Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 2 Vrijdag 10 Januari 1930. 44e Jaargang. Redacteur: Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, P. STAAL Pzn., en R. J. e. d. VEEN. UIT HET WOORD. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE Abonnem9ntsprl)si [per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,—UITGAVE VAN DE Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag- Afzonderlijke nummers 8 oent. PerSVereeniglfig Zeeawsche Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ Sc OLTHOFF Ad «er entleprljsi 15 oent per regelb'g jaarabonnement van Adres van de Administratie: Spanjaardstraat, Middelburg. minstens 500 regels belangrijke reduotie p|rma LITTOOIJ ft OLTHOPP, Middelburg. TELEPOON 2 51. 6IR0NUMMER 42 2 80 WAARTOE GEROEPEN? Gij zijt het zout der aarde indien nu het zout smakeloos wordt, waar mede zal het gezouten worden Het deugt nergens meer toe, dan om buiten- geworpen en van de menschen vertre den te worden. Mattheus 5:13. Dit vers is genomen uit de u allen wel bekende Bergrede, die wij vinden opgeteekend in Mat theus. Woorden, onvergelijkelijk schoon, worden door den Heiland tot de schare gesproken, waar in Hijzoo duidelijk laat zien, waar voor Hij gekomen is, namelijk om zalig te maken. Za ligmaker is zijn Naam, dat zegt ons het negen voudig zalig van zijn eerste rede, in het open baar gehouden. En van hoe groote beteekenis deze rede is, merken wij hieruit wel, dat men zich telkens, al verwerpt men Gods onfeilbaar Woord, er op beroept. Aan de majesteit van Zijn woord kan zelfs de moderne mensch zich niet onttrekken, gaarne haalt men dan ook deze rede aan, om eigen inzicht te verdedigen. Zoo is het niet te verwonderen, dat de schare, toe gestroomd naar den onbekenden Rabbi van Nazareth, de woorden indrinkt en met eerbied luistert naar Hem, over Wiens lippen genade is uitgestort. Achtereenvolgens teekent Hij hen, die zalig zijn, om daarna verder te doen zien, wat het Farizeïsme eigenlijk is en hoe de ge meente van Christus hier op aarde heeft te le ven. Voor Zijn kerk is een groot werk weggelegd. Dit blijkt wel uit den naam, dien Christus haar geeft. Gij zijt het zout der aarde. Een ontzag lijke roeping ligt daarin opgesloten. Ook in deze woorden gebruikt Jezus, zooals Hij zoo dikwijls deed, een beeld uit het dagelijksche leven. Dat verstaat men, dat begrijpt men. Bij den Heiland geen droge redeneeringen, maar alles, al hoe wel voor het verstand niet te vatten, vol geest en leven. Ge voelt het, de Heiland kent het leven en daardoor wordt Zijne prediking, hoe een voudig ook, des te aangrijpender. Wie heeft nu niet van zout hooren spreken Wie kent dat nu niet Immers een onmisbaar artikel in het huisgezin. Wij zouden er niet buiten kunnen. De spijzen worden er smakelijk door gemaakt, voor verderf wordt het voedsel bewaard. Zijn doordringende kracht zuivert van onzuivere stof fen. In deze gave, schijnbaar zoo gering, ligt juist de wondere genade Gods. Wat het meest noodig is, schenkt Hij ons het overvloedigst. Waar nu het zout van een groote beteekenis is voor het dagelijksche leven en het in Israels offertheorie een voorname plaats in nam, zoo kon dit beeld dat door Jezus op het geestelijke leven werd toegepast, gemakkelijk begrepen worden. En nu moet de werking van het zout, zuiverend, bederfwerend, smakelijk, ook in de gemeente van Christus gevonden worden. Gij zijt het zout der aarde. Het ziet niet alleen op de apostelen, op de evangelie-dienaren, maar op de gansche gemeen te, waarvan de apostelen de vertegenwoordigers zijn. Wij zijn het zout der aarde. Dat er be hoefte is aan zout, geestelijk hier opgevat, dat er zuiverend, bederfwerend moet worden, op getreden, zegt ons, dat de zonde in de Schep ping is binnengeslopen, dat daarin machten aan het werk zijn die Gods werk trachten te ver nietigen. En nu moeten die machten worden te gengestaan en dit kan maar alleen door de gemeente. Satan, hij moge gejubeld hebben bij 's menschen val en zich tot Koning der aarde geproclameerd hebben, zijn overwinning was zijn val en ook die der zijnen. Want uit het gansche menschelijke geslacht heeft God zich eene gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, die Hij tesamen brengt door Zijn Geest en Woord. Het zout der wereld. Tegenover den dood