FEUILLETON.
Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis.
dat de eigenlijke en voornaamste arbeid der ker
ken ligt in de getrouwe verkondiging van Gods
Woord en het herderlijk opzicht over de ge
meente.
Dit laatste is ongetwijfeld waar. De klacht
over classicale en provinciale kerkelijke verga
deringen wel eens geuit, dat deze vaak zoo wei
nig geestelijk zijn, lijkt ons dan ook ongegrond
omdat zij uitgaat van een heel verkeerde voor
stelling van het karakter dier vergaderingen. Het
eigenlijke geestelijk werk geschiedt door den ar
beid der ambtsdragers in de plaatselijke kerken.
Toch kan vooral een Generale Synode ook
voor het geestelijk leven der kerken van de
grootste beteekenis zijn. En ze wordt dat voor
al, wanneer belangrijke zaken bij haar aan de
orde worden gesteld, zooals dit nu bij de ka
mende Synode het geval zal zijn.
En niet alleen wat die Synode dan zelve be
sluit kan op het welzijn van de kerken groote
invloed uitoefenen, maar ook wat aan die Sy
node voorafgaat in de bespreking, die in de pers
en de kerkelijke vergaderingen aan de komende
voorstellen gewijd zijn.
Het gevaar, is niet denkbeeldig, dat door de
wijze, waarop die bespreking gevoerd wordt
hartstochten worden wakker geroepen, die het
kerkelijk leven schade doen. En dat gevaar is
er vooral, wanneer het gaat over onderwerpen,
die een prikkelbaar gemoed licht in vlam zetten.
We betreuren het daarom zeer, dat we in
een ander kerkelijk blad een bedreiging vonden,
wanneer in een bepaalde zaak niet ééne door
den schrijver gewenschte beslissing werd ge
nomen. Dien kant moet het zeker niet uit. Dan
verlaat men den weg van het argumenteeren
om dien van het intimideeren in te slaan. En
dat kan niet dan verderfelijk werken.
Maar dit geval toont wel heel duidelijk de
roeping, die ons, vooral in dit jaar, helder voor
den geest moet staan, dat te bidden is om de
leiding van den H. Geest, en dat al het schrijven
en spreken heeft te staan onder de tucht van dien
Geest, die ons niets anders leert zoeken en be
oogen dan de eere van den Christus, den Mid
delaar Gods en der menschen en het waarach
tig welzijn van Zijn Kerk.
Voor ons provinciaal kerkelijk leven vraagt
dit jaar vooral onze aandacht de zaak van het
hospitaal te Magelang.
Het werk, dat noodig is om tot de stichting
van zulk een hospitaal te komen, werd aange
vangen. Dat werk werd aanvankelijk met Gods
gunst gekroond. Van verschillende kerken kwa
men reeds de moedgevende berichten in, dat
men de gevraagde bijdragen daarvoor opbren
gen zou. Echter zijn er nog tal van kerken waar
dit nog niet het geval is. En er zal nog met
groote trouw en toewijding gewerkt moeten
worden zullen we het gewenschte einddoel berei
ken.
Laat dan ook die taak in dit jaar met ver
eende krachten worden aanvaard en volbracht.
Er is nog een derde zaak, die in dit jaar
onze bijzondere belangstelling vraagt en meer
dan onze belangstelling.
Dit jaar toch moet aan de V.LÏ., zal de effec-
tus civilis niet teloor gaan, een vierde facul
teit toegezegd worden. En het ligt op den weg
van allen, die de Gereformeerde belijdenis lief
hebben en van de doorvoering der Gereformeer
de beginselen het heil verwachten voor ons
volk, het mogelijk te maken, dat ook die vierde
faculteit in stand gehouden kan worden. Ook
dit werk zal heel wat vragen van de toewijding,
vooral van hen op wier weg het ligt ons volk
voor te lichten en te bewegen tot offervaardig
heid.
Zoo wacht dus heel wat werk in dit jaar
Laat ons beginnen met dat in groote dank
baarheid op te merken en aan te merken als
een rijken zegen, dien God ons verleent dat wij
veel mogen doen tot de komst en bevordering
van Zijn Koninkrijk. Alleen wanneer we het
zóó zien, zien we dat goed. Maar laat er dan
ook onder ons mogen zijn een dankbaar aanvaar
den van dat werk en een smeeken dat de Heere
ons daartoe bekwame.
HEIJ.
1 929.
