FEUILLETON.
Eer het te laat is.
Vaders Verjaardag.
Zeeuwsch-Vlaamsche Brieven.
zending
(Wordt vervolgfd)
Vaak heeft men in den laatsten tijd1, vooral
wel ten vorigien jare in de dagen van de groote
staking bi| de maatschappij „De Schelde", de
opmerking kunnen hooren maken, dat onze
provincie ten opzichte van belangstelling in
de sociale kwestie nog al tamelijk biji andere
de,e|en van ons land achteraan kwam. De
juistheid van die opmerking valt moeilijk te
ontkennen. Maar evenmin kan ontkend, dat
er oorzaken waren, die dat begrijpelijk maak
ten. Vooreerst is Zeeland geen provincie, waai
de industrie bloeit, wat vanzelf bier al veel
zegt. En wat de plattelandsbevolking betreft
waren, we zeggen niet de toestanden, maar
de verhoudingen zoo, dat van een sociale
kwestie hier, althans niet in die mate als
elders, kon gesproken worden.
Vergissen we ons echter niet, dan begint,
wat dat laatste punt aangaat, de situatie zich1
langzamerhand wel 'eefiigszins te wijzigen.
Het mag misschien nog te sterk zijn van
klasse-tegenstellingen tusschen arbeiders en
patroons onder de boerenbevolking te spre
ken, Wie eenige jaren in onze provincie heeft
doorgebracht, merkt toch heel goed', dat de
stemming van de werkgevers tegenover de
Wlerknemers en pmgekeerd er nu niet be
paald beter op wOrdt. Het spitst zich1 vooral
hierop 'toe, dat de arbeiders klagen over de
te lage toornen en de landbouwers over de on
willigheid der arbeiders om zelfs tegen be
hoorlijke looinen bij den boer te gaan werken.
Maar daarachter schuilt weg een innerlijke
verbittering in het algemeen, die op den duur
tusschen die beiden is gegroeid.
Waarom wij: nu hieraan herinneren Wel,
straks begint weer de wintertijd' en zullen,
naast al de andere vergaderingen, ook de
vergaderingen van Patrimonium Weer een aan
vang nemen. Welnu, wat zou het gezegend
Werken1, wanneer op die vergaderingen nu
eens piet alleen de werknemers maar ook
de werkgevers verschenen. Dat behoort nu,
helaas, tot de gropte uitzonderingen. Er zijln
er nu, onder de landbouwers speciaal, die'
niet dan met een zekere ergernis den naam
„Patrimonium" kunnen hooren en er niet
voor terug deinzen, die vereeniging als kweek
plaats van socialisme en ontevredenheid te
brandmerken of anders tenminste toch' ze te
beschouwen als iets, alleen goed voor de
t arbeiders.
Toch is niets minder w'aar dan dat. Van
zelf, als de patroons zich er uit terug trekken,
zal Patrimonium allicht gevaar loepen de so
ciale vraagstukken te zeer alleen van de zijde
der arbeiders te bezien. Maar juist om dat
gevaar, dat niet geheel denkbeeldig is, tegen
te gaan, dienen dan ook in Patrimonium pa
troons en arbeiders samen te komien. En dan
niet om elk daar zijn eigen zaak' te verdedigen,
maar om daar santen te spreken en door die
samenispreking te k'om'eri tot verstaan van
eikaars belangen en vooral van beider ge
meenschappelijke roeping.
De in de Zwitser sch1- G ere formeerde kring
thans zoo op den voorgrond1 tredende Eduard
Thurmeysen heeft vóór eenige jaren een
hoogst merkwaardig artikel gepubliceerd over:
„Socialisme en Christendom!". Zijn bedoeling
is daarbij vooral te Wijizen op het tragische
verschijnsel, dat in een tijid', toen het nog
mogelijk was geweest, dat Socialisme en
Christendom elkaar hadden verstaan, die tvv'ee
toein niet met elkaar hebben gesproken, al
thans niet met elkaar hebben gesproken met
de ernstige bedoeling elkaar te begrijpen.
Want tengevolge daarvan is daar nu tusschen
die beide een kloof ontstaan, die nopit meer
te dempen is.