wordt geplaatst het leven, Christus neemt het op voor de zijnen, en in en door Hem is er hier een leven op aarde mogelijk, zoodat de we reld zal blijven bestaan, tot dat oogenblik, waar op de laatste zal zijn toegebracht. Was de ge meente er niet, dan was de wereld er niet meer. Glimlachend zal de wereldling hierover zijn schouders ophalen, dat als 't ware de kerk, de kurk is, waarop de wereld drijft, toch is niets meer waar dan dit, dat de algemeene genade rust in de particuliere genade. Ter wille van de gemeente, het zout der aarde, is het vernieti gingsproces nog niet voltooid, maar tegengehou den. De gemeente heeft dit ook tegen te houden, dat is haar roeping de nood is haar opgelegd. Natuurlijk moet men beginnen van Jeruzalem uit. Eerst met zichzelf. Wil de roeping voor ons persoonlijk roeping zijn, dan moeten wij niet alleen weten, dat God een gemeente heeft uitverkoren, maar ook, dat ik daarvan een le vend lidmaat ben en eeuwig zal blijven. Dan zal de eisch van Christus ook kracht hebben, dan zullen wij waarlijk ook zout zijn, want een stad boven op een berg liggende, kan niet ver borgen zijn. Maar het blijft niet bij het persoon lijke leven, dat mag ook niet. Van welke waardij het ook is, en God schenke het u allen, mijn lezer, dat uw ziel in God geborgen is, daarmee zijt ge niet klaar. Gij moet zijn het zout der aarde. Openbaar moet worden in alle omstandig heden, wat het zeggen wil door den Geest en het bloed van Christus gewasschen te zijn. Dit blijke in uw huiselijk leven, ook daar moet uwe roeping worden beleefd, ook daar moet het zout zuiverend werken, in gesprek, in mode, en niet het minst ook in lectuur. Bidden voor uw kin deren en deze laten lezen allerlei neutrale cou ranten en tijdschriften, is dit geen dubbelzinnig spel Zonder dat ge het weet, wordt de ziel vergiftigd. Wordt ook gelet op den omgang uwer kinderen Met een lijdelijk toezien, moogt gij u niet tevreden stellen. Ge kunt u daarachter wel verschuilen, maar uw roeping, als zoutend zout mist ge. Een zoutend zout, niet alleen in uw huis, maar ook daarbuiten. In uw werkplaats, op uw kantoor, op de markt, overal waar ge maar komt. Juist dat tweeslachtige in ons leven doet ons zooveel kwaad, en niet die kracht gaat van ons uit, welke mogelijk zou zijn. Niet alleen de eisch stellen, maar er ook naar wandelen, niet op een enkel terrein, maar op alle terreinen. Elke kring des levens moet aan Satan worden ontrukt, zoo is het op sociaal gebied, de Heere vraagt even wel van patroon als arbeider gerechtigheid zoo is het op politiek gebied, de Heere vraagt, dat een volk geleid wordt naar de beginselen Zijns Woords. Maar bovenal geldt het van het werke lijk leven. Van alle kanten tracht men de kerk van haar plaats te verdringen. Was zij altijd getrouw Worde het ons tot schuld, om met nieuwe kracht te doen, wat onze hand vindt om te doen, waarbij zeker niet mag gemist de saam- hoorigheid, de vrede, de liefde, welke broeders en zusters van één huis moeten samenbinden, juist dan kan men een zoutend zout zijn. Maar aan de andere zijde, als de gemeente haar roe ping uit het oog verliest, dan geldt ook van haar, indien nu het zout smakeloos wordt, waarmee zal het gezouten worden Het deugt nergens meer toe, dan om buitengeworpen en van de menschen vertreden te worden. Jezus wijst er op, dat het zout zijn smaak kan verliezen, nog ster ker, dat het inplaats van bederfwerend, juist bederfbrengend kan worden, en dan heeft hij het oog volgens de verklaarders op salpeter, dat in bepaalde omstandigheden overgaat in vitriool. Ernstig wordt de gemeente hier gewaarschuwd om niet te vertragen, op geen enkel gebied. Het kan zoo gemakkelijk, omdat de wereld ook leeft in het hart van Gods kinderen en omdat wij in de wereld zijn. Het eene leidt soms tot het andere. Wij moeten niet altijd lovers zijn van de oude tijden, ook nu zijn er nog vele zegenin gen, maar waar is het, er is een vervlakking te constateeren van het geestelijk leven en een zich meer overgeven aan de wereld. En dit openbaart zich op allerlei wijze, ook in het kerkelijk leven. Dit alles heeft tengevolge dat de zonde niet wordt teruggehouden, maar benaderd, dat de lijnen wor den uitgewischt want een zouteloos leven van iemand, die den christennaam wil dragen, een ieder beoordeele