FEUILLETON. Vaders Verjaardag. ZENDING Nu heeft de Kerk, waaraan de woorden Gods zijn toevertrouwd, door dat woord op de cul tuur in te werken, zoodat ook het natuurlijke le ven in zijn heel wordt een lofzang tot Gods eer. De Kerk moet zijn een zoutend zout en een lichtend licht, haar roeping is niet heerschen maar dienen en dan dienen niet opgevat in den zin van zich onderwerpen, doch regelend, bewarend en zuiverend optreden. Hoe dit moet geschieden zullen wij in een volgend artikel zien. Middelburg. SCHEELE. GEREFORMEERDE SCHRIFTBESCHOUWING. III. De Schrift vertoont de rijkste verscheiden heid, in vorm van taal en stijl, die alleen maar verklaarbaar is vanuit de verschillende aanleg en geaardheid der Bijbelschrijvers. Als het in strument geheel en al onverschillig was en fei telijk buiten beschouwing blijven kon, zou ook het lied, door den Heiligen Geest op die instru menten gespeeld of door die instrumenten heen gezongen, zoo zou men dan mogen verwachten, een zelfde vorm-karakter moeten dragen. Meer dan eens lezen wij, dat God menschen van hun prilste jeugd af aan, ook met gebruik making van heel hun opvoeding of opleiding, heeft voor- en toebereid om Zijne openbarings instrumenten te kunnen zijn. De zelf-werkzaam heid mag in een enkel, bepaald geval worden opgeheven (door een regelrecht aangrijpen Gods, waarbij de betrokkene soms, ge weet het, als dood neervalt), als regel ging het toch an ders en blijven de schrijvers geheel zichzelf, overleggen, onderzoeken, denken na over de beste wijze van mededeeling, raadplegen bron nen en maken gebruik van alle middelen, waar van een boekenschrijver zich bedient. Van be- teekenis is onder meer in dit verband het beken de woord, waarmee Lukas zijn Evangelie-be schrijving aanvangt: „Nademaal velen ter hand genomen hebben, om in orde te stellen een ver haal van de dingen, die onder ons volkomene ze kerheid hebben gelijk ons overgeleverd heb ben, die van den beginne zeiven aanschouwers en dienaars des Woords geweest zijn zoo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theofilus." Waarbij ge dan vooral moet letten op de door mij vet gezette woorden. Door deze beschouwing kunnen wij een be ter inzicht krijgen in de verhouding van de Bij belschrijvers tot hun werk en tot God, hier ge leefd heeft in dienstknechtsgestalte, zonder ge- daante of heerlijkheid (al bezat Hij desniettemin toch de heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader, die ook door de Zijnen aanschouwd is), zoo is de Bijbel te noemen het Schriftge- worden Woord, dat, als openbaring Gods, in gegaan is in het leven der menschen, in al die menschelijke belevingsvormen van droom en visioen, in onze methode van kennis-vermeerde ring door onderzoek en nadenken en vertoont in dat alles óók dienstknechtsgestalte, behou dend niettemin de heerlijkheid, die der openba ring Gods eigen is en eigen blijft, die dan ook verstaan mag worden door alle kinderen, die de Hemelsche Vader daarvoor het hart ontsluit. Dus daarmee moet ge altijd rekening houden: de Schrift is de dienstknechtsgestalte der open baring Gods, zoodat, om nu maar eens iets te noemen, onze Bijbelvertalers en -verklaarders harden arbeid moeten ten koste leggen alleen al, maar al te dikwijls aan de bestudeering der ver schillende handschriften van één of ander Bij belboek, omdat de oorspronkelijke geschriften der Bijbelschrijvers, zeker ook naar het wijze bestel Gods, zijn verloren gegaan. De Schrift is niet kant en klaar, om zoo te zeggen, uit den he mel hier op aarde geworpen, maar, door een, onzerzijds beschouwd, vaak-moeizame historie geworden, zóó, als wij haar nu kennen. (Hierbij moet ge maar eens denken aan den