FEUILLETON.
Vaders Verjaardag.
ZENDING
Nu heeft de Kerk, waaraan de woorden Gods
zijn toevertrouwd, door dat woord op de cul
tuur in te werken, zoodat ook het natuurlijke le
ven in zijn heel wordt een lofzang tot Gods
eer.
De Kerk moet zijn een zoutend zout en een
lichtend licht, haar roeping is niet heerschen maar
dienen en dan dienen niet opgevat in den zin van
zich onderwerpen, doch regelend, bewarend en
zuiverend optreden. Hoe dit moet geschieden
zullen wij in een volgend artikel zien.
Middelburg. SCHEELE.
GEREFORMEERDE
SCHRIFTBESCHOUWING.
III.
De Schrift vertoont de rijkste verscheiden
heid, in vorm van taal en stijl, die alleen maar
verklaarbaar is vanuit de verschillende aanleg
en geaardheid der Bijbelschrijvers. Als het in
strument geheel en al onverschillig was en fei
telijk buiten beschouwing blijven kon, zou ook
het lied, door den Heiligen Geest op die instru
menten gespeeld of door die instrumenten heen
gezongen, zoo zou men dan mogen verwachten,
een zelfde vorm-karakter moeten dragen.
Meer dan eens lezen wij, dat God menschen
van hun prilste jeugd af aan, ook met gebruik
making van heel hun opvoeding of opleiding,
heeft voor- en toebereid om Zijne openbarings
instrumenten te kunnen zijn. De zelf-werkzaam
heid mag in een enkel, bepaald geval worden
opgeheven (door een regelrecht aangrijpen
Gods, waarbij de betrokkene soms, ge weet het,
als dood neervalt), als regel ging het toch an
ders en blijven de schrijvers geheel zichzelf,
overleggen, onderzoeken, denken na over de
beste wijze van mededeeling, raadplegen bron
nen en maken gebruik van alle middelen, waar
van een boekenschrijver zich bedient. Van be-
teekenis is onder meer in dit verband het beken
de woord, waarmee Lukas zijn Evangelie-be
schrijving aanvangt: „Nademaal velen ter hand
genomen hebben, om in orde te stellen een ver
haal van de dingen, die onder ons volkomene ze
kerheid hebben gelijk ons overgeleverd heb
ben, die van den beginne zeiven aanschouwers
en dienaars des Woords geweest zijn zoo heeft
het ook mij goed gedacht, hebbende alles van
voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens
aan u te schrijven, voortreffelijke Theofilus."
Waarbij ge dan vooral moet letten op de door
mij vet gezette woorden.
Door deze beschouwing kunnen wij een be
ter inzicht krijgen in de verhouding van de Bij
belschrijvers tot hun werk en tot God, hier ge
leefd heeft in dienstknechtsgestalte, zonder ge-
daante of heerlijkheid (al bezat Hij desniettemin
toch de heerlijkheid als des Eeniggeborenen van
den Vader, die ook door de Zijnen aanschouwd
is), zoo is de Bijbel te noemen het Schriftge-
worden Woord, dat, als openbaring Gods, in
gegaan is in het leven der menschen, in al die
menschelijke belevingsvormen van droom en
visioen, in onze methode van kennis-vermeerde
ring door onderzoek en nadenken en vertoont
in dat alles óók dienstknechtsgestalte, behou
dend niettemin de heerlijkheid, die der openba
ring Gods eigen is en eigen blijft, die dan ook
verstaan mag worden door alle kinderen, die de
Hemelsche Vader daarvoor het hart ontsluit.
Dus daarmee moet ge altijd rekening houden:
de Schrift is de dienstknechtsgestalte der open
baring Gods, zoodat, om nu maar eens iets te
noemen, onze Bijbelvertalers en -verklaarders
harden arbeid moeten ten koste leggen alleen al,
maar al te dikwijls aan de bestudeering der ver
schillende handschriften van één of ander Bij
belboek, omdat de oorspronkelijke geschriften
der Bijbelschrijvers, zeker ook naar het wijze
bestel Gods, zijn verloren gegaan. De Schrift is
niet kant en klaar, om zoo te zeggen, uit den he
mel hier op aarde geworpen, maar, door een,
onzerzijds beschouwd, vaak-moeizame historie
geworden, zóó, als wij haar nu kennen. (Hierbij
moet ge maar eens denken aan den strijd, die
gevoerd is, vóór men kwam tot de kanoniseering
van het geheel.)