Wij brengen onze jaren door als een gedachte,
zingt de man Gods in den 90sten psalm en
staande in het begin van een nieuwjaar, moeten
wij dit volkomen beamen. 1929 is voorbijgesneld
de nieuwe jaarkring is sinds enkele dagen weer
DE OOM UIT AMERIKA.
X.
Hij wou gaan reizen. Hij wou eens iets van
de wereld gaan zien. Tine had toen heete tra
nen geschreid, maar toen had hij gezegd
Hoor eens Tine, je moet nu ook eens aan
mij denken. Je weet, dat ik altijd veel voor
reizen gevoeld heb, maar ter wille van onze
ouders heb ik het land niet verlaten. Nu ga ik
reizen en werken. Als ik hier blijf, breng ik het
nooit verder dan tot arbeider. Ik zou liever boer
willen worden en dat schijnt in het buitenland
gemakkelijker te gaan. En heb ik het eenmaal
zoo ver gebracht, dat ik mijn doel heb bereikt,
dan laat ik jou overkomen en dan zullen we
samen- een prettig leven hebben.
Zoo was Rimmert dan op een goeden dag
afscheid komen nemen en sinds dien tijd had z'n
zuster niets meer van hem gehoord.
Ja, Arnold herinnerde het zich nu goed, dat
moeder dikwijls over oom Rimmert had gespro
ken. En heel vaak had ze-» haar verwondering
te kennen gegeven, dat hij nooit schreef. Ein
delijk was ze gaan gelooven, dat hij omgeko
men was misschien wel verdronken in een
groote zee, of verscheurd door de wilde bees
ten in een vreemd land. Meermalen was moeder
bedroefd geweest, omdat ze haar besten broer
nu nooit meer zou zien.
,,Ja wel", had vader dan getroost, ,,ja wel,
daar boven, daar zien jullie elkaar wel weer."
ingeluid, om ook van dag tot dag zijn nebo te
bestijgen en dan te sterven. Wij kunnen het niet
begrijpen, maar het feit staat voor ons wij
moeten het aanvaarden, al zouden wij het niet
willen.
De uren, zij werden tot dagen, de dagen tot
weken, de weken tot maanden en de maanden
zij werden tot jaren. Als een gedachte brengen
wij hen door. Aan het begin van een jaar ge
komen, schijnt het einde zoo ver van ons en
toch op eiken oudejaarsdag komt het met ver
nieuwde kracht op ons aandringen „wij vliegen
daarheen". Hoe ouder wij worden, hoe meer
dat wordt gevoeld. In dat voortsnellen ligt een
weemoedige gedachte, het predikt ons het voor
bijgaan aller dingen, ook ons voorbijgegaan.
Daarom past ook ons Mozes' bede „Leer ons
alzoo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart
bekomen". Wij zijn in den tijd, maar geschapen
voor de eeuwigheid. Gelukkig zij, die zich in
dit voorbijgaan kunnen vastklemmen aan Hem,
die boven den tijd staat, die kunnen gelooven,
dat zij voor tijd en eeuwigheid zijn geborgen in
Christus Jezus. Dan is het voorbijsnellen der
jaren, de pelgrimsreis waarin gesmaakt wordt
de liefelijkheid des Heeren. Wie zoo 1929 heeft
bezien, wat het hem of haar ook heeft gebracht,
kan het aan den Heere overgeven en voor de
toekomst alles veilig aan Hem overlaten. Dan
blijft men in het voorbijgaande niet staan bij
het oppervlakkige, maar dringt men door tot den
kern der dingen. Dan heeft men ook overdacht
wat geschied is, maar men ziet er tevens Gods
hand in, Zijn bestuur, dat niet overeenkomt met
onzen wil, doch dat alleen wijs en goed is.
1929, wat heeft het ons gebracht
Vreugde en droefheid blijdschap en rouw
vervulling van onze idealen en vernietiging van
onze levensbegeerten. Dezelfde wisseling als in
andere jaren. Och, er zullen er zijn, zoovelen
ook in onzen kring, die 1929 nooit zullen ver
geten. Plaatsen staan ledig in die woningen.
Zij zijn heengegaan, ouders, moeders, kinderen,
mannen en vrouwen, broeders en zusters. Zij
vooral hebben zulk een jaar met smart van zich
zien heengaan, die den dood hun huisgezin heb
ben zien binnentreden. Trooste de Heere hen
met den rijkdom zijner vertroostingen.