strijd, die gevoerd is, vóór men kwam tot de kanoniseering van het geheel.) Er is, om dit voorbeeld aan te halen, verschil tusschen de ons-overgeleverde woorden van on zen Heiland en die, welke Hij in bepaalde ge vallen letterlijk gesproken heeft en toch missen wij, wezenlijk beschouwd, van Zijn woorden niets, ook al hebben wij ze niet zelf gehoord en zijn ze ons nu bewaard in de Evangeliën, waarbij de eene Evangelist ze ons soms zoo, een andere'weer anders beschrijft. Laat mij hier mo gen aanhalen een bekend woord van Dr. A. in. „Nou, ja, placht hij te zeggen, er zijn wel druktemakers onder, maar die vind je in België ook wel. Maar voor de rest het zijn beste, gemoedelijke menschen." En zoo leefden ze gelukkig met z'n drietjes. De zaken marcheerden best en de verhouding onderling liet niet te wenschen over. Toen was de oorlog uitgebroken. Beide broers moesten opkomen. Ze hadden nog geprobeerd, of met het oog op de zaak, Gerard niet vrijgesteld kon worden van den dienst, maar dat ging niet. Het vaderland had ze noodig, allebei. Gelukkig was er een oom geweest, die moe der kon bijstaan. Daardoor kon de zaak door gaan. De broers streden steeds naast elkaar. Ze schreven trouw naar huis en kregen opgewekte brieven terug. Vooral, toen de Duitschers wer den teruggeslagen, schreef Moeder zeer opge ruimd. Nu de vijand klop kreeg, vermoedde ze, dat de vrede wel spoedig geteekend zou worden. En dan kwamen haar jongens weer thuis en ving het heerlijk leven van vroeger weer aan Toen was het gebeurd. Het was het vorig jaar, 30 Augustus. De strijd was zeer hevig, het kanongebulder was niet van de lucht. Duchtig deden deze broeders hun best om de zege mee te helpen bevechten. Kuyper, te vinden in het Tweede Deel van zijne Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid, waar hij breed van al deze dingen handelt „Als toch in de vier Evangeliën aan Jezus bij eenzelfde gelegenheid woorden in den mond worden gelegd, die in vorm van uitdrukking on gelijk zijn, kan Jezus natuurlijk niet vier vormen tegelijk gebezigd hebben, maar beoogt de Hei lige Geest slechts het doel, om op de Kerk een indruk te weeg te brengen, die volkomen beant woordt, aan wat van Jezus uitging." (pg. 505/6). Dus, nog eens, de Schrift, de dienstknechtsge stalte der openbaring Gods, maar, in die gestal te, toch geheel en al het werk Gods, product van Zijn Geest, en tegelijkertijd (dat blijft ten slotte, een verborgenheid) product van de werk zaamheid der schrijvers. Maar, evenmin als Christus' menschelijke natuur Zijn Goddelijke opheft (al begrijpen wij beider verhouding en samenhang niet), evenmin geschiedt iets soort gelijks hier bij de Schrifthet organisch karak ter der inspiratie heft het goddelijk bestand er van niet op. Als ge dat maar goed vasthoudt, kunt ge ge rust in de Schrift, dat zwakke en nederige, kortom die dienstknechtsgestalte, erkennen. Er is veel getwist over de vraag, hoever de inspi ratie zich uitstrekte tot de gedachten, woorden of zelfs tot de letterteekens. Bij een organische beschouwing der dingen valt de belangrijkheid dezer vragen weg. Nooit mag de Schrift zoo opgevat, alsof elk woord (in grammaticalen zin) en elke letter, los op zichzelf, elke punt, als zoodanig, door God zouden zijn ingegeven, met een eigen bedoeling. Dat is onmogelijk te hand haven, afgedacht nog van andere bezwaren, al leen al hierom, wijl, zooals reeds opgemerkt, alle eigen handschriften der Bijbelschrijvers ver loren zijn gegaan, 't Kan aan op het woord als „zin en rede", de laatste organische eenheid, naar de uiteenzetting van Prof. Dr. J. Woltjer in zijn rede„Het woord, zijn oorsprong en zijn uitlegging". (Vergelijk het referaat„Gere