FEUILLETON. Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis. dat de eigenlijke en voornaamste arbeid der ker ken ligt in de getrouwe verkondiging van Gods Woord en het herderlijk opzicht over de ge meente. Dit laatste is ongetwijfeld waar. De klacht over classicale en provinciale kerkelijke verga deringen wel eens geuit, dat deze vaak zoo wei nig geestelijk zijn, lijkt ons dan ook ongegrond omdat zij uitgaat van een heel verkeerde voor stelling van het karakter dier vergaderingen. Het eigenlijke geestelijk werk geschiedt door den ar beid der ambtsdragers in de plaatselijke kerken. Toch kan vooral een Generale Synode ook voor het geestelijk leven der kerken van de grootste beteekenis zijn. En ze wordt dat voor al, wanneer belangrijke zaken bij haar aan de orde worden gesteld, zooals dit nu bij de ka mende Synode het geval zal zijn. En niet alleen wat die Synode dan zelve be sluit kan op het welzijn van de kerken groote invloed uitoefenen, maar ook wat aan die Sy node voorafgaat in de bespreking, die in de pers en de kerkelijke vergaderingen aan de komende voorstellen gewijd zijn. Het gevaar, is niet denkbeeldig, dat door de wijze, waarop die bespreking gevoerd wordt hartstochten worden wakker geroepen, die het kerkelijk leven schade doen. En dat gevaar is er vooral, wanneer het gaat over onderwerpen, die een prikkelbaar gemoed licht in vlam zetten. We betreuren het daarom zeer, dat we in een ander kerkelijk blad een bedreiging vonden, wanneer in een bepaalde zaak niet ééne door den schrijver gewenschte beslissing werd ge nomen. Dien kant moet het zeker niet uit. Dan verlaat men den weg van het argumenteeren om dien van het intimideeren in te slaan. En dat kan niet dan verderfelijk werken. Maar dit geval toont wel heel duidelijk de roeping, die ons, vooral in dit jaar, helder voor den geest moet staan, dat te bidden is om de leiding van den H. Geest, en dat al het schrijven en spreken heeft te staan onder de tucht van dien Geest, die ons niets anders leert zoeken en be oogen dan de eere van den Christus, den Mid delaar Gods en der menschen en het waarach tig welzijn van Zijn Kerk. Voor ons provinciaal kerkelijk leven vraagt dit jaar vooral onze aandacht de zaak van het hospitaal te Magelang. Het werk, dat noodig is om tot de stichting van zulk een hospitaal te komen, werd aange vangen. Dat werk werd aanvankelijk met Gods gunst gekroond. Van verschillende kerken kwa men reeds de moedgevende berichten in, dat men de gevraagde bijdragen daarvoor opbren gen zou. Echter zijn er nog tal van kerken waar dit nog niet het geval is. En er zal nog met groote trouw en toewijding gewerkt moeten worden zullen we het gewenschte einddoel berei ken. Laat dan ook die taak in dit jaar met ver eende krachten worden aanvaard en volbracht. Er is nog een derde zaak, die in dit jaar onze bijzondere belangstelling vraagt en meer dan onze belangstelling. Dit jaar toch moet aan de V.LÏ., zal de effec- tus civilis niet teloor gaan, een vierde facul teit toegezegd worden. En het ligt op den weg van allen, die de Gereformeerde belijdenis lief hebben en van de doorvoering der Gereformeer de beginselen het heil verwachten voor ons volk, het mogelijk te maken, dat ook die vierde faculteit in stand gehouden kan worden. Ook dit werk zal heel wat vragen van de toewijding, vooral van hen op wier weg het ligt ons volk voor te lichten en te bewegen tot offervaardig heid. Zoo wacht dus heel wat werk in dit jaar Laat ons beginnen met dat in groote dank baarheid op te merken en aan te merken als een rijken zegen, dien God ons verleent dat wij veel mogen doen tot de komst en bevordering van Zijn Koninkrijk. Alleen wanneer we het zóó zien, zien we dat goed. Maar laat er dan ook onder ons mogen zijn een dankbaar aanvaar den van dat werk en een smeeken dat de Heere ons daartoe bekwame. HEIJ. 1 929. Wij brengen onze jaren door als een gedachte, zingt de man Gods in den 90sten psalm en staande in het begin van een nieuwjaar, moeten wij dit volkomen beamen. 