Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 51.
Vrijdag 20 December 1929.
43e Jaargang.
RedacteurDs. A. C. HEIJ te Koadekerke,
Persvereeniging Zeewsche Kerkbode.
UITfiET WOORD.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v, d. ENDE, P. STAAL Pzn., en R. J. t. d. VEEN,
Hb o n n e m n t s p r IJ s I per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Ad ver entleprljsi 15 oent per regel; bjj jaarabonnement van
minstens 500 regela belangrijke reductie
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie:
Firma LITTOOU OITHOFF, Middelburg
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOU ie, OLTHOFF
Sparjaardstraat, Middelburg.
TElEPQOfó 2 3». Q5RONUMMÊR 4 2 280
EEN SCEPTER UIT ISRAEL.
„En daar zal een scepter uit Israël
opkomendie zal de landpalen der
Moabieten verslaan, en zal alle de kin
deren Seths verstoren."
Numeri 24 17.
Bileam sprak van een ster en van een scep
ter en bedoelde met die twee, één en dezelfde
zaak. Bij beide moet men denken aan een
koning.
Hij profeteerde allereerst van een ster. De
eene ster verschilt in heerlijkheid van de andere.
Maar deze ster zou schitteren boven alles uit.
Het licht, het heerlijk licht, dat uit Jacob op zou
gaan, was de glans van een koning, die heer-
schen zou door zijn lichtende majesteit, als de
ster, die boven aller sterrenpracht 's nachts aan
den hemel uitblinkt die ster uit Jacob was Je
zus, de komende koning der genade, die zijn
lieflijken luister in den nacht der zonden en der
volkeren zou doen schijnen, tot in het donkerst
hart. Bileam sprak van een koning, toen hij zei
,,daar rijst een ster". En daarom sprak hij bij
het verder profeteeren van een scepter. Bij een
koning hoort een scepter. Die is het teelten van
zijn koninklijke macht. Een scepter is, als het
ware, het verlengde van den gebiedenden, ster
ken arm, die hem houdt vorstelijke macht en
beleid liggen er in uitgedrukt. Daar zou een
heerlijk, een eenig en machtig koning voortko
men uit Israel.
Van dien sterken koning uit Jacob had Jacob
zelf reeds geprofeteerd. Op zijn sterfbed riep
hij Zijn komst en grootheid uit,,Juda, gij zijt
hetu zullen uwe broeders loven uw hand zal
zijn op den nek uwer vijanden, voor u zullen
zich uws vaders zonen neder buigen. De scep
ter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever
van tusschen zijn voeten, totdat de Silo komt,
dien zullen alle volkeren gehoorzaam zijn."
Ja, we zouden nog verder kunnen teruggaan,
tot in het Paradijs toe, waar diezelfde Koning
genoemd wordt het zaad der vrouw, dat de
slang den kop vermorzelen zou. Want het oude
evangelie, het Paradijsevangelie, en 't evange
lie, dat komt uit Bileams mond zijn één en 't zelfde
evangelie, n.l. 't evangelie des Koninkrijks van
onzen Heere Jezus Christus. Dat koninkrijk is
niet onbekend aan hen, die voor dien Koning
leerden buigen en die in Hem zoeken al hun
vrede en heil en die Hem ook verwachten tot
zaligheid. Hij is reeds verschenen nu, en straks
komt hij op de wolken des hemels. Nooddruf-
tigen zal Hij verschoonen, aan armen uit gena
Zijn hulpe ter verlossing toonen. Zijn Naam
moet eeuwig eer ontvangen. Geloofd zij de naam
Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid, en de gan-
sche aarde worde met zijn heerlijkheid vervuld.
Een koning is iemand, die kan. Dat ligt in
den naam koning opgesloten. In het woord ko
ning zit de stam kunnen. Welnu, de koning uit
Jacob is één, die kan. Een machtig koning. Let
daar eens op. Bileams spreuk wijst een en an
der daarvan aan. Wel te verstaan in de taal
van een profeet. En profeten beginnen, gelijk
we weten, altijd bij eigen omgeving en bij de
naastbijzijnde toekomst, om daardoor heen ver
der te wijzen naar de verdere tijden der volle
vervulling. Zoo doelt Bileams gezicht allereerst
op 't oude Israel en zijn vijanden, op de over
winningen, die het zou behalen en de heerschap
pij, die het zou oefenen onder koningen als Da
vid en Salomo en daardoor heen op de macht
van den eigenlijken koning, waar 't om ging, en
van 't koninkrijk, dat in dat alles was afgescha-
duwd, voorbereid, afgebeeld en begonnen. Zóó
zegt Bileam van den scepter, die uit Israel op
komt „die zal de palen der Moabieten ver
slaan, en zal alle de kinderen Seths verstoren,
en Edom zal een erfelijke bezitting zijn, en Seïr
zal zijn vijanden een erfelijke bezitting zijn doch
Israel zal kracht doen, en daar zal één uit Ja
cob heerschen, en hij zal de overigen uit de
steden ombrengen."