formeerde Beschouwing over Schriftgezag", door Ds. Joh. C. Brussaard gehouden op het eerste Congres van Gereformeerde Studenten te Zeist, m.n. pg. 30/1). Al sluit deze beschouwingswijze, die leert zich te richten op het levende, zij het dan in schrift-vastgelegde, woord, niet uit, dat het daarbij wel ter dege aankomt, in bepaalde gevallen op een letter of letterteeken. Voor de schrijvers van het Nieuwe Testament had het Oude Testament bewijskracht, volstrekt, die zich ook tot de letter van het geschrevene uitstrekte. Denk maar eens aan het bekende woord in Ga laten 3:16: „Nu, zoo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet „En den zaden, als van velen, maar als van één: En uwen zade hetwelk is Christus". Ook als onze Heere Jezus argumenteert uit de Schriften, kent Hij autoriteit toe, tot zelfs aan een enkele letter, lees maar Matth. 5:18: „Want voorwaar zeg Ik u totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied." Zoo kunnen wij leeren, dat letterlijk alles in de Schrift zijn beteekenis heeft, maar nooit los gemaakt van het verband, waarin het voor komt. De organische eenheid van de Schrift als geheel eischt dit ook. 't Geringste heeft zijn be teekenis (nauwgezet Schriftonderzoek doet ons, ook wat dat aangaat, telkens weer verbaasd staan), maar ligt, als zoodanig toch op veel ver der afstand van het middelpunt der openbaring, dan andere deelen. Is het ook zóó niet met het lichaam alles ervan is belangrijk, niets kan ten slotte gemist, maar hoofd en hart hebben toch belangrijker plaats, dan hand of voet, en deze staan weer ver boven nagels en haren. Toch zijn tenslotte b.v. de nagels hetzelfde leven deel achtig, als hand en hart. Zoo ligt (dat moogt ge ook wel eens bedenken bij uw Schrift-moeilijk heden) ook in de Schrift niet alles even dicht om het centrumer is ook een omtrek, wijd heengaande om het middelpunt. Maar, ook die omtrek-zaken (om dat eens zoo uit te drukken) behooren blijkbaar (een andere zaak is, of wij dat ook steeds verstaan tot Gods, ons-geopen baarde gedachten-cirkel en kunnen daarin niet gemist. Nu begrijpt ge ook wel, dat het niet altijd en voor een ieder even duidelijk is, welke de band zij tusschen omtrek en middelpunt, 't Kan ook best zijn, dat men van een bepaald gedeelte, op een gegeven moment, het verband maar niet ziet, zoo verging het b.v. menigeen langen tijd met het boek Esther. Als ge maar vasthoudt, dat er altijd, vanuit welk punt ook der openbaring, een straal getrokken moet kunnen worden naar het stralend brandpuntJezus Christus. En, ern stig, biddend Schriftonderzoek zal, altijd-weer Toen was er plotseling een granaat gevallen, dicht bij de plaats, waar ze stonden. Het mon ster was uiteengespat. André was ongedeerd ge bleven, maar Gerard was uit elkaar gescheurd. Voor de oogen van z'n broeder. Kort geleden hadden ze nog een opgewekten brief aan Moeder gescreven. Moeder had er om gelachen, zoo leuk die jon gens toch konden schrijven. „Weet je wat", zei ze bij zichzelf, „ik ga eens een verrassing voor ze koopen wat siga ren, een beetje tabak, een paar worsten, een stuk spek, dat zal de heeren smaken." Dadelijk gaf ze uitvoering aan haar voorne men en stapte de straat op. Kijk, daar staan een hoop menschen te kij ken voor het Stadhuis. Zeker nieuws van het front. „De Duitschers hebben er zeker weer van langs gehad", denkt ze. „Jammer voor de ke rels, maar toch het eenige middel om vrede te krijgen." Geduldig had ze staan wachten, tot er ruimte kwam en zij het nieuws kon lezen. Echter geen zegepraal werd aangekondigd. Slechts een lange lijst van gesneuvelden, zooals er reeds zooveel waren gepubliceerd. Werktuiglijk was ze gaan lezen. Plotseling