1929 is voorbijgesneld de nieuwe jaarkring is sinds enkele dagen weer DE OOM UIT AMERIKA. X. Hij wou gaan reizen. Hij wou eens iets van de wereld gaan zien. Tine had toen heete tra nen geschreid, maar toen had hij gezegd Hoor eens Tine, je moet nu ook eens aan mij denken. Je weet, dat ik altijd veel voor reizen gevoeld heb, maar ter wille van onze ouders heb ik het land niet verlaten. Nu ga ik reizen en werken. Als ik hier blijf, breng ik het nooit verder dan tot arbeider. Ik zou liever boer willen worden en dat schijnt in het buitenland gemakkelijker te gaan. En heb ik het eenmaal zoo ver gebracht, dat ik mijn doel heb bereikt, dan laat ik jou overkomen en dan zullen we samen- een prettig leven hebben. Zoo was Rimmert dan op een goeden dag afscheid komen nemen en sinds dien tijd had z'n zuster niets meer van hem gehoord. Ja, Arnold herinnerde het zich nu goed, dat moeder dikwijls over oom Rimmert had gespro ken. En heel vaak had ze-» haar verwondering te kennen gegeven, dat hij nooit schreef. Ein delijk was ze gaan gelooven, dat hij omgeko men was misschien wel verdronken in een groote zee, of verscheurd door de wilde bees ten in een vreemd land. Meermalen was moeder bedroefd geweest, omdat ze haar besten broer nu nooit meer zou zien. ,,Ja wel", had vader dan getroost, ,,ja wel, daar boven, daar zien jullie elkaar wel weer." ingeluid, om ook van dag tot dag zijn nebo te bestijgen en dan te sterven. Wij kunnen het niet begrijpen, maar het feit staat voor ons wij moeten het aanvaarden, al zouden wij het niet willen. De uren, zij werden tot dagen, de dagen tot weken, de weken tot maanden en de maanden zij werden tot jaren. Als een gedachte brengen wij hen door. Aan het begin van een jaar ge komen, schijnt het einde zoo ver van ons en toch op eiken oudejaarsdag komt het met ver nieuwde kracht op ons aandringen „wij vliegen daarheen". Hoe ouder wij worden, hoe meer dat wordt gevoeld. In dat voortsnellen ligt een weemoedige gedachte, het predikt ons het voor bijgaan aller dingen, ook ons voorbijgegaan. Daarom past ook ons Mozes' bede „Leer ons alzoo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen". Wij zijn in den tijd, maar geschapen voor de eeuwigheid. Gelukkig zij, die zich in dit voorbijgaan kunnen vastklemmen aan Hem, die boven den tijd staat, die kunnen gelooven, dat zij voor tijd en eeuwigheid zijn geborgen in Christus Jezus. Dan is het voorbijsnellen der jaren, de pelgrimsreis waarin gesmaakt wordt de liefelijkheid des Heeren. Wie zoo 1929 heeft bezien, wat het hem of haar ook heeft gebracht, kan het aan den Heere overgeven en voor de toekomst alles veilig aan Hem overlaten. Dan blijft men in het voorbijgaande niet staan bij het oppervlakkige, maar dringt men door tot den kern der dingen. Dan heeft men ook overdacht wat geschied is, maar men ziet er tevens Gods hand in, Zijn bestuur, dat niet overeenkomt met onzen wil, doch dat alleen wijs en goed is. 1929, wat heeft het ons gebracht Vreugde en droefheid blijdschap en rouw vervulling van onze idealen en vernietiging van onze levensbegeerten. Dezelfde wisseling als in andere jaren. Och, er zullen er zijn, zoovelen ook in onzen kring, die 1929 nooit zullen ver geten. Plaatsen staan ledig in die woningen. Zij zijn heengegaan, ouders, moeders, kinderen, mannen en vrouwen, broeders en zusters. Zij vooral hebben zulk een jaar met smart van zich zien heengaan, die den dood hun huisgezin heb ben zien binnentreden. Trooste de Heere hen met den rijkdom zijner vertroostingen. 