Er is, om dit voorbeeld aan te halen, verschil
tusschen de ons-overgeleverde woorden van on
zen Heiland en die, welke Hij in bepaalde ge
vallen letterlijk gesproken heeft en toch missen
wij, wezenlijk beschouwd, van Zijn woorden
niets, ook al hebben wij ze niet zelf gehoord
en zijn ze ons nu bewaard in de Evangeliën,
waarbij de eene Evangelist ze ons soms zoo, een
andere'weer anders beschrijft. Laat mij hier mo
gen aanhalen een bekend woord van Dr. A.
in.
„Nou, ja, placht hij te zeggen, er zijn wel
druktemakers onder, maar die vind je in België
ook wel. Maar voor de rest het zijn beste,
gemoedelijke menschen."
En zoo leefden ze gelukkig met z'n drietjes.
De zaken marcheerden best en de verhouding
onderling liet niet te wenschen over.
Toen was de oorlog uitgebroken.
Beide broers moesten opkomen. Ze hadden
nog geprobeerd, of met het oog op de zaak,
Gerard niet vrijgesteld kon worden van den
dienst, maar dat ging niet.
Het vaderland had ze noodig, allebei.
Gelukkig was er een oom geweest, die moe
der kon bijstaan. Daardoor kon de zaak door
gaan.
De broers streden steeds naast elkaar. Ze
schreven trouw naar huis en kregen opgewekte
brieven terug. Vooral, toen de Duitschers wer
den teruggeslagen, schreef Moeder zeer opge
ruimd.
Nu de vijand klop kreeg, vermoedde ze, dat
de vrede wel spoedig geteekend zou worden.
En dan kwamen haar jongens weer thuis en ving
het heerlijk leven van vroeger weer aan
Toen was het gebeurd.
Het was het vorig jaar, 30 Augustus. De strijd
was zeer hevig, het kanongebulder was niet van
de lucht. Duchtig deden deze broeders hun best
om de zege mee te helpen bevechten.
Kuyper, te vinden in het Tweede Deel van
zijne Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid,
waar hij breed van al deze dingen handelt
„Als toch in de vier Evangeliën aan Jezus bij
eenzelfde gelegenheid woorden in den mond
worden gelegd, die in vorm van uitdrukking on
gelijk zijn, kan Jezus natuurlijk niet vier vormen
tegelijk gebezigd hebben, maar beoogt de Hei
lige Geest slechts het doel, om op de Kerk een
indruk te weeg te brengen, die volkomen beant
woordt, aan wat van Jezus uitging." (pg. 505/6).
Dus, nog eens, de Schrift, de dienstknechtsge
stalte der openbaring Gods, maar, in die gestal
te, toch geheel en al het werk Gods, product
van Zijn Geest, en tegelijkertijd (dat blijft ten
slotte, een verborgenheid) product van de werk
zaamheid der schrijvers. Maar, evenmin als
Christus' menschelijke natuur Zijn Goddelijke
opheft (al begrijpen wij beider verhouding en
samenhang niet), evenmin geschiedt iets soort
gelijks hier bij de Schrifthet organisch karak
ter der inspiratie heft het goddelijk bestand er
van niet op.
Als ge dat maar goed vasthoudt, kunt ge ge
rust in de Schrift, dat zwakke en nederige,
kortom die dienstknechtsgestalte, erkennen. Er
is veel getwist over de vraag, hoever de inspi
ratie zich uitstrekte tot de gedachten, woorden
of zelfs tot de letterteekens. Bij een organische
beschouwing der dingen valt de belangrijkheid
dezer vragen weg. Nooit mag de Schrift zoo
opgevat, alsof elk woord (in grammaticalen zin)
en elke letter, los op zichzelf, elke punt, als
zoodanig, door God zouden zijn ingegeven, met
een eigen bedoeling. Dat is onmogelijk te hand
haven, afgedacht nog van andere bezwaren, al
leen al hierom, wijl, zooals reeds opgemerkt,
alle eigen handschriften der Bijbelschrijvers ver
loren zijn gegaan, 't Kan aan op het woord als
„zin en rede", de laatste organische eenheid,
naar de uiteenzetting van Prof. Dr. J. Woltjer
in zijn rede„Het woord, zijn oorsprong en
zijn uitlegging". (Vergelijk het referaat„Gere
formeerde Beschouwing over Schriftgezag", door
Ds. Joh. C. Brussaard gehouden op het eerste
Congres van Gereformeerde Studenten te Zeist,
m.n. pg. 30/1). Al sluit deze beschouwingswijze,
die leert zich te richten op het levende, zij het
dan in schrift-vastgelegde, woord, niet uit, dat
het daarbij wel ter dege aankomt, in bepaalde
gevallen op een letter of letterteeken. Voor de
schrijvers van het Nieuwe Testament had het
Oude Testament bewijskracht, volstrekt, die zich
ook tot de letter van het geschrevene uitstrekte.