waren de omstanders opgeschrikt door een luiden gilMevrouw Bouché was flauw gevallen. Toen ze weer bijkwam, bleek de arme stumper van haar zinnen beroofd het verschrikkelijk nieuws van het sneuvelen van haar zoon Gerard was te plotseling tot haar ge komen. en meer, brengen tot de erkentenis van de won dere samenhang van heel de Schrift als openba ring Gods. B. o. Z. LE C. Bij dit verwijzen naar wat Lukas ons daar mededeelt, moge ik nog een woord van Dr. Kuyper aanhalen, uit zijn Encyclopaedie (II, pg. 503), dat hij terstond laat volgen op de bespreking van Lukas' werkwijze „De vraag naar den oorsprong van het schep pingsverhaal valt natuurlijk buiten dezen regel. Bij de schepping was geen mensch, en alleen God zelf, die er bij was, omdat Hij ze tot stand bracht, kan dus de auteur zijn, van wat wij desaangaande weten, geheel afgezien van de on derscheiding, of reeds de eerste mensch dat in zicht in het ontstaan van het paradijs, van zon en maan en sterren ontving, of wel dat dit eerst later, na de afzondering van de Heidenen, aan zijn Kerk gegund is." BELANGRIJKE MEDEDEELING. Het Comité Java-Soembafilm zou het betreu ren, dat in Zeeland op zulk een klein aantal plaatsen de film zou kunnen worden vertoond. Daarom heeft het naar middelen gezocht om daarin verandering te brengen. Het ontbreken van electrisch licht bracht dik wijls moeilijkheden. Is men nu echter op de een of andere plaats in het bezit van een benzine motor of dorschmachine, dan kan, waar het co mité zorgt voor de dynamo, een voorstelling ge geven worden. Doch vermoedelijk komt er een lichtinstallatie. Komt deze er, dan vervallen de vorige midde len en kan in elke plaats geprojecteerd worden. Laten de Zendingscommissies zich uit Zeeland nu in verbinding stellen met het Comité, adres Verlengde Ledewijkstraat 6a, Groningen, om door dit Zendingsmiddel, waar de bezwaren nu zijn vervallen, de Zending nader tot ons te bren gen. Middelburg. SCHEELE. ONTVANGST VAN DS. MERKELIJN TE MAGELANG. In het Kerkblad van de Geref. Kerken in Ned. Indië ons door vriendelijke hand toege zonden vonden we een verslag van de har telijke ontvangst Ds. en Mevrouw Merkelijn bij hun terugkeer in Magelang bereid. Daar dit onzen lezers wel zal interesseeren, willen we een gedeelte daarvan hier overnemen. MAGELANG. Woensdagavond 21 Aug. j.l. werd hier een welkomstavond der gemeente gehouden ter ge legenheid van den terugkeer van de fam. Ds. Merkelijn. Het kerkgebouw zag er feestelijk uit van bin nen. Een schat van bloemstukken en bloemen waren met vaardige hand op smaakvolle wijze gearrangeerd en tegen den tijd dat Ds. en Mevr. Merkelijn binnenkwamen waren bijkans alle plaatsen bezet. Precies half negen leidde de praeses, Br. Ha gen de fam. Merkelijn binnen naar de voor hen bestemde plaatsen. Spontaan verhief zich de gemeente en bad zingende hun het bekende, „Dat 's Heeren zegen op U daal" toe. Onmiddellijk las nu de praeses Psalm 146 en ging voor in hartelijk bid- en dankgebed. In z'n openingswoord wees de praeses er op dat reeds in algemeenen zin de gemeente van Christus zich verheugt wanneer God weer een arbeider zendt voor het werk in Zijn Koninkrijk maar bij die blijdschap voegt zich voor onze gemeente de grootere blijdschap, dat Ds. Merkelijn de missionaire predikant voor het Zeeuwsche Zen dingsterrein, in Magelang terug is, er tevens op wijzend hoe rijk diens arbeid reeds in vorige pe- riode's hier gezegend was geworden en hoe ook nu gehoopt en verwacht mag worden, dat Ds. Merkelijn ook in deze nieuwe periode tot rijken zegen zal gesteld worden voor het werk der Zending. Maar bij de genoemde factoren kwam er voor onze gemeente nog dit bij hetwelk onze blijd