1929 bracht ons veel op enkele gebeurtenis sen willen wij letten. Nederland werd in het be gin van het jaar opgeschrikt door den gewel digen ramp te Hoek van Holland, waar dap pere mannen hun leven in de woeste zee moes ten laten enkele weken daarna werden vaders en mannen, die trouw hun plicht vervulden in dienst van het rijk, door een woesteling dood geschoten. Ontroering ging door ons vaderland. De burgerzin in ons land mocht onder 's Hee ren zegen in veel van die gezinnen eenigszins den nood verzachten. Een strenge winter is ach ter den rug, liefde kon bewezen worden en moest zich uiten in allerlei omstandigheden. Telkens werden dorpen en steden door bran den geteisterd Middelburg's groote brand ligt nog versch in het geheugen. Een nieuw ministerie trad op, maar de vrees is er, dat de principieele vraagstukken zullen blijven liggen. Dit is een gevolg van de afbraak- politiek onzer dagen, die steeds verder schijnt door te dringen, helaas ook in onze kringen. In vrede en rust kon er in ons land worden gearbeid, al is de maatschappelijke toestand niet zoo rooskleurig. Op velerlei terrein werkeloos heid en een overcompleet aan krachten. Een vruchtbaar jaar, maar de prijzen niet loonend genoeg. Brenge 1930 ons een verandering ten goede, tot zegen van land en volk, maar bovenal tot Gods eer. Wat het wereldleven betreft, willen wij er op wijzen, dat de vredesgedachte meer ingang heeft gevonden en dat er eenige hoop is, dat deze onder de volkeren door de vermindering der bewapening, ook in Europa, steeds meer veld wint. In ons kerkelijk leven veel zegeningen, al heeft schaduw niet ontbroken. Zegeningen op ve lerlei gebied, ook ten opzichte van de kerken. Een voortdurende groei een steeds toenemen van het getal van hen, die zich voorbereiden voor den dienst des Woords een publiceering van de resultaten der wetenschap, gegrond op Gods Woord. In onze classis werden Serooskerke en Grijps- kerke vacant. Ds. van Dijk vertrok naar Zaan dam en Ds. Dijkstra meende de roeping naar Houlerwijk te moeten opvolgen. Het speet ons deze broeders te zien heengaan de Heere ze- gene hen ook aldaar gelijk wij ook betreuren dat straks Dr. Wurth naar Katendrecht zal ver trekken. Als men elkaar heeft leeren waardee- ren en kennen, brengt scheiden een leegte in ons leven. Ja, dat zei vader toen. En nu? Wat was die vader toch veel veranderd Toen sprak hij dik wijls met moeder over de hemelsche dingen. Toen was hij een heele lieve vader en nu is hij een wreede, ruwe kerel Arnold haalt den brief uit de enveloppe. Aan den datum, die er boven staat, bemerkt hij, dat de brief slechts een paar jaar geleden geschreven is. Dat oom dus niet eens weet, dat z'n zuster al overleden is, want boven den brief staatlieve Tine. En hij weet zeker ook niet, dat moeder getrouwd is geweest, want anders zou er wel boven staan lieve Tine en Leo. Dan leest Arnold verder „Je zult wel heel erg verwonderd zijn ge weest, zuster, dat je nooit meer wat van mij hoorde. Misschien ben je wel boos of ongerust over wat me is overkomen. Ik had je ook al veel eerder moeten en ook willen schrijven, maar altijd stelde ik dat maar uit. Ik heb in die jaren, sinds ik je verliet, heel wat doorgemaakt Tine. En zeer veel onaangename dingen. Reizen in het buitenland lijkt zoo mooi, maar voor een arm man heeft het toch veel bezwaren. Op de boot, die mij naar Amerika bracht, moest ik zelf m'n kost verdienen. Ik behoefde ook geen vracht te betalen, echter op voorwaar de, dat ik alles deed, wat mij werd opgedragen. En men heeft mij niet gespaard. Wat heb ik moeten werken en sjouwen. Daarbij was het weer heel slecht. Vaak was ik zeeziek en toch moest ik