1929 bracht ons veel op enkele gebeurtenis
sen willen wij letten. Nederland werd in het be
gin van het jaar opgeschrikt door den gewel
digen ramp te Hoek van Holland, waar dap
pere mannen hun leven in de woeste zee moes
ten laten enkele weken daarna werden vaders
en mannen, die trouw hun plicht vervulden in
dienst van het rijk, door een woesteling dood
geschoten. Ontroering ging door ons vaderland.
De burgerzin in ons land mocht onder 's Hee
ren zegen in veel van die gezinnen eenigszins
den nood verzachten. Een strenge winter is ach
ter den rug, liefde kon bewezen worden en
moest zich uiten in allerlei omstandigheden.
Telkens werden dorpen en steden door bran
den geteisterd Middelburg's groote brand ligt
nog versch in het geheugen.
Een nieuw ministerie trad op, maar de vrees
is er, dat de principieele vraagstukken zullen
blijven liggen. Dit is een gevolg van de afbraak-
politiek onzer dagen, die steeds verder schijnt
door te dringen, helaas ook in onze kringen.
In vrede en rust kon er in ons land worden
gearbeid, al is de maatschappelijke toestand niet
zoo rooskleurig. Op velerlei terrein werkeloos
heid en een overcompleet aan krachten. Een
vruchtbaar jaar, maar de prijzen niet loonend
genoeg. Brenge 1930 ons een verandering ten
goede, tot zegen van land en volk, maar bovenal
tot Gods eer.
Wat het wereldleven betreft, willen wij er
op wijzen, dat de vredesgedachte meer ingang
heeft gevonden en dat er eenige hoop is, dat
deze onder de volkeren door de vermindering
der bewapening, ook in Europa, steeds meer veld
wint. In ons kerkelijk leven veel zegeningen, al
heeft schaduw niet ontbroken. Zegeningen op ve
lerlei gebied, ook ten opzichte van de kerken.
Een voortdurende groei een steeds toenemen
van het getal van hen, die zich voorbereiden
voor den dienst des Woords een publiceering
van de resultaten der wetenschap, gegrond op
Gods Woord.
In onze classis werden Serooskerke en Grijps-
kerke vacant. Ds. van Dijk vertrok naar Zaan
dam en Ds. Dijkstra meende de roeping naar
Houlerwijk te moeten opvolgen. Het speet ons
deze broeders te zien heengaan de Heere ze-
gene hen ook aldaar gelijk wij ook betreuren
dat straks Dr. Wurth naar Katendrecht zal ver
trekken. Als men elkaar heeft leeren waardee-
ren en kennen, brengt scheiden een leegte in ons
leven.
Ja, dat zei vader toen. En nu? Wat was die
vader toch veel veranderd Toen sprak hij dik
wijls met moeder over de hemelsche dingen.
Toen was hij een heele lieve vader en nu is
hij een wreede, ruwe kerel
Arnold haalt den brief uit de enveloppe. Aan
den datum, die er boven staat, bemerkt hij, dat
de brief slechts een paar jaar geleden geschreven
is. Dat oom dus niet eens weet, dat z'n zuster al
overleden is, want boven den brief staatlieve
Tine. En hij weet zeker ook niet, dat moeder
getrouwd is geweest, want anders zou er wel
boven staan lieve Tine en Leo.
Dan leest Arnold verder
„Je zult wel heel erg verwonderd zijn ge
weest, zuster, dat je nooit meer wat van mij
hoorde. Misschien ben je wel boos of ongerust
over wat me is overkomen. Ik had je ook al
veel eerder moeten en ook willen schrijven, maar
altijd stelde ik dat maar uit.
Ik heb in die jaren, sinds ik je verliet, heel wat
doorgemaakt Tine. En zeer veel onaangename
dingen. Reizen in het buitenland lijkt zoo mooi,
maar voor een arm man heeft het toch veel
bezwaren.
Op de boot, die mij naar Amerika bracht,
moest ik zelf m'n kost verdienen. Ik behoefde
ook geen vracht te betalen, echter op voorwaar
de, dat ik alles deed, wat mij werd opgedragen.
En men heeft mij niet gespaard. Wat heb ik
moeten werken en sjouwen. Daarbij was het
weer heel slecht. Vaak was ik zeeziek en toch
moest ik voort. Toen ik eindelijk in New York
kwam, was ik meer dood dan levend. Gelukkig
had ik nog een beetje geld bij mij en dat heb
Geve de Heere aan deze gemeenten spoedig
de mannen Zijns Raads.
