Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Eerste Blad. No. 41. Vrijdag 11 October 1929. 43e Jaargang. Redacteur: Ds. A. C. HEIJ te Koodekerke, Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. Aan de beloften Gods niet twijfelen. Tegen hoop op hoop heeft Abraham geloofd, dat hij een Vader van vele volken zou worden. Hij zelf was honderd jaar oud. En de moeder in Sara was sinds lang gestorven. Toch heeft hij er niet aan gedacht zijn verwachting op te geven. Hoe komt het, dat het geloof dat kan, zoo ten eenenmale de werke lijkheid trotseeren, zoo met een moedige zwaai over alle bezwaren zich heen- zetten, zoo doen alsof dat alles er niet is, wat toch wel degelijk er i s Er zijn er in onzen tijd, die het be weren „Ziet, die voorliefde voor het paradoxale, voor het schijnbaar tegen strijdige, dat is nu eenmaal het eigen aardige van het geloof. Het geloof leeft en ademt nooit anders dan in de sfeer van de paradox. Is dat juistHet valt niet te ontken nen, dat er zulke geloovigen zijn, liever gezegd, dat er menschen zijn, diemee- nen, dat iets wel waar zal zijn, louter en alleen omdat het schijnbaar onmo gelijk isdie op iets hopen om geen andere reden, dan omdat het uiterlijk volstrekt hopeloos schijnt. Maar met nadruk moeten wij het ver klaren Zóó was het bij Abraham aller minst. Abraham geloofde wel op hoop tegen hoop. Maar dat wil niet zeggen, dat hij hoopte op grond van het hopelooze. Dat zou een dwaasheid zijn. En geloof, ja, lijkt wel dwaasheid. Maar het i s het (althans in dien eigenlijken zin) niet. Integendeel, het is wijsheid, zij het dan wijsheid niet der menschen maar wijsheid Gods. Maar waarom was het dan, dat Abra ham geloofde? Waarom was het dan, dat hij er aan vasthield, dat hij een Vader van vele volkeren zou worden, ook al was de Zoon, waarop hij hoopte, er nog niet en scheen het ook onmo gelijk, dat hij er nog komen zou Zie, dat was niets anders dan dat ééne, dat hij daarvoor een belofte des Heeren had en dat dat een belofte des H e e r e n was. Had een mensch dat aan Abraham voorspeld, dan had hij er om gelachen. En hij had er niet alleen om gelachen. Daarmee was het ook uit geweest, hij had er ook geen oogenblik langer aan gedacht. Maar nü was het zoo niet. Nu had weliswaar de natuurlijke mensch in hem, ja, ook even er om moeten lachen, om dat het toch ook zoo dwaas leek. Maar het geloof had die stem van het lachen spoedig tot zwijgen gebracht. Want in het geloof had hij onmiddelijk dat woord der belofte gegrepen niet als eens menschenwoord, maar zooals het waar lijk was, als Gods Woord, als het Woord van dien God, van Wien het in vs. 17 heet„dat Hij de dooden levend maakt en de dingen, die niet zijn, roept alsof ze waren". M. a. w. voor Abraham was het niet zoo, dat daar aan de ééne kant stond die harde werkelijkheid en aan de andere kant maar iets vaags en zwe- vends en onwerkelijks, nl. zijn hoop of verwachting. Neen, tegenover de harde zichtbare en tastbare werkelijkheid der dingen stond een andere wel niet zicht bare en tastbare maar daarom toch niet minder waarachtige werkelijkheid, nl. de werkelijkheid van het Woord, het scheppende, levenwekkende, generee- rende Woord van God. En ziet, Zijn geloof was nu niets an ders, dan dat hij op dat Woord zich verliet, dat hij, tegenover die sombere, troostelooze werkelijkheid die voor oogen was, aan die andere lichtende werkelijkheid van Gods Woord, van Zijn belofte zich vastklemde. Dus Abraham was maar geen phan- tast. Integendeel, geen mensch heeft ooit voor zijn toekomstverwachting vaster grond onder de voeten gehad dan hij. Hij was geen man, die leefde bij geestelijke stemmingen. Integendeel, geen mensch wist zóó duidelijk als hij, waarom en in Wien hij geloofde. En dat is het, waar het nu óók voor ons in het geloof maar op aankomt. Er zijn menschen, die, als ze hooren, dat het eenige, wat wij ter zaligheid noodig hebben is te gelooven, dat toch eigen lijk wel wat te gemakkelijk of te licht vaardig vinden. Wij kunnen dat niet toestemmen. Maar toch zit er eenige waarheid in, nl. deze, dat wij ook moeten weten, waarom wij gelooven, welken grond wij voor ons geloof bezitten. Zoo maar te zeggen, dat wij ge looven, dat is immers wel heel gemak kelijk. Maar als dat alleen maar is een „gelooven krachtens het ongerijmde", d.w.z. een denken het zal wel zoo zijn, omdat het toch vreeselijk zou wezen, als het niet zoo was, dan beteekent dat toch niets, dan zijn we met zoo'n geloof toch het slachtoffer van droevige zelf misleiding. Neen, met