voort. Toen ik eindelijk in New York kwam, was ik meer dood dan levend. Gelukkig had ik nog een beetje geld bij mij en dat heb Geve de Heere aan deze gemeenten spoedig de mannen Zijns Raads. Hij blijft onder alle wisseling. Ds. Merkelijn vertrok weer naar Magelang. Laten wij hem en zijn gezin gedenken in onze ge beden en niet vergeten, hoe zijn arbeid tot meer dere voltooiing zou kunnen komen door de ver wezenlijking van de Hospitaalplannen. Ds. Meyer werd in de kracht van zijn leven aan zijn gezin, gemeente en ons ontrukt. Leere het ons „Memento Mori". De kerkeraden ontvingen onderscheidene rap porten over leerboek, echtscheiding, doctoraat aan de Theol. School, liturgie. Te studeeren valt er dus genoeg in 1930. Te hopen is, dat alles wordt behandeld onder wederzijdsch begrijpen en elkaar zoeken. 1929 is voorbij, met zijn vreugde en droef heid, maar hoe het ook zij, wij mochten niet eindigen, zonder God te danken voor al Zijn gaven, welke wij om niet hebben ontvangen, want alleen kunnen wij met die wetenschap ook in 1930 voortbouwen en eindigen wij niet in onszelf, maar in den Heere. Zegene Hij ons en onze Kerken, tot eer van Zijn Naam ook in 1930. Middelburg. SCHEELE. Door te veel copy vorige week blijven staan. ONS RUSTHUIS. Op allerlei wijze wederom verrast. Het lijstje zal zeker ook anderen opwekken om tot het be drag 300 te komen. Het laatste loodje is er iemand zeide mij toe, indien nog 20 ont braken, deze te zullen bijdragen. Als ik dus 280 heb ontvangen, ben ik er. De volgende giften heb ik ontvangen van N. N. 10,van twee we duwen 1,50; van een Br. 1,van N. N. 1van drie kinderen 3,van N. N. 5,van Miep A. 130 opgespaarde halve centen voor de Radio van het Rusthuis voor ouden van dagen 0.65 je schrijven zal ik be waren hoor van drie catechisanten 3,van N. N. 2,50 van familie N. N. 5,van familie N. N. 10,bij deze laatste gift een schrijven, dat het bedrag er spoedig zou zijn, wijl het een genot is alzoo van den dienst des Woords gebruik te kunnen maken bij niet ter kerk te kunnen gaan door bem. van Br. N. J. van Commeneé van twee bewoners van ons Rusthuis 3,50 (wat geeft ons Rusthuis een voorbeeld!!) en van een fam. 1,samen 4,50 van een zuster 1,van een cate chisant 1,van een br. die dikwijls onze bijeenkomsten bijwoont 2,50 van een dienst meisje 4,van een jongetje uit de gemeente 2,50 door middel van Br. Ie Cointre 1, van N. N. met bijschrift, dat de Christelijke omroep spoedig beluisterd mag worden 2,50 van een echtpaar 10,gevonden in de col lecte te Meliskerke 1,van N. N. 2, van N. N. 2,50 samen 79,65. Het totaal bedrag is nu 200,15. Volgende week hoop ik de laatste verant woording te doen langer mag het niet duren, wijl dan onze daad in dezen het spontane gaat verliezen. Ik verwacht 80,de stijgende lijn geeft mij moed. Als de broeders en zusters eens allen wisten, wie hieraan ook hebben meegedaan, dan zijn de 300 Zaterdagavond volteekend en het werk kan in het Rusthuis beginnen. Mijn dank is groot. Middelburg. D. SCHEELE. Enkele hoofdtrekken uit de geschiedenis dier confessie. 1. Onze geloofsbelijdenis is een banier; de banier der waarheid. Een banier, die thans nog omhoog gehouden wordt, Gode zij dank, als verzamelpunt te midden der verwarringen van den strijd, en waaromheen nog dikwijls zich ont wikkelen in ons land de scherpste gevechten. Zooals dat ook het geval was gedurende de bijna vier eeuwen, die voorbijgingen sedert die banier voor 't eerst opgestoken werd. Want ze is immers eerst in handen van het tegenwoordig Nederlandsch Calvinisme gekomen, nadat ze door vele generaties heen, geslacht na geslacht, overgenomen was uit de handen van de vroegere belijders der Gereformeerde waarheid. Om aller lei redenen kan het goed