Hij blijft onder alle wisseling.
Ds. Merkelijn vertrok weer naar Magelang.
Laten wij hem en zijn gezin gedenken in onze ge
beden en niet vergeten, hoe zijn arbeid tot meer
dere voltooiing zou kunnen komen door de ver
wezenlijking van de Hospitaalplannen.
Ds. Meyer werd in de kracht van zijn leven
aan zijn gezin, gemeente en ons ontrukt. Leere
het ons „Memento Mori".
De kerkeraden ontvingen onderscheidene rap
porten over leerboek, echtscheiding, doctoraat
aan de Theol. School, liturgie. Te studeeren valt
er dus genoeg in 1930. Te hopen is, dat alles
wordt behandeld onder wederzijdsch begrijpen
en elkaar zoeken.
1929 is voorbij, met zijn vreugde en droef
heid, maar hoe het ook zij, wij mochten niet
eindigen, zonder God te danken voor al Zijn
gaven, welke wij om niet hebben ontvangen,
want alleen kunnen wij met die wetenschap
ook in 1930 voortbouwen en eindigen wij niet
in onszelf, maar in den Heere.
Zegene Hij ons en onze Kerken, tot eer van
Zijn Naam ook in 1930.
Middelburg. SCHEELE.
Door te veel copy vorige week blijven staan.
ONS RUSTHUIS.
Op allerlei wijze wederom verrast. Het lijstje
zal zeker ook anderen opwekken om tot het be
drag 300 te komen. Het laatste loodje is er
iemand zeide mij toe, indien nog 20 ont
braken, deze te zullen bijdragen. Als ik dus 280
heb ontvangen, ben ik er. De volgende giften heb
ik ontvangen van N. N. 10,van twee we
duwen 1,50; van een Br. 1,van N. N.
1van drie kinderen 3,van N. N.
5,van Miep A. 130 opgespaarde halve
centen voor de Radio van het Rusthuis voor
ouden van dagen 0.65 je schrijven zal ik be
waren hoor van drie catechisanten 3,van
N. N. 2,50 van familie N. N. 5,van
familie N. N. 10,bij deze laatste gift een
schrijven, dat het bedrag er spoedig zou zijn,
wijl het een genot is alzoo van den dienst des
Woords gebruik te kunnen maken bij niet ter
kerk te kunnen gaan door bem. van Br. N. J.
van Commeneé van twee bewoners van ons
Rusthuis 3,50 (wat geeft ons Rusthuis een
voorbeeld!!) en van een fam. 1,samen
4,50 van een zuster 1,van een cate
chisant 1,van een br. die dikwijls onze
bijeenkomsten bijwoont 2,50 van een dienst
meisje 4,van een jongetje uit de gemeente
2,50 door middel van Br. Ie Cointre 1,
van N. N. met bijschrift, dat de Christelijke
omroep spoedig beluisterd mag worden 2,50
van een echtpaar 10,gevonden in de col
lecte te Meliskerke 1,van N. N. 2,
van N. N. 2,50 samen 79,65.
Het totaal bedrag is nu 200,15.
Volgende week hoop ik de laatste verant
woording te doen langer mag het niet duren,
wijl dan onze daad in dezen het spontane gaat
verliezen.
Ik verwacht 80,de stijgende lijn geeft
mij moed. Als de broeders en zusters eens allen
wisten, wie hieraan ook hebben meegedaan, dan
zijn de 300 Zaterdagavond volteekend en het
werk kan in het Rusthuis beginnen.
Mijn dank is groot.
Middelburg. D. SCHEELE.
Enkele hoofdtrekken uit de geschiedenis dier
confessie.
1. Onze geloofsbelijdenis is een banier; de
banier der waarheid. Een banier, die thans nog
omhoog gehouden wordt, Gode zij dank, als
verzamelpunt te midden der verwarringen van
den strijd, en waaromheen nog dikwijls zich ont
wikkelen in ons land de scherpste gevechten.