Denk maar eens aan het bekende woord in Ga
laten 3:16: „Nu, zoo zijn de beloftenissen tot
Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet
„En den zaden, als van velen, maar als van één:
En uwen zade hetwelk is Christus".
Ook als onze Heere Jezus argumenteert uit
de Schriften, kent Hij autoriteit toe, tot zelfs
aan een enkele letter, lees maar Matth. 5:18:
„Want voorwaar zeg Ik u totdat de hemel en
de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch
één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het
alles zal zijn geschied."
Zoo kunnen wij leeren, dat letterlijk alles in
de Schrift zijn beteekenis heeft, maar nooit los
gemaakt van het verband, waarin het voor
komt. De organische eenheid van de Schrift als
geheel eischt dit ook. 't Geringste heeft zijn be
teekenis (nauwgezet Schriftonderzoek doet ons,
ook wat dat aangaat, telkens weer verbaasd
staan), maar ligt, als zoodanig toch op veel ver
der afstand van het middelpunt der openbaring,
dan andere deelen. Is het ook zóó niet met het
lichaam alles ervan is belangrijk, niets kan ten
slotte gemist, maar hoofd en hart hebben toch
belangrijker plaats, dan hand of voet, en deze
staan weer ver boven nagels en haren. Toch
zijn tenslotte b.v. de nagels hetzelfde leven deel
achtig, als hand en hart. Zoo ligt (dat moogt ge
ook wel eens bedenken bij uw Schrift-moeilijk
heden) ook in de Schrift niet alles even dicht
om het centrumer is ook een omtrek, wijd
heengaande om het middelpunt. Maar, ook die
omtrek-zaken (om dat eens zoo uit te drukken)
behooren blijkbaar (een andere zaak is, of wij
dat ook steeds verstaan tot Gods, ons-geopen
baarde gedachten-cirkel en kunnen daarin niet
gemist.
Nu begrijpt ge ook wel, dat het niet altijd en
voor een ieder even duidelijk is, welke de band
zij tusschen omtrek en middelpunt, 't Kan ook
best zijn, dat men van een bepaald gedeelte, op
een gegeven moment, het verband maar niet
ziet, zoo verging het b.v. menigeen langen tijd
met het boek Esther. Als ge maar vasthoudt, dat
er altijd, vanuit welk punt ook der openbaring,
een straal getrokken moet kunnen worden naar
het stralend brandpuntJezus Christus. En, ern
stig, biddend Schriftonderzoek zal, altijd-weer
Toen was er plotseling een granaat gevallen,
dicht bij de plaats, waar ze stonden. Het mon
ster was uiteengespat. André was ongedeerd ge
bleven, maar Gerard was uit elkaar gescheurd.
Voor de oogen van z'n broeder.
Kort geleden hadden ze nog een opgewekten
brief aan Moeder gescreven.
Moeder had er om gelachen, zoo leuk die jon
gens toch konden schrijven.
„Weet je wat", zei ze bij zichzelf, „ik ga
eens een verrassing voor ze koopen wat siga
ren, een beetje tabak, een paar worsten, een stuk
spek, dat zal de heeren smaken."
Dadelijk gaf ze uitvoering aan haar voorne
men en stapte de straat op.
Kijk, daar staan een hoop menschen te kij
ken voor het Stadhuis. Zeker nieuws van het
front.
„De Duitschers hebben er zeker weer van
langs gehad", denkt ze. „Jammer voor de ke
rels, maar toch het eenige middel om vrede te
krijgen."
Geduldig had ze staan wachten, tot er ruimte
kwam en zij het nieuws kon lezen.
Echter geen zegepraal werd aangekondigd.
Slechts een lange lijst van gesneuvelden, zooals
er reeds zooveel waren gepubliceerd.
Werktuiglijk was ze gaan lezen.