zijn, enkele van de voornaamste gebeurtenissen in herinnering te brengen, die gedurende dien tijd zich bij de handhaving van de banier der belijdenis hebben voorgedaan. En om dan te beginnen bij 't begin, ik gebruikt om in een goedkoop logement wat uit te rusten en bij te komen. Daarna heb ik geprobeerd werk te krijgen. Maar dat gaat voor een vreemdeling niet gemakkelijk. Van alles ben ik geweestnachtportier in een hötel, sjouwer man, barbier, koetsier, chauffeur. Ja, je kunt het je zoo gek niet denken, of ik heb het meege maakt. En ik verdiende altijd precies zooveel, dat ik in mijn onderhoud kon voorzien. Ook geen cent meer. Van oversparen kwam dus niets en dat was toch mijn bedoeling. Dikwijls heb ik spijt gehad, dat ik mijn vaderland had verlaten en meermalen ben ik op het punt geweest weer terug te keeren. Ook omdat ik zoo heel erg naar mijn lieve zuster Tine verlangde. Maar mijn hoogmoed kwam er tegen op nu reeds Amerika te verlaten. Ook was ik meermalen van plan jou te schrijven, maar ik vreesde, dat je uit mijn brief zoudt lezen, dat ik niet gelukkig was en dan zou het gevolg zijn, dat jij je over mij bezorgd zoudt maken. En dat wilde ik niet. Op een keer ontmoette ik in een hotel een landbouwer. Hij maakte een praatje met me, vertelde me, dat hij uit Canada kwam en vroeg mij, of ik geen flinke mannen kende, die op z'n boerderij wil den komen werken. Hij had gebrek aan werk volk. Ik zei, dat ikzelf wel mee wou gaan. Met en kele andere mannen zijn we toen naar Canada gegaan. De landbouwer had heel veel land en veel te weinig werklieden. De arbeiders, die met mij meegekomen waren, werden echter spoedig weer stellen we voorop, dat de Calvinistisch gezinden en nader de Gereformeerde Kerken van kort vóór den tachtigjarigen oorlog de eerste dragers of draagsters dier banier waren, de eersten, die ze op voor allen zichtbare plaats te midden van 't oorlogstumult hebben geplant tegelijk als krijgs- en als vredesvaan. „Wij gelooven allen met het hart en belijden met den mond", zoo begint onze Nederlandsche geloofsbelijdenis in artikel één. En zoo luidt het in bijna alle zeven-en-dertig artikelen telkens: „Wij gelooven" of „wij belijden". Wij. Wie zijn die „wij" Wie zeggen dat Van wie is die belijdenis Tot die „wij" behoort zeker allereerst Guido de Bres, want die schreef, gelijk we zagen, de belijdenis voor 't eerst neer. Hij schreef echter niet maar in eigen naam, neen, hij schreef in aller naam, dat wil zeggen uit naam van alle Gereformeerde Christenen in de Nederlandsche gewesten van dien tijd van de voorgangers, zoowel als van 't volk, dat hen volgde. Tot die „wij" behoorden de predikanten Datheen en Fabricius en Taf fin en Sara via en Moded en Casper van der Heyden en Junius, om slechts enkelen te noemen en tot die „wij" behoorden eveneens de scharen, die hongerden naar 't brood, dat hun geboden werd in 't Woord der waarheid, door de Calvinistische predikers ver kondigd. Tot die „wij" behoorden de martela ren, die voor de beleden waarheid gingen in den dood. Er stonden wel geen handteekeningen on der de aan koning Filips II voorgehouden belij denis, maar De Brés bedoelde toch niet anders dan de mond te zijn van alle Gereformeerde Christenen in deze landen van de heele refor matie, die, Rome's leer en gezag verwerpend, omstreeks 1560 wel bewust het voetspoor volg de van Calvijn. Hij nam in de belijdenis alle Calvinisten saam en wilde ze daarin laten spre ken als één eenig volk, ja, als de Kerk van Chris tus in deze gewesten. Want die belijdenis be doelde van meet af eigenlijk te zijn belijdenis der Kerk van Christus. Immers de reformatie was kerkreformatie en is niet los te denken of los te maken van het Gereformeerd kerkelijk le ven, zooals