Zooals dat ook het geval was gedurende de
bijna vier eeuwen, die voorbijgingen sedert die
banier voor 't eerst opgestoken werd. Want ze
is immers eerst in handen van het tegenwoordig
Nederlandsch Calvinisme gekomen, nadat ze
door vele generaties heen, geslacht na geslacht,
overgenomen was uit de handen van de vroegere
belijders der Gereformeerde waarheid. Om aller
lei redenen kan het goed zijn, enkele van de
voornaamste gebeurtenissen in herinnering te
brengen, die gedurende dien tijd zich bij de
handhaving van de banier der belijdenis hebben
voorgedaan. En om dan te beginnen bij 't begin,
ik gebruikt om in een goedkoop logement wat
uit te rusten en bij te komen. Daarna heb ik
geprobeerd werk te krijgen. Maar dat gaat voor
een vreemdeling niet gemakkelijk. Van alles ben
ik geweestnachtportier in een hötel, sjouwer
man, barbier, koetsier, chauffeur. Ja, je kunt het
je zoo gek niet denken, of ik heb het meege
maakt.
En ik verdiende altijd precies zooveel, dat ik
in mijn onderhoud kon voorzien. Ook geen cent
meer. Van oversparen kwam dus niets en dat
was toch mijn bedoeling. Dikwijls heb ik spijt
gehad, dat ik mijn vaderland had verlaten en
meermalen ben ik op het punt geweest weer
terug te keeren. Ook omdat ik zoo heel erg naar
mijn lieve zuster Tine verlangde. Maar mijn
hoogmoed kwam er tegen op nu reeds Amerika
te verlaten.
Ook was ik meermalen van plan jou te
schrijven, maar ik vreesde, dat je uit mijn brief
zoudt lezen, dat ik niet gelukkig was en dan
zou het gevolg zijn, dat jij je over mij bezorgd
zoudt maken. En dat wilde ik niet. Op een
keer ontmoette ik in een hotel een landbouwer.
Hij maakte een praatje met me, vertelde me,
dat hij uit Canada kwam en vroeg mij, of ik geen
flinke mannen kende, die op z'n boerderij wil
den komen werken. Hij had gebrek aan werk
volk.
Ik zei, dat ikzelf wel mee wou gaan. Met en
kele andere mannen zijn we toen naar Canada
gegaan.
De landbouwer had heel veel land en veel te
weinig werklieden. De arbeiders, die met mij
meegekomen waren, werden echter spoedig weer
stellen we voorop, dat de Calvinistisch gezinden
en nader de Gereformeerde Kerken van kort
vóór den tachtigjarigen oorlog de eerste dragers
of draagsters dier banier waren, de eersten, die
ze op voor allen zichtbare plaats te midden van
't oorlogstumult hebben geplant tegelijk als krijgs-
en als vredesvaan.
„Wij gelooven allen met het hart en belijden
met den mond", zoo begint onze Nederlandsche
geloofsbelijdenis in artikel één. En zoo luidt
het in bijna alle zeven-en-dertig artikelen telkens:
„Wij gelooven" of „wij belijden". Wij. Wie
zijn die „wij" Wie zeggen dat Van wie is
die belijdenis
Tot die „wij" behoort zeker allereerst Guido
de Bres, want die schreef, gelijk we zagen, de
belijdenis voor 't eerst neer. Hij schreef echter
niet maar in eigen naam, neen, hij schreef in
aller naam, dat wil zeggen uit naam van alle
Gereformeerde Christenen in de Nederlandsche
gewesten van dien tijd van de voorgangers,
zoowel als van 't volk, dat hen volgde. Tot die
„wij" behoorden de predikanten Datheen en
Fabricius en Taf fin en Sara via en Moded en
Casper van der Heyden en Junius, om slechts
enkelen te noemen en tot die „wij" behoorden
eveneens de scharen, die hongerden naar 't
brood, dat hun geboden werd in 't Woord der
waarheid, door de Calvinistische predikers ver
kondigd. Tot die „wij" behoorden de martela
ren, die voor de beleden waarheid gingen in den
dood. Er stonden wel geen handteekeningen on
der de aan koning Filips II voorgehouden belij
denis, maar De Brés bedoelde toch niet anders
dan de mond te zijn van alle Gereformeerde
Christenen in deze landen van de heele refor
matie, die, Rome's leer en gezag verwerpend,
omstreeks 1560 wel bewust het voetspoor volg
de van Calvijn. Hij nam in de belijdenis alle
Calvinisten saam en wilde ze daarin laten spre
ken als één eenig volk, ja, als de Kerk van Chris
tus in deze gewesten. Want die belijdenis be
doelde van meet af eigenlijk te zijn belijdenis
der Kerk van Christus. Immers de reformatie
was kerkreformatie en is niet los te denken of
los te maken van het Gereformeerd kerkelijk le
ven, zooals dat in die dagen hier begon op te
komen en op te bloeien, onder allen strijd en
druk door, en dat de pretentie voerde, en te
recht, de gezuiverde voortzetting te zijn van
de oude Kerk, en dat allen wilde die de reforma
tie waren toegedaan. Daarom is van huis uit,
onze belijdenis de belijdenis der Gereformeerde
Kerken geweest.
