Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Tweede Blad. Mo. 49. Vrijdag 15 November 1929. 43e Jaargang. RedacteurDs. A. C. MEIJ te Koadekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. BOEKAANKONDIGING. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v, d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn„ en R. J. v. d. VEEN. flbonnemsntsprljsi per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Ad ver eniieprljsi 15 oent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 rsgo'8 belangrijke reduotie UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Firma LITTOOU OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkera LITTOOU OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 422 80 ALS DE BLADEREN VALLEN. De vroeger onder ons bekende dichter Van Alphen noemt twee verschijnselen, welke ons zeggen, dat de zomer voorbij is en de herfst zijn intrede gedaan heeft, n.l. het vallen van de dorre en geele bladeren en het gehuil van wind en regen. Van 't eerste merken we hier niet veel, want boomen zijn er haast niet. Maar van het andere kunnen we hier meer genieten dan ons lief is. Onheilspellend kan de wind hier soms over de wijde vlakte gieren en dikwijls jaagt hij de wolken als een verschrikte kudde voor zich uit, terwijl dichte regenvlagen alle uit zicht benemen. Wij hebben echter geen reden tot klagen, want de zomer was lang en zeldzaam mooi. Overdadige hitte hebben we niet gekend en hevige onweders kwamen niet voor. Maar aan alles is het wel duidelijk, dat de winter na dert. De nachtvorsten bleven echter zoo goed als uit en daaraan is het toe te schrijven, dat de herfstbloemen in de tuinen en tuintjes nog staan te bloeien en wij waardeeren, dat dalia's en asters nog hun schoone kleuren aan ons oog bieden. Zelfs als wij door de landpaden gaan zien we nog enkele veldbloemen als paarde bloemen en klaver, welke nog kracht genoeg hebben om de late knoppen te openen en eenige sieraad te geven aan hun vale omgeving. De koeien loopen nog buiten, doch liggen niet vre dig te. herkauwen, wijl zij een heelen dag bezig moeten zijn om het noodige voedsel te vinden. Het gras is al heel schaarsch en het is noodig, dat het vee bijvoeder ontvangt. Alleen de kal veren krijgen nog eens een speelsche bui en rennen en springen over de weiden misschien wel, doordien zij een voorgevoel hebben, dat zij weldra hun vrijheid van beweging zullen mis sen, want de dag is niet ver meer, dat zij hun plaats op de stallen en in hokken moeten inne men, en er op rekenen, dat maanden voorbij moeten gaan alvorens zij weer dartelen en sprin gen kunnen. Overigens liggen de velden triest en verlaten al wat aan zomerweelde herinner de is geborgen in schuren, kuilen, kelders en op zolders. Ook de wortelvruchten, welke anders lang groen blijven, verdwijnen eiken dag meer. Hier en daar drijft nog een landman zijn ploeg door den akker en dit geeft nog eenig vertier, want daarop komen vooral de groote meeu wen af om er te asen. Hoewel de zomer veel heeft doen rijpen, toch is het in maatschappelijk opzicht in deze omgeving niet rooskleurig. De bevolking bestaat voornamelijk uit landarbei ders, die zonder veel zorg den winter tegen gaan, omdat hun inkomsten voldoende zijn om in hun weinige behoeften te voorzien. Aan weel de zijn zij nooit gewoon geweest, en als zij zich behoorlijk lcleeden en voeden kunnen klagen zij niet al te veel. Het socialistisch evangelie der ontevredenheid heeft ook bij velen hunner in gang gevonden en in zulke kringen ontbreekt het niet aan nijd jegens de meer bemiddelden. Verder vindt men hier kleine gardeniers, d.w.z. menschen, die land pachten en dit voor eigen rekening bebouwen. En deze zijn er inderdaad niet best aan toe. De pachten