Plotseling waren de omstanders opgeschrikt
door een luiden gilMevrouw Bouché was
flauw gevallen. Toen ze weer bijkwam, bleek de
arme stumper van haar zinnen beroofd het
verschrikkelijk nieuws van het sneuvelen van
haar zoon Gerard was te plotseling tot haar ge
komen.
en meer, brengen tot de erkentenis van de won
dere samenhang van heel de Schrift als openba
ring Gods.
B. o. Z. LE C.
Bij dit verwijzen naar wat Lukas ons
daar mededeelt, moge ik nog een woord van
Dr. Kuyper aanhalen, uit zijn Encyclopaedie
(II, pg. 503), dat hij terstond laat volgen op de
bespreking van Lukas' werkwijze
„De vraag naar den oorsprong van het schep
pingsverhaal valt natuurlijk buiten dezen regel.
Bij de schepping was geen mensch, en alleen
God zelf, die er bij was, omdat Hij ze tot stand
bracht, kan dus de auteur zijn, van wat wij
desaangaande weten, geheel afgezien van de on
derscheiding, of reeds de eerste mensch dat in
zicht in het ontstaan van het paradijs, van zon
en maan en sterren ontving, of wel dat dit eerst
later, na de afzondering van de Heidenen, aan
zijn Kerk gegund is."
BELANGRIJKE MEDEDEELING.
Het Comité Java-Soembafilm zou het betreu
ren, dat in Zeeland op zulk een klein aantal
plaatsen de film zou kunnen worden vertoond.
Daarom heeft het naar middelen gezocht om
daarin verandering te brengen.
Het ontbreken van electrisch licht bracht dik
wijls moeilijkheden. Is men nu echter op de een
of andere plaats in het bezit van een benzine
motor of dorschmachine, dan kan, waar het co
mité zorgt voor de dynamo, een voorstelling ge
geven worden.
Doch vermoedelijk komt er een lichtinstallatie.
Komt deze er, dan vervallen de vorige midde
len en kan in elke plaats geprojecteerd worden.
Laten de Zendingscommissies zich uit Zeeland
nu in verbinding stellen met het Comité, adres
Verlengde Ledewijkstraat 6a, Groningen, om
door dit Zendingsmiddel, waar de bezwaren nu
zijn vervallen, de Zending nader tot ons te bren
gen.
Middelburg. SCHEELE.
ONTVANGST VAN DS. MERKELIJN TE
MAGELANG.
In het Kerkblad van de Geref. Kerken in
Ned. Indië ons door vriendelijke hand toege
zonden vonden we een verslag van de har
telijke ontvangst Ds. en Mevrouw Merkelijn
bij hun terugkeer in Magelang bereid.
Daar dit onzen lezers wel zal interesseeren,
willen we een gedeelte daarvan hier overnemen.
MAGELANG.
Woensdagavond 21 Aug. j.l. werd hier een
welkomstavond der gemeente gehouden ter ge
legenheid van den terugkeer van de fam. Ds.
Merkelijn.
Het kerkgebouw zag er feestelijk uit van bin
nen. Een schat van bloemstukken en bloemen
waren met vaardige hand op smaakvolle wijze
gearrangeerd en tegen den tijd dat Ds. en Mevr.
Merkelijn binnenkwamen waren bijkans alle
plaatsen bezet.
Precies half negen leidde de praeses, Br. Ha
gen de fam. Merkelijn binnen naar de voor hen
bestemde plaatsen. Spontaan verhief zich de
gemeente en bad zingende hun het bekende,
„Dat 's Heeren zegen op U daal" toe.
Onmiddellijk las nu de praeses Psalm 146 en
ging voor in hartelijk bid- en dankgebed. In z'n
openingswoord wees de praeses er op dat reeds
in algemeenen zin de gemeente van Christus
zich verheugt wanneer God weer een arbeider
zendt voor het werk in Zijn Koninkrijk maar
bij die blijdschap voegt zich voor onze gemeente
de grootere blijdschap, dat Ds. Merkelijn de
missionaire predikant voor het Zeeuwsche Zen
dingsterrein, in Magelang terug is, er tevens op
wijzend hoe rijk diens arbeid reeds in vorige pe-
riode's hier gezegend was geworden en hoe ook
nu gehoopt en verwacht mag worden, dat Ds.
Merkelijn ook in deze nieuwe periode tot rijken
zegen zal gesteld worden voor het werk der
Zending.