schap temeer verhoogt, n.l. dat Ds. Merkelijn hier altijd zooveel geweest is voor onze Euro- peesche gemeente en we mogen hopen en ver wachten dat hij voorzoover zijn tijd en krach ten dit toelaten ons van zijn steun en hulp op nieuw zal doen genieten. Hij is voor ons geen vreemde en hoewel Ds. Sinds dien vertoefde zij in een krankzinnig gesticht en deelde het lot van zooveel Vaders en Moeders, die door den moorddadigen krijg beroofd waren van één of meer hunner kinde ren en daardoor van hun verstand. De vreeselijke dood van z'n broer had op André een diepen indruk gemaakt. Men had hem moeten wegleiden naar een legertent, niet in staat als hij was om de wa pens nog te hanteeren. Tot hij het bericht ontving van de ramp, die zijn moeder had getroffen. Toen was hij opgesprongen en een vreese lijke vloek was over z'n lippen gekomen. Z'n makkers hadden hem verwonderd aan gekeken. Nog nooit hadden ze een onvertogen woord van hem gehoord. Meermalen had hij hun gevraagd, vriendelijk gevraagd, toch niet te vloeken. Hij kon daar niet tegen. God verdien de beter, dan beleedigd te worden. En nu, hoor, zelfs de grootste vloeker wordt met schrik vervuld. De eene godslastering na de andere komt over de lippen van André Bouché Kijk, daar grijpt hij het zwaard. Z'n vrien den willen tusschenbeiden komen, bevreesd, dat hij de hand aan eigen leven zal slaan. Maar voor z'n woeste oogen en z'n dreigende houding deinsen zij terug. Hoor, daar komt hij die vreeselijke eed Met twee vingers van de linkerhand omhoog, met het zwaard in de rechter geklemd, verklaart hij daar voor God Almachtig, dat hij, André Bouché, z'n moeder en z'n broer zal wreken, zal wreken, ja, dat hij niet zal rusten tot hij een- Merkelijn in geen enkel officieel verband met onze gemeente is verbonden en zelfs geen lid onzer kerk is, niettemin zijn er banden waarmee hij met onze gemeente is saamgesnoerd die hoe wel officieus wat het formeele betreft nochtans zeer in werkelijkheid en kracht aanwezig zijn. Aldus was het voor den kerkeraad geen vraag stuk dezen blijden ontmoetingsavond te organi- seeren. Zijn we hartelijk verblijd waar de familie Merkelijn na een voorspoedige reis weer in wel stand terug is we hopen tevens van harte dat Ds. Merkelijn met nieuwe kracht door God ge schonken zijn arbeid moge blijven verrichten, nog vele jaren. Het M. M. K. (Magelangsch Mannen Koor) laat zich hierna op schitterende wijze hooren waarna de praeses weer stilte verzoekt en het woord geeft aan Ds. van Duinen. Deze herhaalt eenigszins wat ook door den praeses gezegd is en wijst er verder speciaal op dat Ds. Merkelijn de vader onzer Europ. Kerk is en uit diens Zendingswerk de Europ. Kerk ontstaan is, maar ook wat een werk, welk een gedachtekracht en zorg is door hem aan deze kerk betoond. Hij legt er echter den nadruk op dat Ds. M. voor alles Missionair Predikant is en onze ge meente geen rechten op hem kan laten gelden en dat we geen dwingende kinderen ons jegens hem mogen betoonen. En waar hij om zijns werks wille niet weer kan zijn voor onze ge meente als tevoren en zelfs overwegende bezwa ren voor hem konden zijn opnieuw het consu lentschap weer te aanvaarden we daarin zullen hebben te berusten. Hij eindigt er mee ook zijn beste wenschen en bede uit te spreken bij den terugkeer van Ds. Merkelijn. Naar aanleiding van hetgeen Ds. van Duinen gezegd had verzocht nu br. de Vries even het woord. Hij zeide volkomen in te stemmen met hetgeen Ds. v. D. betoogde wat het vaderschap onzer Geref. Kerk hier betrof. Ook stemde hij in met hetgeen Ds. v. D. zeide n.l. dat we geen dwingende kinderen mochten zijn inzake hulp voor onze gemeente van Ds. Merkelijn wanneer diens