zijn hoog en dit zou nog wel gaan, als de opbrengst maar beter was. Verleden herfst waren de aardappelen hoewel de oogst heel goed was, heel laag in prijs, waarvan het gevolg was, dat zij niet aan hunne verplichtingen konden voldoen, maar met moed gingen zij dezen zomer tegemoet in de hoop, dat zij de geleden schade te boven zou den komen, doch dit is alles op teleurstelling uitgekomen. Hun ijver werd wel beloond, want God gaf een gezegend jaar. Het was een lust om te zien, welk een oogst er uit den bodem te voorschijn kwam. Beide quantiteit en qualiteit uitnemend, maar er kwam geen vraag naar aard appelen en de prijzen waren al zeer gering. De verwachting, dat zij hun achterstallige schuld betalen konden, als eenmaal de oogst binnen was, is geheel verdwenen. Dan zijn er nog land bouwers, die meestal een gemengd bedrijf heb ben, doch die hebben ook geen groote winsten, want de droogte is oorzaak, dat zij geen genoeg zame voorraad voor hun vee tegen den winter hebben. Ik hoorde van een, die ruim veertig koeien melkt en die slechts voor vijftien hooi in zijn schuur heeft. Voor hen is het nog een geluk, dat de zuivel een goeden prijs opbrengt en dus het vee niet goedkoop is, maar er mo gen wel andere tijden komen, als men op den duur zal kunnen spreken ik zeg niet van een rijken, maar van een welvarenden boerenstand. Er zijn onder hen wel, die een stoot kunnen uitstaan, maar voor velen, die in de laatste jaren hebben gepacht, zal het een verruiming zijn, als zij aan 't einde van 't jaar merken, dat hun in komsten de uitgaven kunnen dekken. Zoo gaan we ook hier den Dankdag voor 't gewas tege moet. Stof om den Heere te loven, is er over vloedig. God gaf het vee zijn voeder, de jonge raven, als zij roepen. Hij maakte het wel. Bizonde- re rampen hebben ook hier de bevolking niet ge troffen. De aarde heeft ook ditmaal over 't al gemeen overvloedige vrucht voortgebracht, zoo dat geen mensch honger behoeft te lijden. Voor tongblaar en klauwziekte bleef het rundvee be waard en hoewel er enkele menschen waren, die aan deze of gene ernstige krankte leden en wegkwijnden, toch was de gezondheid schier aller deel. Waarlijk veel herinnerde aan Hem, die eiken morgen Zijn zon deed opgaan over boozen en goeden en regende over rechtvaar digen en onrechtvaardigen. Als de oogen open zijn voor de weldaden en de harten opmerkzaam, dan kan er blijde dankbaarheid zijn, welke me nigeen doet zeggen Ik ben geringer dan al deze weldadigheid en trouw, welke zijn bewezen, al kunnen zij niet zeggen Ik ben met dezen staf over de Jordaan gegaan en nu ben ik tot twee heiren geworden, maar ik vrees, dat de meesten meer gevoel hebben voor den druk, welke nog altijd ligt over 't maatschappelijk le ven, dan voor wat God heeft gedaan. Een dank dag is in Friesland zoo goed als onbekend, wij volstaan met een dankuur. In heel deze omge ving weten daarvan nog alleen de enkele Ge- reformeedre Kerken, in de Herv. Kerk en de Doopsgezinde bestaat dit zelfs niet. En nu weet ik wel, dat de dankbaarheid niet hangt aan het uiterlijke en ook niet aan een of meer kerkelijke samenkomsten, maar ware dankbaarheid schuilt niet alleen in 't hart, maar openbaart zich in 't leven. En wijl ik weet, dat de mensch aanziet, wat voor oogen is en zelfs een man als Samuël zich vergissen kon, en daarom moeten wij voor zichtig in ons oordeel zijn vooral over onze naasten, maar acht gevend op de woorden en de daden, dan meen ik 't toch te moeten zeg gen, dat de tijdelijke dingen veel ruimer plaats in 't leven hebben dan de eeuwige. Ook de be lijders der waarheid gaan niet vrij uit, want ik kan moeilijk gelooven, dat zij met vrijmoedigheid zeggen kunnen, wat de Apostel in naam van de geloovigen zijner dagen kon zeggen