dat in die dagen hier begon op te komen en op te bloeien, onder allen strijd en druk door, en dat de pretentie voerde, en te recht, de gezuiverde voortzetting te zijn van de oude Kerk, en dat allen wilde die de reforma tie waren toegedaan. Daarom is van huis uit, onze belijdenis de belijdenis der Gereformeerde Kerken geweest. Zeker, Guido de Brés had geen opdracht ge had, voorzoover wij weten, van eenige Kerke lijke vergadering, om zulk een belijdenis op te stellen, en die belijdenis is ook niet vooraf, vóór ze voor 't eerst uitgegeven werd, door een Sy node van Kerken aanvaard de Gereformeerde Kerken waren nog niet eens in geregeld ordelijk kerkverband bijeenvergaderd geweest in de Ne derlanden, ze hadden tengevolge van de verdruk king geen kans nog daartoe gehad ze waren nog slechts pas bezig, zich in de kracht Gods vrij te maken van 't juk der dienstbaarheid door moedig worstelend trots alle doodsgevaar op te komen voor de vrijheid, die ze in Christus hadden. Die belijdenis was dus, (toen ze inge diend werd) nu eens zuiver vormelijk genomen, geen Kerkelijke belijdenis, doch al is dat zoo, op goeden grond kan ze anderzijds toch in be ginsel en naar bedoelen en naar inhoud, zóó wel genoemd worden, dadelijk bij 't ontstaan. Want, gelijk opgemerkt is, ze bedoelde te vertol ken 't geloof der tot reformatie geleide Kerk van Christus. Bovendien, ze was door Guido de Brés vooraf getoetst aan de Fransche Ker kelijke belijdenis en ook, naar men meent, was ze door den Kerkeraad van Antwerpen eerst doorgelezen. En, hoe het zij, de Gereformeerden en de „Kerken onder 't Kruis" stemden zakelijk zonder twijfel in met wat de belijdenis inhield, lang reeds vóór deze geformuleerd, geschreven, gedrukt en aangeboden was. Te voren was die zelfde waarheid, die daarin beleden werd, im mers uitgeroepen door de zilveren trompetten van 't Woord Gods in de prediking des evan gelies in alle vergaderingen der gemeenten in de Nederlanden. En ook wanneer men officieel en vormelijk wil rekenen, nu dan is die confessie, bijna on middellijk nadat ze in 1561 was opgesteld, for mulier van eenheid der Gereformeerde Kerken geworden. Tenminste zeer spoedig daarna. Reeds in 1562, merkt Ds. van Toornenbergen op. Want toen kwamen de Kerken in meerdere ontslagen ze vonden het blijkbaar gemakkelij ker in het gras te gaan liggen dan het te maai en. Ik kon het echter best met mijn nieuwen baas vinden. Hij scheen vooral erg in z'n schik te zijn, dat ik zoo goed kon melken. Want hij had heel veel koeien. Wat ik daar gewerkt heb! Maar de boer wist mijn arbeid te waardeeren hij betaalde me een zeer hoog loon. Na twee jaar had ik zooveel verdiend, dat ik een stuk land kon koopen. Dat gaat hier in Canada heel wat gemakkelijker dan in Holland. En toen heb ik een gelukje gehad. Nauwelijks had ik het land in eigendom of er vlak bij werd een groote fabriek gesticht. Het gevolg was, dat de grond plotseling peperduur werd. Ik heb mijn eigendommen dan ook voor heel veel geld kunnen verkoopen en heb toen een reuze boer derij meer in het binnenland gekocht. En daar woon ik nu al een paar jaar en God heeft mijn arbeid bijzonder gezegend. Mijn boerderij brengt mij zooveel op, dat ik elk jaar een flink sommetje overhoud en daarvoor koop ik weer andere landerijen. Ik ben mooi op weg om rijk te worden en ik zou volkomen gelukkig zijn alsik m'n lieve zuster Tine bij mij had. Want het land hier heeft ook vele bezwaren. Om naar de kerk te gaan, moet ik uren loopen. En het geloof, dat de menschen er hier op na houden, verschilt zoo hemelsver van dat bij jullie. Had ik jou nu maar dan konden we ten minste samen eens over de hoogere dingen spreken. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 2