nu zichzelf, doet zoo ontzet tend veel schade aan het koninkrijk Gods, ja zoo hij zich niet bekeert, hij deugt nergens meer toe, dan om buitengeworpen te worden. Kent gij uw roeping Leeft gij naar Jezus eisch Is het u werkelijk te doen om een zoutend zout te zijn Dan zult gij ook schuilen bij Je zus, die eene verberging is tegen den wind en een schuilplaats tegen den vloed, bij wien tol lenaren en zondaren leeren, zalig zijn de armen van geest want hunner is het koninkrijk der hemelen. Zoo zult gij, in Zijn kracht en door Zijn genade, kunnen worden een zoutend zout, waardoor het koninkrijk Gods zal komen, vol komen en altoos. Middelburg. SCHEELE. HET GENADEVERBOND EN DE KERK. II. Intusschen kreeg hij het beroep uit Middel burg en hij gevoelde zich innerlijk gedrongen om derwaarts te gaan. In die dagen bad hij, dat hij nooit meer afscheid van een gemeente be hoefde te nemen, want de eerste scheiding had hem zooveel gekost. God heeft hem zijn wensch gegeven, want hij heeft verder in de Zeeuw- sche hoofdstad gewerkt, zoolang hij leefde. Hij wist al heel spoedig, dat de mentaliteit der ge meente geheel anders was dan die te St. Anna, maar hij was er de man niet naar om uit zwak heid haar te ontzien. Na de eerste voorberei- dingspreek waren velen ontstemd, ook leden van den kerkeraad en zij achten het noodig het hem ook te zeggen. Hij bleef onder dit alles kalm, want hij had 't wel verwacht. Dit dwong hem om steeds helderder zijn gedachten over verbond en sacramenten in het licht te stellen. Wij kunnen het ons niet eens meer voorstellen, met welke pijlen men hem belaagde, maar men sprak het in de gemeente en daarbuiten luide en krachtig uit, dat hij niet Gereformeerd maar remonstrant was. Ook toen waren er helaas, die met hun oordeel over anderen spoedig gereed waren. Doch hij werkte rustig door en onderwees zijn catechesanten op een zeer heldere wijze. Hij ging voor de beschuldigingen niet uit den weg, maar weerlegde ze in alle lankmoedigheid. Een groot voorrecht had hij te midden van de ontstane moeilijkheden, dat de gemeente en vele bui ten haar zijn prediking hoog waardeerden. Wie hem nog gekend hebben in zijn kracht, verwon dert dit niet, want hij had zeldzame gaven voor de prediking ontvangen en ieder, die hem hoor de kwam onder den indruk, daar hij inderdaad een schriftgeleerde was, onderwezen in de ver borgenheden van het koninkrijk der hemelen, die uit den schat, oude en nieuwe vaten voort bracht. Zulk een prediking wekte onder den zegen Gods vertrouwen bij het volk, dat het geklank kent en al bleven er vooral buiten de gemeente, die met een zeker wantrouwen be zield waren, dat heeft op den duur aan zijn naam geen schade kunnen doen. Ook de toestand in zijn eigen gemeente spoorde hem aan om in het openbaar te zeggen, wat hij beleed. Zoo verscheen zijn eerste brochure over Doop, Avondmaal en tucht en actueel voor dien tijd als zij was, was zij weldra in de kringen der Ge reformeerden een punt van bespreking. Zij ver scheen op den juisten tijd, want onder de Ge reformeerden werd er over dit onderwerp veel gediscussieerd. De bladen, die door Christelijk Gereformeerden geredigeerd werden, hielpen me de er de aandacht op te vestigen, de meesten waren het eens met den schrijver, doch er wa ren ook enkelen, die het betreurden, dat som mige predikanten zulke gedachten durfden uit spreken. Het is voor ons haast ongelooflijk, dat er da gen zijn geweest, waarin aldoor in onze kringen, zoowel in het noorden als in het zuiden en niet minder in het midden van ons land, gedacht en gesproken werd over wat Ds. Littooij over deze dingen zeide. Het is niet vaak gebeurd, dat een werk over deze stof zoovele lezers heeft ge vonden als dit. Het is gelezen en herlezen en uit den herdruk over eenigen tijd blijkt het hel der, dat het nog niet vergeten is. Het heeft dan ook een zeldzaam grooten invloed uitgeoefend en het is nog waard om gelezen te worden. Ja, wel zijn de tijden veranderd. Mischien kan de volgende herinnering helpen om onze voorstelling van de kerkelijke toestanden dui delijk te maken. In het Noorden van Friesland waren er toen enkele kerken der Afscheiding en voorts waren er onder de Hervormden ve len, die vasthielden aan de belijdenis. Zij zoch ten hier en daar de Gereformeerde prediking en