Onder de vijanden, die door dien profetischen
Koning onderworpen zouden worden, zijn eerst
genoemd in Bileams profetie de Moabieten, om
dat in Balak, de koning der Moabieten, die Is
rael wilde vloeken, de vijandschap het sterkst
naar voren kwam. Ze worden hier ook de kin
deren Seths genoemd. Onmogelijk kunnen met
de kinderen Seths bedoeld zijn de nakomelingen
van Seth, den zoon van Adam. Om de eenvou
dige reden, dat alle menschen van vroeger en
nu, die na den zondvloed geboren zijn althans,
dus ook de kinderen Israels zelf uit dien Seth
geboren zijn. Bileam zou in dat geval de versto
ring en den ondergang van alle menschen, de
kinderen Jacobs incluis, aangezegd hebben. En
dat ware ongerijmd. Het woord Seth beteekent
letterlijk evenwelberoering, razernij of woe
de. En zóó nu hebben we het hier te nemen.
„Kinderen van geweld" dus, zoo worden die
zelfde strijdbare Moabieten genoemd met een
anderen naam.
Onmiddellijk na hen noemt Bileam als vijand,
die door den beloofden Koning Israels onder
gebracht wordt, Edom of Seïr, eveneens een
volk, verwant aan Israel. In Mozes' tijd moch
ten de kinderen Israels niet tegen Edom strijden,
zelfs al weigerde 't aan Israel den doortocht
door zijn land. In de toekomst werd dat anders.
Dan bleek al meer de bittere, hardnekkige door
gaande vijandschap van Ezau of Edom tegen
Israel. Ze werden onderworpen door David,
doch niet voor goed. Ze stonden telkens weer
op. En was Herodes de Groote niet een Edo-
miet Maar, zegt Jesaja, „wie is deze, die van
Edom komt, met besprenkelde kleederen van
Bozra, die versierd is in zijn gewaad, die voort
trekt in zijn groote kracht Ik ben het, die in
gerechtigheid spreek, die machtig ben te ver
lossen". „Waarom zijt ge rood aan uw gewaad
en uw kleederen als van een, die in de wijn
pers treedt Ik heb de pers alleen getreden en
daar was niemand van de volkeren met mij."
Ziet daar, hoe Jesaja de profetie van Bileam
overneemt en hem nader aanwijst, die den scep
ter Zijner sterkte overwinnend over Edom laat
gaan. Na Edom worden door Bileam de Ama-
lekieten genoemd als verslagenen. Amalek is de
eersteling der heidenen, dat wil zeggen, de eer
ste, die Israel vijandig bejegende na den uittocht.
Verder vermeldt hij de Kanieten, die behoorden
tot de met Israel meest bevriende volkeren ze
zochten en vonden beschutting bij Israel. Ze
waren nochtans niet in 't genadeverbond opge
nomen en ontvingen daarom den zegen Israels
niet blijvend. Dat volk zou zijn woning in de
steenrots hebben, zoo lang het onder Israel
woonde, maar daarna werd het weggevoerd naar
Assur. En zoo noemt Bileam den eenen vijand
voor, en den anderen na, maar die koning, die
uit Jacob zal regeeren, zal alles onder zijn voe
ten leggen. Moab, de trotsche verwante vijand,
zal vernederd worden tot Zijn waschpot, waar
in Hij Zijn voeten wascht en op Edom zal Hij
Zijn schoen werpen als naar een slaaf, die Hem
dienen moet. In één woord en zonder beeld
spraak en gerekend naar de vervulling dezer
profetie Geen vijand zal voor koning Jezus be
staan. Zijn pijlen zijn scherp, volken zullen on
der hem vallen en dat is 't heerlijke ervan, ze
treffen het hart van 's Konings vijanden. Zijn
scepter regeert zoo machtig, dat harten worden
omgezet en vijanden tot aanbidders worden ge
maakt.
Bileam noemt eenige van de vele vijanden,
die deze Koning uit Jacob overwint. Hij noemt
ze echter niet alle. En de laatste vijand, die door
Jezus zal worden te niet gedaan, wordt ook
door hem verzwegen. Paulus noemt hem. Die
laatste vijand is de dood. Die is zeer machtig.
Alles buigt ervoor. Onze Koning echter was
machtiger en heeft ook dezen vijand gebroken.
Die dood was evenwel niet te niet te doen, of
de prikkel, de giftangel van dien dood, dat is
de zonde moest eerst worden weggedaan. Daar
toe moest hij zonde worden gemaakt. Daartoe
kwam hij in de zondige wereld, en door voor de
zonde te sterven en de kracht der zonde, n.l.
de wet, te overwinnen door de volbrenging der
wet, zóó heeft Hij ook den dood overwonnen,
den laatsten vijand.