Maar bij de genoemde factoren kwam er voor
onze gemeente nog dit bij hetwelk onze blijd
schap temeer verhoogt, n.l. dat Ds. Merkelijn
hier altijd zooveel geweest is voor onze Euro-
peesche gemeente en we mogen hopen en ver
wachten dat hij voorzoover zijn tijd en krach
ten dit toelaten ons van zijn steun en hulp op
nieuw zal doen genieten.
Hij is voor ons geen vreemde en hoewel Ds.
Sinds dien vertoefde zij in een krankzinnig
gesticht en deelde het lot van zooveel Vaders
en Moeders, die door den moorddadigen krijg
beroofd waren van één of meer hunner kinde
ren en daardoor van hun verstand.
De vreeselijke dood van z'n broer had op
André een diepen indruk gemaakt.
Men had hem moeten wegleiden naar een
legertent, niet in staat als hij was om de wa
pens nog te hanteeren.
Tot hij het bericht ontving van de ramp, die
zijn moeder had getroffen.
Toen was hij opgesprongen en een vreese
lijke vloek was over z'n lippen gekomen.
Z'n makkers hadden hem verwonderd aan
gekeken. Nog nooit hadden ze een onvertogen
woord van hem gehoord. Meermalen had hij
hun gevraagd, vriendelijk gevraagd, toch niet te
vloeken. Hij kon daar niet tegen. God verdien
de beter, dan beleedigd te worden.
En nu, hoor, zelfs de grootste vloeker wordt
met schrik vervuld.
De eene godslastering na de andere komt over
de lippen van André Bouché
Kijk, daar grijpt hij het zwaard. Z'n vrien
den willen tusschenbeiden komen, bevreesd, dat
hij de hand aan eigen leven zal slaan.
Maar voor z'n woeste oogen en z'n dreigende
houding deinsen zij terug.
Hoor, daar komt hij die vreeselijke eed Met
twee vingers van de linkerhand omhoog, met
het zwaard in de rechter geklemd, verklaart hij
daar voor God Almachtig, dat hij, André
Bouché, z'n moeder en z'n broer zal wreken, zal
wreken, ja, dat hij niet zal rusten tot hij een-
Merkelijn in geen enkel officieel verband met
onze gemeente is verbonden en zelfs geen lid
onzer kerk is, niettemin zijn er banden waarmee
hij met onze gemeente is saamgesnoerd die hoe
wel officieus wat het formeele betreft nochtans
zeer in werkelijkheid en kracht aanwezig zijn.
Aldus was het voor den kerkeraad geen vraag
stuk dezen blijden ontmoetingsavond te organi-
seeren.
Zijn we hartelijk verblijd waar de familie
Merkelijn na een voorspoedige reis weer in wel
stand terug is we hopen tevens van harte dat
Ds. Merkelijn met nieuwe kracht door God ge
schonken zijn arbeid moge blijven verrichten,
nog vele jaren.
Het M. M. K. (Magelangsch Mannen Koor)
laat zich hierna op schitterende wijze hooren
waarna de praeses weer stilte verzoekt en het
woord geeft aan Ds. van Duinen.
Deze herhaalt eenigszins wat ook door den
praeses gezegd is en wijst er verder speciaal op
dat Ds. Merkelijn de vader onzer Europ. Kerk
is en uit diens Zendingswerk de Europ. Kerk
ontstaan is, maar ook wat een werk, welk een
gedachtekracht en zorg is door hem aan deze
kerk betoond.
Hij legt er echter den nadruk op dat Ds. M.
voor alles Missionair Predikant is en onze ge
meente geen rechten op hem kan laten gelden en
dat we geen dwingende kinderen ons jegens
hem mogen betoonen. En waar hij om zijns
werks wille niet weer kan zijn voor onze ge
meente als tevoren en zelfs overwegende bezwa
ren voor hem konden zijn opnieuw het consu
lentschap weer te aanvaarden we daarin zullen
hebben te berusten.
Hij eindigt er mee ook zijn beste wenschen en
bede uit te spreken bij den terugkeer van Ds.
Merkelijn.