het echte geloof is het anders. Het echte geloof staat op ste- vigen grond, op den stevigsten grond, die denkbaar is. Het weet, waarom het gelooft. Hierom nl. omdat het Gods belofte bezit, omdat het kent Zijn eeuwig, onwankelbaar Woord. En, 'tis waar, dat Woord klopt dan wel niet altijd op de werkelijkheid. Sterker, het is zelfs met die werkelijk heid, die voor oogen is, vaak in flagran- ten strijd. Maar dat deert het geloof niet. Want dat Woord is immers een scheppend Woord. Het belooft niet alleen. Het brengt ook wat het belooft. Het spreekt niet alleen van leven. Het wekt ook leven. Het getuigt niet alleen van genade. Het deelt die genade ook reëel mee. Zoo is het met het geloof. Is het zoo met het geloof ook reeds bij ons D.w.z. hebben óók wij reeds geleerd om tegen over de veelszins troostelooze en hope looze werkelijkheid van het leven rond om ons en ook van ons eigen leven met zijn zonde en ellende ons vast te klemmen aan niets anders dan aan het Woord van Gods trouw en genade? Ook dat is een waagstuk. Maar toch ook weer niet. Want waarop kunnen wij beter ons verlaten dan op het ge tuigenis van dien God, Wiens Woord ja en amen is en Wiens beloften nooit falen Welnu, doen wij dat danDoen wij dat dan, zooals hier van Abraham staat, „niet twijfelend door ongeloof". Dat klinkt misschien hard, zooals Paulus dat hier zegt. Twijfelen, maar dat is, zoo meenen wij vaak, toch geen ongeloof maar alleen schuchterheid. Neen, zegt de Apostel, en het is waar heid, twijfelen is ongeloof, twijfelen is (wanneer het Gods belofte betreft) wan trouwen in Gods waarachtigheid. Laten wij daarom aan dat Woord, die beloften Gods toch niet twijfelen Laten wij daarom toch niet telkens weer tegenover dat Woord Gods treden met de eigenwijze (al is het dan schijnvrome) overleggingen en bedenkingen van ons hoogmoedig hartLaten wij ons daar om toch niet vermeten op die beloften Gods critiek te oefenen, zooals er eigen lijk staat. Maar nemen wij het heel eenvoudig, heel kinderlijk aan, beden kend, dat er bij dien God, op Wien wij ons verlaten, eindelooze en nog eens eindelooze mogelijkheden zijn, dat Zijn almacht onuitputtelijk is en dat Zijn liefde zoo mogelijk nóg onuitputtelijker mag heeten. En openbaart die almacht van God zich niet altijd aanstonds aan ons, laat Zijn liefde ons misschien weieens wat langer wachten, dan wij zouden wen- schen, daarom worden wij toch niet moedeloos en we laten ons daardoor toch niet ertoe verleide te vermoeden, dat er nu toch van de vervulling van Zijn Woord wel niets meer komen zal. Maar dan zeggen wij het, al is het met van smart opeengeklemde lippen en met een traan in het oogen nochtans „Ik roem in God, ik prijs het onfeilbaar Woord. Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord". G. B. Wurth. PAPERS PES WOORPS. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, P. J. v, d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs! per kwartaal by vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs! 15 oent per regelby jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Firma LITTOOU OLTHQPP, Middelburg Beriohton, Opgaven Predikbeurten en Advertentiön tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF Spar\jaardetraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 3. GIRONUMMER 42280 En hij heeft aan de beloften Gods niet getwijfeld door ongeloof. Rom 4 20a. PROF. JONKER EN DE BIJBEL. Onder het opschrift„Prof. Jonker en de Oorlog" werd in 't Algemeen Weekblad van 27 Sept. j.l. door v. R. het volgende stukje opgeno men „In een van Jonker's geschriften vinden wij de volgende passage over Christendom en Oorlog „Wil men het snijdende voelen van de te genstelling tusschen „Oorlog" en „Evan gelie" men stelle zich dan den apostel Jo hannes, zooals wij dien uit zijn brieven ken nen, voor als kapelaan op 'een vloot, aan den morgen van den dag, waarop een woe dend zeegevecht wordt verwacht. Spreken de tot de manschappen op 't dek vergaderd. Den Bijbel op een kanon. Een rede hou dende over zijn eigen woord„Geliefden! laat ons elkander liefhebben want de liefde is uit God, en ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God, en wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde." En hij besluit die toespraak aldus „Mannen, Jongelingen, weest niet als Je zus, die onschuldig geleden heeft en zich, biddend voor zijn vijanden, liet kruisigen. Weest als Kaïn, die zijn broeder doodsloeg. Ginds komt „uw" broeder. Vuurt op zijn boezem. Plast in zijn bloed. Vermorzelt hem