Wij wer ken niet aan de dingen, welke gezien worden, want zij zijn tijdelijk, maar wij werken aan de dingen welke niet gezien worden, want zij zijn eeuwig. Doch waartoe zal ik mij verder inlaten met anderen. Het blijft ten allen tijde een troost en een sterkte voor allen, die eigen ondankbaar heid en aardsch gezindheid kennen, voor God belijden en betreuren en zich bewust zijn, dat zij geen enkele reden hebben zich boven anderen te verheffen, dat de Heere kent, degenen, die de Zijnen zijn, als zij daarbij diep doordrongen zijn, dat wie den naam van Christus noemt af sta van alle ongerechtigheid. De genade echter zeiden onze ouden is mededeelzaam en hieraan twijfelen wij niet en dan is de begeerte op zijn plaats, die ons dringt om uit te zien naar een meerdere doorwerking van den Geest, die het hart en het leven vernieuwen kan, zoodat velen gewaar worden Het oude zondige ondankbare is voorbij gegaan ziet het is alles nieuw gewor den. Het zou aangenaam zijn, indien het maat schappelijk leven opbloeide en elk mensch zoo veel had, dat het leven meer veraangenaamd en verrijkt werd, maar nog beter zou het zijn, indien het geloofsleven in steeds ruimeren kring baan brak en zich in velen krachtiger deed gel den. Er wordt in onzen tijd veel gedaan om het evangelie ingang te doen vinden, maar het blijkt ook alleszins helder, welke machten er zijn, wel ke het verhinderen willen en daarom te meer is het noodig, om diep overtuigd te zijn van de waarheid. Paulus plant en Apollus maakt nat, maar het is God, die den wasdom geeft, opdat allen, die om een rijken oogst van 't Koninkrijk der hemelen bidden, met des te meer drang tot den troon der genade te gaan, om geholpen te worden en genade te vinden ter bekwamer tijd, wetende, dat de tijd des oogstes nadert, waarin het uitkomen zal, of ons leven vruchten gedragen heeft, welke van geloof en bekeering getuigen. BOUMA. GEREFORMEERDE SCHRIFT-BESCHOUWING. VI. Al vérder, houdt ook dat goed vast, wij kun nen niet en nooit, buiten de Schrift. Praktisch gesproken kan b.v. Rome het wél zonder haar af de Kerk weet alles, de paus beslist alles, de traditie regeert (al gaat dat alles natuurlijk niet buiten de Schrift om, maar, die is, op dit stand punt, niet? alléén-voldoende). Maar, er zijn ook op Protestantschen bodem mystieke" richtin gen, die meenen als de Geest-zelf ons leert, kunnen wij het Woord, in zijn volstrekte nood zakelijkheid, wel missen. Zooals ik ze wel ont moet heb ik herinner mij een oude vrouw, zóó vroom, dat ze met mij, op het eerste huisbe zoek mijnerzijds, niet spreken wilde, aangezien ze niet wist, of ik wel „bekeerd" was. (Overi gens, juist op haar standpunt, zoo zouden wij zeggen, reden-te-mèèr om met mij te praten.) Toen ik, om het gesprek in goede banen te lei den, om een Bijbel vroeg, bleek die niet aanwe zig. O, dat was maar een kruk voor beginne lingen, haar Bijbel zat van binnen EnGod maakte zulke heerlijke bemoeienissen met haar, vooral des nachts, als zij woorden van Hem te hooren kreeg, „stemmen" vernam, etc. Dit voor beeld spreekt voor zichzelf. Welnu, bedenkt toch, dat God Zijn werk, Zijn, hoe moet ik het zeggen, allereigenst en allerheerlijkst, werk, zeker niet en nooit over bodig maakt. In de eeuwigheid zal de Schrift er niet meer zijn, omdat wij dan den Heer der Schriften van aangezicht tot aangezicht zullen zien, in gerechtigheid aanschouwen, in volmaakt heid kennen, om dan verzadigd te worden met Zijn goddelijk beeld-zelf. Maar, hier in den tijd, kunnen wij haar geen moment missen. Het is immers ook de kracht van de groote Kerkher vorming geweest (die we dezer dagen juist weer herdachten), dat ze zich onwrikbaar vastgesteld heeft op de onaantastbare autoriteit en nood zakelijkheid van Gods