Naar aanleiding van hetgeen Ds. van Duinen
gezegd had verzocht nu br. de Vries even het
woord. Hij zeide volkomen in te stemmen met
hetgeen Ds. v. D. betoogde wat het vaderschap
onzer Geref. Kerk hier betrof. Ook stemde hij
in met hetgeen Ds. v. D. zeide n.l. dat we geen
dwingende kinderen mochten zijn inzake hulp
voor onze gemeente van Ds. Merkelijn wanneer
diens Zendingsarbeid niet gedoogde veel te doen
voor de Europ. gemeente. Maar gesteld dat onze
gemeente door haar vader als tot zelfstandigheid
gekomen werd geacht dan eindigt daar diens
zorg en steun toch niet mee en dat is het wat we
niet van Ds. Merkelijn zullen dwingen maar
toch nog wel van hem verwachten.
Wij willen gaarne Ds. M. vrij laten van aller
lei arbeid voor onze gemeente, maar de Mage-
langsche gemeente zonder Ds. M. consulent
schap, nu hij weer terug is, dat bestaat eenvoudig
niet. We laten hem zoo maar niet los. En waar
nu het hartelijk applaus opklinkt van alle kanten
blijkt wel heel duidelijk dat hij met deze opvat
tingen de mond der gemeente is.
Ds. Merkelijn moet blijven onze consulent
Als laatste spreker treedt nu Ds. Merkelijn
naar voren. Hij begint er mee op te wijzen hoe
zeer hij en Mevr. zijn getroffen door de harte
lijke ontvangst der Europ. gemeente. O, zeker
hij had wel reden te verwachten dat die ont
vangst hartelijk zou zijn maar dit spontaan, har
telijk welkom hem door onze gemeente bereid
ging toch hun beider verwachtingen verre te bo
ven.
Het was hem opgevallen dat de beginletters
van het Magelangsch Mannenkoor M.M.K. wa
ren. En diezelfde letters zouden ook ten op
zichte van onze gemeente kunnen dienen van de
woorden Met Meerdere Kalmte en Met Meerde
re Kracht. De storm en drangperiode kwam ze
tot„Met meerdere kalmte". Dat is zeker om
voor te danken. Kalmte toch veronderstelt ook
meerdere kracht. Toch schuilt er in kalmte ook
een gevaar. Het gevaar van rust. Van te wei
nig activiteit. Dus bij het „Met meerdere
kalmte" behoort ook te komen „Met meerdere
kracht". De Magelangsche gemeente mag niet
blijven staan bij het tegenwoordige. Ze dient zich
ijverig in te spannen om te komen tot een eigen
Dienaar des Woords. Wat hemzelf betreft, hoe
gaarne zou hij de gemeente weer willen helpen
als voorheen maar hij zal dit persé niet kunnen.
Zijn arbeid voor de Zending vraagt hem geheel.
De nood wordt al grooter. Als hij een vergelij
king maakt wat betreft de toename van het Ja-
vaansche volk aan zielen-aantal en de invloed
van het Mohamedanisme eenerzijds, en die van
den invloed der Zending anderzijds dan schijnt
het hem toe dat de laatste in verhouding gerin
ger is in toename, hoe verblijdend ook van veel
en velerlei zegen kan gewaagd worden. De strijd
wordt zwaarder, de moeilijkheden grooter, de
arbeid moet intensiever worden aangevat dan
vroeger. Hij zal dus lang niet weer voor onze
maal met z'n tanden de borst van een Duitscher
zal hebben opengereten, evenals die granaat de
borst openreet van z'n broer
De omstanders vreezen, dat het plotselinge
leed, ook zijn verstand heeft gekrenkt, dat ook
hij krankzinnig was geworden.
Maar André Bouché was niet krankzinnig
geworden. Maar wel was hij veranderd.
Van dat oogenblik had hij maar één wensch,
en die wensch was z'n vijanden te verdelgen.
Hij had gevochten, niet lettend op het ge
vaar, waaraan hij eigen leven blootstelde en me
nig gezin in Duitschland was in rouw gedom
peld door de wraakzucht van André Bouché.
Z'n dapperheid en moed waren spreekwoor
delijk geworden en doorgedrongen ook tot z'n
meerderen.
En toen was een officier gekomen, die hem
een ridderorde op de borst wou spelden, een
eer, die alleen te beurt valt, aan de allerdap-
persten.
Maar André had den officier het lint uit de
hand gerukt en had het op den grond gegooid
en met z'n voeten onder de vochtige aarde ge
stampt.
„Belooning", had hij geroepen, „belooning
Ik wil geen belooning. Ik vecht niet voor mijn
vaderland. Ik vecht alleen uit wraak, wraak,
wraak Bloed wil ik zien, dat is mijn beloo
ning."
(Wordt vervolgd)