Zulk een koning hebben wij, zondaren noo-
dig. Er is een hand, die zwaar op ons drukt.
Door de zonde zijn we in de schrikkelijke ti
rannie van Satan en van den dood geraakt door.
eigen schuld. Wie kan hun geweld breken. Ziet,
hier is een scepter, die van zonde, Satan en dood
bevrijdt. „Komt, herwaarts", zegt die Koning,
„komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid
en belast zijt, en ik zal u rust geven. Neem Mijn
juk op u en leert van Mij, dat ik zachtmoedig
ben en nederig van hart en gij zult rust vinden
voor uw zielen. Want Mijn juk is zacht en Mijn
last is licht."
Wie Hem nederig valt te voet zal van Hem
zijn wegen leeren. Maar 't is één van beiden
Buigen onder Zijn Koninklijken scepter of red
deloos omkomen voor eeuwig.
Kamperland. v. d. E.
DADERS DES W00RDS.
COLLECTENLIJST.
De stukken die dezer dagen bij de kerkeraden
inkomen, herinneren er tekens aan, dat de tijd
weer aangebroken is om de collectenlijst voor
het volgend jaar vast te stellen.
In verband met dat werk, waartoe de kerke
raden zich gaan schikken, zouden we iets willen
opmerken over een drietal verzoeken.
Dus niet over de geheele collectenlijst. Er zijn
collecten, die gevraagd worden door de Genera
le of Provinciale Synode. Daarover iets te zeg
gen lijkt ons overbodig, omdat we verwachten
mogen, dat alle kerkeraden, aan die collecten
op hun lijst een plaats zullen geven.
Daar zijn echter aanvragen, die niet zulk een
Synodale aanbeveling hebben en toch zeer aanbe
velingswaardig zijn.
Daaronder rekenen we allereerst de aanvrage
van Directeuren der Vereeniging voor H.O. op
Geref. grondslag om in de maand September
van 1930 een extra-collecte te houden voor die
Stichting.
Voor zulk een extra-collecte is reden. Dan
zal de Vrije Universiteit een halve eeuw hebben
bestaan. Het terugzien op die 50 jaren zal moe
ten nopen tot dankbaarheid en die dankbaarheid
zal zich dan willen uiten en ook kunnen uiten,
wanneer de kerkeraad een collecte doet houden.
En vooral in Zeeland, waar men bijzonder
veel aandacht wijdt aan kroonjaren, zal men
dit kroonjaar van de V.U. dan niet onopgemerkt
mogen laten voorgaan.
Een tweede zaak is die van de Zending in
Suriname. Alle kerkeraden hebben ook daar
over wel een circulaire ontvangen en is het dus
niet noodig er veel van te zeggen.
De Broedergemeente te Zeist nam wel een
ontzaglijke taak op zich toen zij het geheele
Zendingswerk daar voor haar rekening nam. Zij
deed dat echter door de omstandigheden daartoe
gedrongen en in het vertrouwen, dat zij door
geheel Christelijk Nederland daarbij zou ge
steund worden.
Zij heeft recht daarop. Het Zendingswerk in
de Nederlandsche kolonie, Suriname, komt in de
eerste plaats wel voor rekening van de Chris
tenen in Nederland, hoewel het jarenlang van uit
Duitschland werd verricht.
Nu hebben we voor ons eigen Zendingswerk
veel bij te dragen. Toch kunnen we wel de le
den onzer kerken in de gelegenheid stellen op
één Zondag in het jaar daarvoor te offeren,
door voor dat werk een collecte te houden.
We hopen dat onze kerkeraden daartoe zullen
besluiten.
Eindelijk nog een kort woord van aanbeve
ling voor den arbeid der Inwendige Zending in
N. Brabant en Limburg.
De kerken daar dragen met ons den last van
het Zendingswerk in Indië. En bij toeneming
gaan ze daarvoor offeren.
Laten wij hen dan helpen in hun Evangelisatie-
arbeid door een collecte.
HEIJ.
GEREFORMEERDE
SCHRIFT-BESCHOUWING.
IX (Slot).
