dat helpen om ook eens een anderen kijk te krijgen op zooveel dat ons reden geeft tot klacht. Er wordt en zeker terecht geklaagd over de malaise, die ook in ons land heerscht. Daar zijn niet maar tien- maar wel honderdtallen, die een zeer moeilijken tijd doormaken. En niet het minst in den landbouwersstand. En wanneer er dat kwaad is en een grooten omvang aanneemt dan loopen we gevaar ons oog te sluiten voor het goede dat er nog is. En hoe groot moet dat goede in ons oog zijn wanneer we een vergelij king maken tusschen de toestanden in Rusland en onder ons. Met wat groote weldaden worden wij dan nog van dag tot dag gezegend. Onze kinderen genieten nog den zegen van het ouder lijk huis. Mannen en vrouwen worden nog gezegend door de banden van het heilig huwelijk. Slavenbanden kennen wij niet. Voor hongersnood worden we bewaard. En we kunnen nog, zoo vaak wij wil len, ongestoord samenkomen om God te dienen en Zijn Woord te hooren. Maar dan moeten we ook goed verstaan, dat al dit goede ons toekomt uit Gods hand dat er dit goede voor ons nog is, omdat God nog de genade geeft dat er is vreeze voor Zijn Naam en een wandelen in Zijn wegen. En dat goede moet ons dan dringen te overpeinzen onze roe ping ten opzichte van God en Zijn dienst en te bedenken, dat God ons roept tot de verheerlij king van Zijn Naam. En hoe noodig is dat, wanneer we zien, dat ook in ons volk, in onze eigen taal, propaganda gevoerd wordt voor het meest brute ongeloof. Wanneer we zien, dat in „Het Volk" van 10 Febr. j.l. een ingezonden stuk geplaatst werd, waarin verdedigd werd het afschaffen van den Zondag waarin een verbod van den Bijbel goed gekeurd werd, omdat dit boek toch reeds lang voor de critiek bezweken zou zijn en maar ver warring zou stichten, ja zelfs gevaarlijk zijn voor de goede zeden. Aan onze roeping tegenover God en Zijn dienst en de komst van Zijn Koninkrijk mogen we elkander in deze tijden dan ook wel telken male herinneren. En dat te meer omdat de ma laise ons zoo licht zou kunnen brengen tot de gedachte, dat we het nu met die roeping niet zoo nauw zouden behoeven te nemen en we nu eerst aan andere dingen zouden hebben te den ken. Het zou kunnen, dat iemand, die zich reken schap wil geven van zijn zaken wat ook zijn plicht is zou moeten aanleggen een lijst van z'n schuldeischers aan A. zooveel aan B. zoo veel aan C. zooveel. En dat, als hij daartegen over stelde zijn inkomsten, hij tot de conclusie zou moeten komen, dat hij al die schuldeischers niet aanstonds zou kunnen voldoen. Maar als hij niet eens die schuldeischers kan voldoen dan zoo schijnt daaruit voort te vloeien kan hij natuurlijk niets doen voor den arbeid in Gods koninkrijk. Hij moet - als eerlijk man toch eerst aan zijn schuldeischers denken. Wat ligt in die redeneering een strik van Satan. Voor dien strik maakt Satan gebruik van een waarheid deze n. 1. dat iemand aan z'n schuldeischers moet denken en hun het hun toe komende zoo spoedig mogelijk moet betalen. Maar daarbij wordt ook een waarheid vergeten. Als een mensch een lijst maakt van allen, aan wie hij schulden heeft, mag God in die lijst niet ontbreken, maar moet die Naam Gods boven aan worden geplaatst. Daarom schreven we boven dit artikel Onze schuld aan God. Aan die schuld hebben we in de eerste plaats te denken, want van Hem aller eerst komt ons het goede toe en naarmate dat goede in ons leven grooter is, is ook grooter onze schuld aan God. Aan die schuld allereerst, dat wil dus niet zeggen aan die schuld alleen. Ook