de ledematen. Wie uwer de meeste vijanden ombrengt, krijgt niet alleen de mooiste ridderorde, maar en dat zegt immers oneindig meer staat ook het hoogst aangeschreven in het Koninkrijk der hemelen. Alleen de moordenaar heeft het eeuwige leven. Amen Nu vinden we het al heel erg, dat Prof. Jon ker, die ook zulke heel mooie en ontroerende dingen geschreven heeft, dit sophistische stukje rhetorisch heeft gegeven. Heeft niet Jezus zelf, Luk. 2236, gezegd tot Zijn discipelendie geen heeft, die verkoope zijn kleed en koope een zwaard En nu was het zeker een misver stand van de discipelen, wanneer zij het zwaard wilden gebruiken om Jezus' zaak te verdedigen tegenover de Overheid, maar het zwaard, dat zij moesten koopen moest toch ook dienst doen en dan zeker wel niet als „eeresabel". Hoe on juist die heele voorstelling is kan wel blijken, wanneer we letten op wat in Ex. 14 24 staat En het geschiedde in de morgenwake dat de Heere in de kolom des vuurs en der wolk zag op het leger der Egyptenaren en Hij verschrikte het leger der Egyptenaren. En die wolkkolom was het teeken van de tegenwoordigheid van den Engel Gods, die vóór het heir Israels ging. Ex. 14 19. Bij Israels leger was de Christus, dat is Jezus, en dan om het leger der Egyptena ren te verdrinken. Met den Bijbel komt Prof. Jonker dus in strijd, wanneer hij die „snijdende" tegenstelling maakt tusschen „oorlog" en „Evan gelie." En nog erger is het, dat het Algemeene Weekblad, dat stukje nu opneemt en in opper vlakkigheid meewerkt aan de verwarring der geesten. HEIJ. HET HOSPITAAL TE MAGELANG. Het resultaat van de actie voor het hospitaal te Magelang in alle deelen van de provincie is nog niet bekend. Op tal van plaatsen is die ac tie nog in vollen gang. Toch is er wel iets te zeggen van het resul taat op die plaatsen waar al gewerkt is. En het kan misschien zijn nut hebben daarover iets mee te deelen omdat het tot bemoediging kan strekken en aanvuren om in dit werk voort te gaan totdat men het voorgestelde doel heeft bereikt. Uit zeven kerken van de Classis Middelburg werd gerapporteerd dat men daar de zaak voor elkaar had en hoopte het volgend jaar het heele bedrag van de gevraagde jaarlijksche contribu tie te storten. In enkele kerken was men nog niet zoover, maar had men toch de verwach ting, dat men met inspanning van alle krachten er toch wel zou komen, omdat men nu reeds ovey de helft was. Er was maar één kerk, waar men vreesde dat het zoo goed als onmogelijk zou zijn, voor deze zaak de gelden bijeen te brengen. Dit ééne geval behoeft echter niet tot moedeloosheid te brengen omdat het wel zoo goed als zeker is, dat men daar de zaken te donker inziet en men ook daar, wanneer men de zaak maar krachtig aanvat, op verrassende resultaten zal mogen rekenen. De tot dusver opgedane ervaring leert dat, waar de zaak van het hospitaal te Magelang maar voor de gemeente gebracht wordt, de ge meenten gewillig zijn de noodige offers te brengen. HEIJ. KERK EN CULTUUR. III. De invloed van de cultuur op het kerkelijk, op het geestelijk leven in het algemeen, is niet van recenten datum ook hier geldt niets nieuws onder de zon. Wij moeten in dezen dan ook terug naar het begin en bij die terugblik zien wij, dat de cultuur niet beperkt blijft tot Kaïn's geslacht, maar eveneens tot Seth's na komelingen doordringt. Gods volk van dien tijd komt, hoe kan het anders, in aanraking met de gaven en krachten, die den mensch uit 's Heeren hand toevloeiden, maar niet Zijn eer werden gebruikt, maar niet tot Zijn eer werden gebruikt, het modewoord onzer dagen te gebruiken. En nu is het resultaat van die aanraking, dat de aantrekkingskracht van de cultuur van Kaïn's geslacht steeds sterker werd voor de kinderen Gods. Het onderscheid, dat toch tusschen beide ge slachten moest blijven, ondanks de aanvaar ding van het cultuurleven van die dagen, werd langzamerhand uitgewischt. Als wij in Genesis 6 lezen, dat Gods zonen de dochteren der men schen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkoren hadden, dan wordt daarin geteekend een levens keuze, die ook betrekking heeft op het cultuur leven. Die vrouwen blijven leven in de sfeer, waar in zij zijn groot gebracht. Wat zij van de ouders hebben ontvangen als een geestelijke erfenis, wordt meegenomen en die levenstoon, wordt ook de toon van de gevormde gezinnen, dat tengevolge heeft, dat Seth's geslacht afwijkt en de boosheid der men schen zich vermenigvuldigt. i

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1929 | | pagina 1