Woord. Zelfs alle ban vloek van den paus kon daaraan niets verhelpen. Voor ons alzoo is en blijft Gods Woord, on ontbeerlijk genade-middel. Wij zouden desnoods (men kan zich die omstandigheden indenken, in abnormale verhoudingen) de kerk nog kunnen missen, maar nooit de Schrift. Gods Woord is in de Schrift ontrukt aan de vergetelheid en de vergankelijkheid, maar ook aan dwaling en leu genmacht en kan (en moet en zal dan ook) in dien vorm, aan alle, alle menschen gebracht, vóór het albeslissende uur slaat. Ja, wij, Gerefor meerden, staan en vallen tenslotte met de nood zakelijkheid van de Schrift. En wij zien, bij den voortgang der tijden, die noodzaak steeds meer toenemen, naarmate de menschheid steeds maar grooter, het leven, door de jachtige haast, steeds korter, het geheugen steeds zwakker, de we tenschap uitgebreider en ook de dwaling steeds ernstiger en dus ook de leugen steeds brutaler en driester wordt, gelijk wij dat laatste met name in onzen tijd steeds duidelijker kunnen constateeren, nu er voor velen, steeds meerde ren, ja, niets meer veilig en heilig is en het heer lijkste vaak met een ergerlijke spotlach wordt behandeld. Ge gevoelt het zelf nu, méér dan ooit, hebben we de Schrift vast te houden en voor haar goddelijk gezag, wat ons aangaat (wij weten öök wel, dat het God tenslotte zelf is, die voor Zijn Woord opkomt), met kracht op te komen. Want, waarom gaat het, in laatster in stantie Het gaat (wederom, wat ons, menschen, betreft) om den band aan Christus, den Heiland van zondaren. Wél belijden dat öök de ethischen, zeggende, dat Christus de laatste grond des ge- loofs is. Wat de Evangeliën over Hem zeggen, erkennen zij als waar, omdat en voorzoover de persoon van Christus zelf hun daaruit tegen- straalt en toespreekt. Maar, dat kan, naar hun gevoelen, net zoo goed gebeuren door het woord van een vrome ziel over Christus dan erken nen de ethischen, dat er leven van Christus woont in zulk een mensch (daar hebt ge de im- manentie-gedachte weer sterk naar voren ge bracht, waarover we het ook al eerder, als hier- typeerend, hadden). En daardoor, door dat leven van Christus in zulk een mensch, kunnen zij dan ook zelf getroffen worden. Of nu alles precies zöö gebeurd is en nauwkeurig zöö ge zegd is, als ons verhaald (aldus b.v. een der voormannen van de ethische richting in ons va derland), weet ik niet. Maar, hij gevoelt, ja, (let goed op dat woord) dat de levende Chris tus daarachter staat, en, dit gevoelende, buigt hij dan ook daarvoor. Wat het Oude Testament aangaat, beweert men diteen Christenmensch heeft zelf, dooi den Geest geleerd, uit te maken, wat in het O. T. uit God is en uit den mensch. En feitelijk staan zij precies zoo vrij ook verder tegenover het N. T. Ja, de zooeven-bedoelde voorman, de bekende Prof. Dr. J. A. Cramer beweert zelfs „dat wij van geen enkel woord en van geen en kele daad van Jezus met volkomen zekerheid kunnen zeggen zöö heeft Jezus gesproken, dat heeft Hij gedaan". (Zie hiervoor het voortref felijke werk van Ds. J. van der SluisDe Ethische Richting, met name Hoofdstuk V De Heilige Schrift, en in het bijzonder voor het hier aangehaalde, pg. 88). Al zullen nu zeker niet alle ethischen dit oordeel onderschrijven (in dien ergens, dan bestaat er juist onder hen veel verschil van meening, in verband ook juist met hun veelszins-zwevend uitgangspunt), ge ziet hieraan, waartoe men zoodoende, tenminste the oretisch, komt, wat natuurlijk ook de praktijk beïnvloedt. Wij onzerzijds handhaven, niet het minst juist tegenover deze richting, èn O. èn N. T. geheel als Gods Woord, voor hoe vele moeilijkheden dat ons ook plaatst (denk b.v. aan het goed verstaan van de, velen zoo-ontzettend-aandoen- de, vloekpsalmen en meerdere