stonden algemeen bekend als vrienden der waarheid. Onder hen waren er vele oprechte geloovigen, maar zij hadden een afkeer van de Afscheiding. Een hunner, hij was een jongeman, kwam op een Zondagmiddag in een Christelijke Gereformeerde Kerk. Er was in den naasten omtrek geen Gereformeerde prediking te beluis teren en bij zulke gelegenheid kwamen er wel meer waarheidsvrienden. Aan de beurt was de een en twintigste Zondag, welke handelt over de heilige, algemeene Christelijke Kerk. Eerst gaf de dominé een uiteenzetting over de Kerk, in 't meer toepasselijk deel bracht hij ter sprake de reden, waarom indertijd de scheiding ont staan was. Met de historie was de jonge man niet op de hoogte, doch hij luisterde met groo te aandacht. Later kwam hij aan de pastorie en vroeg hij, of hij op een kerkeraadsvergadering kon worden toegelaten, waarop toestemmend werd geantwoord. Bij het begin deelde de voor zitter mee, dat een jonge man, dien alle leden van den kerkeraad wel kenden, verwacht kon worden. Op eens drong zich de vraag bij ieder op wat wil die hier, maar niemand wist het. Spoedig was hij er en oogenblikkelijk werd hij toegelaten en kreeg hij een stoel. Nadat zij el kaar hadden gegroet, vroeg de voorzitter, wat hem gedreven had om in hun midden te zijn. Hij vertelde daarop, dat de door hem gehoorde prediking indruk op hem gemaakt en hem aan gespoord had tot onderzoek. Hij had een en an der gelezen en dit had hem gen rust gelaten en hij was nu overtuigd, dat de Afscheiding het recht aan hare zijde had en nu kwam hij met het verzoek of de kerkeraad hem wilde inschrij ven in de lijst van de gedoopten en hem voortaan ook onder zijn opzicht nemen. De voorzitter achtte het noodig om een nader onderzoek in te stellen en vroeg hem of hij niet belijdenis des geloofs wilde afleggen. Neen, zeide hij, want daartoe ben ik niet bekwaam en ik zou tot geen prijs Avondmaal durven houden. De dominé ging met zijn onderzoek door en het bleek, dat de jonge man heel grondig de belijdenis in zich opgenomen en zich toegeëigend had. De ouderlingen en diakenen verwonderden zich steeds meer over de helderheid zijner ken nis. De voorzitter vroeg hem verder, wat die beleden waarheid voor hem persoonlijk was. Ook hier gaf hij zulke antwoorden, dat allen verblijd waren. In zijn afwezigheid deelden zij elkaar den indruk mede, welke de samenspre- king op hen gemaakt had en elk liet uitkomen, dat het niet vaak was voorgekomen, dat iemand zoo rekenschap van zijn geloof kon afleggen. Het besluit, dat zij namen was het volgende eerst zou hem worden meegedeeld, dat er geen enkel bezwaar was om aan zijn verzoek te vol doen en vervolgens, dat de kerkeraad hem na zijn verklaring gaarne zou willen beschou wen als belijdend lid. Nu kwam de beurt aan hem om zich te verwonderen en hij gaf daaraan dan ook uiting. De kerkeraad verstond hem en kende zijn verschillende bezwaren, waarom hij dan hem voorstelde van dit oogenblik geregeld bij den predikant te spreken en daartoe was hij bereid. De gemeente was blij, dat hij over kwam, maar zijn grootmoeder, toen zij hoorde, dat de kerkeraad vrijmoedigheid had om hem zelfs tot het Avondmaal toe te laten, vroeg hem of er dan iets buitengewoons met hem was voorge vallen en zeide 'k heb altijd wel geweten, dat het met die Afgescheiden kerk niet in orde was, maar nu is het mij al heel duidelijk. BOUMA. HET JAAR 1930. Nu we weer een nieuwjaar mochten ingaan, is het noodig ons, voorzoover dat mogelijk is, rekenschap te geven van de taak, die ons in dit jaar wacht. Wat nu onze Gereformeerde Kerken in het geheele land betreft is dat een zeer belangrijke taak te achten. In dit jaar toch zullen die kerken weer in Generale Synode, te Arnhem, moeten saamkomen. En op die Synode zal heel veel aan de orde worden gesteld. Reeds werden aan de kerken vier rapporten toegezondenover het Leerboek voor de catechisaties over het Vrou wenkiesrecht over de herziening der liturgie en over het promotierecht der Theol. School. En nog is te wachten een rapport over een heel belangrijke zaak n.l. de uitbreiding onzer belij denis. Nu is in één van de kerkelijke bladen opge merkt dat we de beteekenis van een Synodejaar voor onze kerken niet mogen overschatten om-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1930 | | pagina 1