Zeker, Guido de Brés had geen opdracht ge
had, voorzoover wij weten, van eenige Kerke
lijke vergadering, om zulk een belijdenis op te
stellen, en die belijdenis is ook niet vooraf, vóór
ze voor 't eerst uitgegeven werd, door een Sy
node van Kerken aanvaard de Gereformeerde
Kerken waren nog niet eens in geregeld ordelijk
kerkverband bijeenvergaderd geweest in de Ne
derlanden, ze hadden tengevolge van de verdruk
king geen kans nog daartoe gehad ze waren
nog slechts pas bezig, zich in de kracht Gods
vrij te maken van 't juk der dienstbaarheid door
moedig worstelend trots alle doodsgevaar op
te komen voor de vrijheid, die ze in Christus
hadden. Die belijdenis was dus, (toen ze inge
diend werd) nu eens zuiver vormelijk genomen,
geen Kerkelijke belijdenis, doch al is dat zoo,
op goeden grond kan ze anderzijds toch in be
ginsel en naar bedoelen en naar inhoud, zóó
wel genoemd worden, dadelijk bij 't ontstaan.
Want, gelijk opgemerkt is, ze bedoelde te vertol
ken 't geloof der tot reformatie geleide Kerk
van Christus. Bovendien, ze was door Guido
de Brés vooraf getoetst aan de Fransche Ker
kelijke belijdenis en ook, naar men meent, was
ze door den Kerkeraad van Antwerpen eerst
doorgelezen. En, hoe het zij, de Gereformeerden
en de „Kerken onder 't Kruis" stemden zakelijk
zonder twijfel in met wat de belijdenis inhield,
lang reeds vóór deze geformuleerd, geschreven,
gedrukt en aangeboden was. Te voren was die
zelfde waarheid, die daarin beleden werd, im
mers uitgeroepen door de zilveren trompetten
van 't Woord Gods in de prediking des evan
gelies in alle vergaderingen der gemeenten in de
Nederlanden.
En ook wanneer men officieel en vormelijk
wil rekenen, nu dan is die confessie, bijna on
middellijk nadat ze in 1561 was opgesteld, for
mulier van eenheid der Gereformeerde Kerken
geworden. Tenminste zeer spoedig daarna.
Reeds in 1562, merkt Ds. van Toornenbergen
op. Want toen kwamen de Kerken in meerdere
ontslagen ze vonden het blijkbaar gemakkelij
ker in het gras te gaan liggen dan het te maai
en. Ik kon het echter best met mijn nieuwen
baas vinden. Hij scheen vooral erg in z'n schik
te zijn, dat ik zoo goed kon melken. Want hij
had heel veel koeien. Wat ik daar gewerkt heb!
Maar de boer wist mijn arbeid te waardeeren
hij betaalde me een zeer hoog loon.
Na twee jaar had ik zooveel verdiend, dat
ik een stuk land kon koopen. Dat gaat hier in
Canada heel wat gemakkelijker dan in Holland.
En toen heb ik een gelukje gehad. Nauwelijks
had ik het land in eigendom of er vlak bij werd
een groote fabriek gesticht. Het gevolg was, dat
de grond plotseling peperduur werd. Ik heb
mijn eigendommen dan ook voor heel veel geld
kunnen verkoopen en heb toen een reuze boer
derij meer in het binnenland gekocht.
En daar woon ik nu al een paar jaar en God
heeft mijn arbeid bijzonder gezegend. Mijn
boerderij brengt mij zooveel op, dat ik elk jaar
een flink sommetje overhoud en daarvoor koop
ik weer andere landerijen. Ik ben mooi op weg
om rijk te worden en ik zou volkomen gelukkig
zijn alsik m'n lieve zuster Tine bij mij had.
Want het land hier heeft ook vele bezwaren.
Om naar de kerk te gaan, moet ik uren loopen.
En het geloof, dat de menschen er hier op na
houden, verschilt zoo hemelsver van dat bij jullie.
Had ik jou nu maar dan konden we ten minste
samen eens over de hoogere dingen spreken.
(Wordt vervolgd)