Zendingsarbeid niet gedoogde veel te doen voor de Europ. gemeente. Maar gesteld dat onze gemeente door haar vader als tot zelfstandigheid gekomen werd geacht dan eindigt daar diens zorg en steun toch niet mee en dat is het wat we niet van Ds. Merkelijn zullen dwingen maar toch nog wel van hem verwachten. Wij willen gaarne Ds. M. vrij laten van aller lei arbeid voor onze gemeente, maar de Mage- langsche gemeente zonder Ds. M. consulent schap, nu hij weer terug is, dat bestaat eenvoudig niet. We laten hem zoo maar niet los. En waar nu het hartelijk applaus opklinkt van alle kanten blijkt wel heel duidelijk dat hij met deze opvat tingen de mond der gemeente is. Ds. Merkelijn moet blijven onze consulent Als laatste spreker treedt nu Ds. Merkelijn naar voren. Hij begint er mee op te wijzen hoe zeer hij en Mevr. zijn getroffen door de harte lijke ontvangst der Europ. gemeente. O, zeker hij had wel reden te verwachten dat die ont vangst hartelijk zou zijn maar dit spontaan, har telijk welkom hem door onze gemeente bereid ging toch hun beider verwachtingen verre te bo ven. Het was hem opgevallen dat de beginletters van het Magelangsch Mannenkoor M.M.K. wa ren. En diezelfde letters zouden ook ten op zichte van onze gemeente kunnen dienen van de woorden Met Meerdere Kalmte en Met Meerde re Kracht. De storm en drangperiode kwam ze tot„Met meerdere kalmte". Dat is zeker om voor te danken. Kalmte toch veronderstelt ook meerdere kracht. Toch schuilt er in kalmte ook een gevaar. Het gevaar van rust. Van te wei nig activiteit. Dus bij het „Met meerdere kalmte" behoort ook te komen „Met meerdere kracht". De Magelangsche gemeente mag niet blijven staan bij het tegenwoordige. Ze dient zich ijverig in te spannen om te komen tot een eigen Dienaar des Woords. Wat hemzelf betreft, hoe gaarne zou hij de gemeente weer willen helpen als voorheen maar hij zal dit persé niet kunnen. Zijn arbeid voor de Zending vraagt hem geheel. De nood wordt al grooter. Als hij een vergelij king maakt wat betreft de toename van het Ja- vaansche volk aan zielen-aantal en de invloed van het Mohamedanisme eenerzijds, en die van den invloed der Zending anderzijds dan schijnt het hem toe dat de laatste in verhouding gerin ger is in toename, hoe verblijdend ook van veel en velerlei zegen kan gewaagd worden. De strijd wordt zwaarder, de moeilijkheden grooter, de arbeid moet intensiever worden aangevat dan vroeger. Hij zal dus lang niet weer voor onze maal met z'n tanden de borst van een Duitscher zal hebben opengereten, evenals die granaat de borst openreet van z'n broer De omstanders vreezen, dat het plotselinge leed, ook zijn verstand heeft gekrenkt, dat ook hij krankzinnig was geworden. Maar André Bouché was niet krankzinnig geworden. Maar wel was hij veranderd. Van dat oogenblik had hij maar één wensch, en die wensch was z'n vijanden te verdelgen. Hij had gevochten, niet lettend op het ge vaar, waaraan hij eigen leven blootstelde en me nig gezin in Duitschland was in rouw gedom peld door de wraakzucht van André Bouché. Z'n dapperheid en moed waren spreekwoor delijk geworden en doorgedrongen ook tot z'n meerderen. En toen was een officier gekomen, die hem een ridderorde op de borst wou spelden, een eer, die alleen te beurt valt, aan de allerdap- persten. Maar André had den officier het lint uit de hand gerukt en had het op den grond gegooid en met z'n voeten onder de vochtige aarde ge stampt. „Belooning", had hij geroepen, „belooning Ik wil geen belooning. Ik vecht niet voor mijn vaderland. Ik vecht alleen uit wraak, wraak, wraak Bloed wil ik zien, dat is mijn beloo ning." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1929 | | pagina 2