uitspraken, met name in het O. T.). Wij handhaven onverzwakt de historiciteit van ah wat de Schrift als histo rie ons aandient de feiten, niet te scheiden van de ideeën, zijn immers het beenderengestel van het Schrift-lichaam. En wij mogen, in het geheel, dan ook geen scheiding dulden tusschen vorm, inkleeding en wezen, inhoud. Want, als de vorm b.v. maar een z.g. Oostersche inklee ding van het verhaalde is, kan ik van het we zenlijke van een bepaalde gebeurtenis, naar mijn subjectief inzicht van de verhouding van vorm en wezen, tenslotte vrijwel maken, wat ik wil, gelijk dat dan ook onder meer gebeurd is met het verhaal van de zondeval, waarvan wij dan enkel het dat, maar niet het hoe zouden kunnen weten. Terwijl naar onze opvatting, het dat en het hoe onscheidbaar zijn. Eerst door het hoe heen, verstaan wij het dat van een bepaalde zaak pas recht. Dus, mèt de historiciteit, valt, in elk opzicht, de waarachtigheid en betrouwbaar heid van de Schrift. Ook hier moeten wij worden als de kinderen, willen wij in het Schrift-heilig dom kunnen ingaan. De groote fout der ethische richting en van allen, die op diezelfde lijn liggen, principieel, bestaat hierin, dat men de beslissing tenslotte toekent aan het subject, den mensch, en het zwaartepunt verlegt vanuit het objectieve, d.i. dat wat God gedaan heeft, in het subjectieve, d.i. wat de mensch doet. Als Prof. Cramer conse quent volhoudt, wat hij beweert aangaande Je zus' woord en werk, is hij daarmee, principieel, heel zijn Christus kwijt. Er bestaat, wat men ook bewere, geen zuivere kennis van den Christus, dan uit de Schrift. Vandaar, dat wij zoo gaarne spreken van den Christus der Schriften. Wij kénnen Christus niet (er is geen bijzondere, aparte openbaring buiten de Schrift om), dan gekleed in het gewaad der Schrift. En, als het u gaat, als eenige troost in moeizaam leven en eenzaam sterven, om de gemeenschap met Hem, dan zeggen wij, dat die gemeenschap er niet zijn kan, dan door gemeenschap aan het woord van apostelen en profeten, die van Hem spreken, (daar hebt ge dat objectieve weer). Het woord van een vrome ziel aangaande haar eigen ge meenschap met Christus, kan en mag mij aan doen, volkomen betrouwbaar echter is het nooit, in den diepen zin van dat woord, en daarom kan het mij ook niet helpen, goed beschouwd, dat kan Gods eigen Woord tenslotte alleen B. o. Z. LE C. Naschrift. In het vorige artikel is, helaas, wederom een regel uitgevallen, precies bij den overgang van de eerste naar de tweede pagina. Wil daar als volgt lezen Dit gezag gaat maar niet alleen over het in engeren zin religieus- zedelijke, maar breidt zich uit over heel den mensch etc. Inhoudsopgave „Timotheüs". No. 5. Jrg. 35. 2 Nov. 1929. Valsche Honger door Dr. A. Troelstra Roodhuid in Suriname (ill.) Indrukken van den Hoofdredacteur Het teeken van het Kruis (met ill.) Vervolgverhaal: Kracht in Zwakheid door Winterfeld Platen (Tragiek na den wereld oorlog 1928'29) Dahlia's (Kunstfoto) Het eerste Reformatielied Novemberdag (Kunst foto). Widukind en Karei de Groote door K. ter Beeke (met plaat). Letterkundige Kroniek door A. L. van Hulzen Prijsvraag Schrijvers Schrijfsters Een reis door de Landen der groote Graven (met afbeeldingen) door Prof. Dr. Joh. de Groot. Merkwaardige Vuurtorens (met ill.). Houtsnede van Jan Th. Giese. Ge- sciedenins van den Dag. Voorbijgang (met ill.). Briefwisseling. Strijd in de lucht. Van boeken uit den laatsten tijd. Zendingsklanken. Lijst Aan brengpremies. VervolgverhaalSporus, de Edel- knaap. Dit No. omvat 24 bladzijden en 22 illustraties. GEEFT UW ADVERTENTIES TER PLAATSING AAN HET ADVERTENTIEBUREAU VAN LITTOOIJ OLTHOFF MIDDELBURG.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1929 | | pagina 5