De menschen van het gevoels-subjectivisme
vindt men ook in onze kerken, maar dan aan den
voet van den kansel. En die keeren zich menig
maal af van den prediker op dien kansel, om
het ergens elders, in een traanverwekkende be-
keeringsprediking, naar Leger-des-Heils-trant, in
een uitsluitende hel-en-verdoemenis-prediking, in
bevinding-rijke lectuur, waaraan het echt-Schrift-
uurlijke merk ontbreekt, of in het als-Evangelie-
aanvaarde woord van een „gezelschaps" leider
te zoeken. Als symptoon van een voor ons besef
verbijsterende zielsgestalte releveer ik het, waar-
schijnlijk-genoegzaam-bekende, feit, dat er ge
meenten onder ons zijn, waar de Kerkeraad,
bij het preeklezen, stelselmatig weert de preeken
uit de bekende serie „Menigerlei Genade", als
gevende te lichte kost
Ook onder ons zijn er, misschien meerderen,
dan wij zoo oppervlakkig kunnen nagaan, die
het toch maar het heerlijkst zouden vinden te
mogen luisteren naar een prediker, die, staande
aan den voet van den kansel, nog niet weet,
waarover hij het hebben zal en wien het woord
dan op den kansel, naar zij meenen, van den
Heiligen Geest, gegeven wordt. Ja, voor menig
een is een bestudeerde preek een al-van-tevoren-
veroordeelde preek en bekend is de minachting
in bepaalde kringen voor „zoo'n lezertje". Al
leen het spreken voor de vuist weg is bewijs
van de waarachtigheid van wat geboden wordt.
Dan doet het er ook feitelijk niets toe, over
welke text gesproken wordt (gelijk men dan
ook in oud-Gereformeerde kringen, afgedacht
van de gekozen text, menigmaal de gewoonte
heeft om, wat men noemt, de heele Bijbel door
te loopen). Het komt er dan boven alles maar
op aan, de harten te roeren. Met alle mogelijke
verhalen, aan het eigen leven van den spreker
het liefst ontleend, tot meerdere stichting van
het daarnaar-hongerige gehoor en tot meerdere
verheerlijking van den toch-zoo-diep-ingeleiden
prediker. Hoe de wijs van dit lied ook zijn mag,
dat dan de schare wordt voorgezongen, de in
houd is en blijft altijd dezelfde men komt niet
verder dan het stuk der ellende. Het besluit is
steeds weer„Och, mocht het God nog eens
behagen dit en dat bij U te doen, anders blijft
ge eeuwig verdoemelingen", etc.
Door zulk een prediking wordt God onteerd,
de Schrift genegeerd en de mensch gedeclasseerd
tot een stok en een blok, en de kansel gedegra
deerd tot propaganda-plek van eigen, armzalige
bevindingen en ervaringen. Zóó wordt de arme
Christen gepredikt en nietde rijke Christus
het subject in het centrum geplaatst en tot maat
staf verheven het objectieve, rijke, Goddelijke
genade-woord, in beginsel, prijsgegeven van
God als van een vreeselijken tyran gesproken,
die, naar de meest-grove willekeur, menschen
verkiest en verwerpt, terwijl er dan van een
genade-verbond niet gerept wordt, het begrip
Kerk, Gemeente des Heeren verdampt schijnt
te zijn en het sacrament keursteen wordt voor
enkele bijzonderlijk-verkorenen, maar de schuch
tere zielen worden verre gehouden, misschien
uiteindelijk, in geestelijken zin, als God het niet
verhoedt, vermoord. Hoevelen, juist uit deze
kringen afkomstig, breken, zelfstandig gewor
den, er niet radicaal met allen godsdienst Het
zou een interessant werk zijn daarvan eens, met
name in onze groote steden, een statistiek aan
te leggen.
Gereformeerde Schrift-beschouwing doet ge
heel anders de zaken zien en beoordeelen, leert,
altijd-weer, teruggaan op het objectieve, op dat,
wat God geopenbaard, gesproken, beloofd heeft.
Natuurlijk moet er bevinding van deze dingen
zijn, maar, die komt er alleen, als wij het wa
gen met de waarheid Gods naar de Schriften
en met die waarheid dan ook alleen en ten volle.
Bevindingspredikers roepen wel tranen te voor
schijn, maar (de praktijk is daar om dat te be
wijzen) doen het leven niet veranderen, het
adelend tot Godverheerlijkend karakter. Verder
dan het eigen „zieltje" (men vergeve mij dit
verkleinwoord in dit verband, maar het is naar
de trant der hier-besprokenen) komt men dan
niet. Het recht, dat God op ons kan laten gel
den, wat aangaat heel het breede levensterrein,
wordt dan miskend.
Leg toch aan de prediking geen andere maat
staf aan, dan dezewordt mij Gods Woord
gebracht, de Christus in al Zijn ontferming mij,
arm zondaar, gepredikt De prediker kan geen
mensch bekeeren, laat hij het ook maar nooit
beproeven. Maar, het Woord des Heeren is
een kracht Gods tot zaligheid en keert nooit
ledig weer, de Geest Gods zal het werkzaam
en vruchtbaar maken.
Leeft dan ook, in elk opzicht, bij en naar het
volle Woord van God, gelijk ons dat geschon-