met die andere schulden moet gerekend en het zoeken moet ook zijn die schulden te be talen. Maar het eerst moeten we toch bedacht zijn op de vraag, wat van hetgene wij van God nog ontvingen, moet afgezonderd voor Zijn dienst en tot bevordering van Zijn koninkrijk. Dat begreep die man, van wien ons nog on langs verteld werd, dat hij, toen hij eens een onvoordeelig jaar had gehad, tot z'n vrouw zeide wij moeten meer gaan geven voor den arbeid in Gods Koninkrijk. En op het antwoord van z'n vrouw„maar man, we kunnen niet eens onze schulden betalen", was zijn antwoord: „ja, juist daarom." Daar was een verstaan van Haggai 1 9. Zoo werd dat ook verstaan door dien man in Rusland, van wien te lezen was in De Stand aard van 15 Febr. Het was een landbouwer, behoorende tot een Duitsche kolonie in Rusland. Ach ze hadden het zoo arm. Op allerlei wijze werden ze afgeperst. Zelfs van den noodzakelijk- sten wintervoorraad waren ze beroofd. Toen door het Sofjet bewind de pacht opnieuw werd verhoogd, waren de menschen zeer terneerge slagen en iemand merkte toen op, dat het geen doel meer had voor de kerk zelfs een kopeke te betalen, want dat de bolsjewistische regeering toch alle kerken wilde opruimen. Toen stond een lid van den kerkeraad op en zei„Neen, zoo lang wij nog een kopeke bezitten en onze handen nog tot onze beschik king hebben, zullen wij de kerk behouden. Zij is onze troost, ons één en al in deze aardsche hel. Als wij de kerk opgeven, dan zijn wij voor goed verloren en gaan wij te gronde. Hoe zullen wij en onze kinderen verder kunnen leven zon der Gods Woord." Worde zóó ook onder ons, juist nu, gedacht aan onze schuld aan God. HEIJ. RAPPORT INZAKE „BETERE VOOROPLEIDING". De Gen. Syn. van Groningen 1927 heeft aan hare deputaten voor de Zending onder Heide nen en Mohammedanen opgedragen „de e.k. Gen. Syn. van advies te dienen over de volgen de vragen a. of het wenschelijk en mogelijk is, dat door de Kerken maatregelen worden genomen, waar door eene betere vooropleiding van missionaire dienaren des Woords, artsen, onderwijzend en verplegend personeel worde verkregen b. indien de onder a gestelde vraag beves tigend wordt beantwoord welke weg naar het oordeel dezer deputaten moet worden inge slagen om deze betere vooropleiding te verkrij gen." Voor de deputaten overgaan tot beantwoor ding dezer vragen deelen zij mede in opdracht der Gen. Syn. te hebben ingewonnen het ad vies van de Algemeene Vergaderingen op Java en Soemba van de kerkeraden der Zendende Kerken van de colleges van Hoogleeraren aan de Theol. School en van de Theol. Fac. van de Vrije Universiteit en verder nog van enkele bekende en bevoegde personen, die de Indische toestanden uitnemend kennen en ook nog van het „Comité tot steun van Christel. Onderwijs in Djocjacarta en Soerakarta". Alle adviezen gaan uit van de gedachte, dat „betere voor-opleiding" beslist noodzakelijk is, waarmede ook de deputaten ten volle instem ming gezien de opgedane ervaring. Dit moet tot schade geweest zijn zoowel voor de Zending zelf als ook voor hen, die tot den Zendingsarbeid werden uitgezonden. De vraag sub a. beantwoorden de deputaten dan ook beslist toestemmend. Natuurlijk moet er onderscheid zijn, wat be treft den omvang van het onderwijs tusschen de verschillende categorieën van Zendings arbeiders. 1. Voor de missionaire predikanten blijven de Zendingsvakken in art. 6 der Zendingsorde opgesomd. 2. Voor de missionaire artsen worden voor-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 1