In hoever deze beschouwing juist is, in
hoever werkelijk Socialisme en Christendom'
elkaar in dien zin als Thurmeysen dat be
doelt, hadden kunnen „verstaan", daarover
oordeelen wijl hier nu niet. Maar wijl halen
het alleen aan als voorbeeld. Zooals nü de
verhoudingen nog zijn gelooven wliji, dat zeer
zeker onder ons de mogelijkheid nog bestaat
om samen te spreken mét de eerlijke bedoe
ling om in liefde elkaar te verstaan. Welnu,
laten *WiJ de gelegenheid daartoe, die er nü
nog is, 'aangrijpen. Laten wijl in Patrimonium
Werkelijk als patroons en' arbeiders elkaar
zoeken. Er zijln geen tegenstrijdige belangen.
Daar is voor onsv Christenen, alléén maar
een gemeenschappelijke roeping, een taak om
als broeders, ziji het dan de één leidend en
de ander dienend, te werken aan het werk,
Waartoe God ons samen roept. Laten wij'
in Patrimonium daar samlen over spreken. En
laten vooral de predikanten, die hier toch
i.
„Moeder, wanneer is 't dan toch vaders
verjaardag
„30 Augustus, Truus."
„30 Augustus Duurt dat nog lang
„Nog drie weken."
„Moeder, komt vader met z'n verjaardag
thuis
„Nee, kindje, vader is pas thuis geweest.
Hij komt eerst over een week of vijf weer
thuis. Als hij dan ten minste nog leeft", voeg
de zij er zuchtend bij!.
Och, wat was toch alles veranderd door
dien vreeselijken oörlog. Ze waren nu al
zes jaar getrouwd, de Heer en Mevrouw
Heimburg. En de eerste jaren hadden niets
dan geluk en voorspoed opgeleverd.
Hij had een prachtige betrekking op een
groot kantoor. Verdiende ruimschoots zijn
brood. Ze bewoonden een mooi huis met een
heerlijk tuintje er achter. Zij was een lieve
vrouw. Zorgde altijd, dat haar huisje er keu
rig uitzag. 'Toen ze een jaar waren getrouwd,
hadden ze een kind gekregen, dat ze Truus
noemden, naar haar moeder. De geboorte van
hun lieveling had, zoo mogelijk, hun geluk
nog vermeerderd.
Drie jaren later had God hen verblijd met
een zoon.
Zoo mooi Werk kunnen doen, daarbij mee le-
ven en het hunne ertoe 'bijdragenv om over
de Sociale vragen, die Zoo diep ingrijpen, te
ontsteken het licht van Gods Woord, het j
licht van Gods Koninkrijk en Zijn gerechtig
heid1.
Nü is er nog de mogelijkheid om samen
te spreken en elkaar te verstaan. Wie weet
of, als wijl nu de gelegenheid niet waarne
men, over enkele jaren de verhoudingen niet
zóó scherp zijn geworden, dat samenspreking
doelloes en verstaan van elkaar onmogelijk is
geworden.
O.enW.S. G. B. WURTH.
Zaamslag, October '29.
't Verblijdt me dat het artikel over uitbouw
en ombouw' van onze Belijdenis en Liturgie
miji contact met de lezers heeft gegeven.
Toen ik mijn brieven begon, merkte 'k
op, dat gedachtenwisseling over den inhoud
mijl zeer aangenaam Zou zijln. En nu wierden
door mijl enkele sympathieke brieven ontvan
gen naar aanleiding van het onderwerp
vo ortga a n de reform ati e
Natuurlijk ga 'k nu niet in op hetgeen zij',
die de dingen óók zoo zien en dezelfde be
hoeften gevoelden, mij meedeelden.
Daar waren ook lezers, die bedenkingen
hadden of juister gezegd, die de noodzakelijk
heid niet inzagen over hun opmerkingen
thans een enkel woord. Een zuster uit D.
schreef mij in een hartelijk briefje o.a.
„Ik meen dat het veel noodzakelijker
is om de menschen de Belijdenis een
beetje te doen kennen de onkunde is
verbazend groot.
Ik denk als elke 1 eeraar eens in eigen
gemeente een nauwkeurig onderzoek in
stelde naar de grondige kennis der belijd
dcnisschriften en naar de kennis uit Gods
Woord, hij niet veel lust meer zou heb
ben tot uit- en ombouw der Belijdenis."
Tot op zekere hoogte ben 'k het geheel
met deze zuster eens.
Inderdaad is de onkunde groot en is 't
droevig gesteld met de kennis van Gods
Woord en de Belijdenisschriften.
In Augustus j.l. werd een korte, maar rijke
preek uitgegeven (in „Uit de Levensbron")
door Ds. A. Pos van Djocja.
Hij! schrijft daarin de diep*-'ware woorden
„Op het innerlijke komt het aan. Er is in
onze dagen een veelvuldig geroep om Re
formatie, om reformatie van Schriftbeschou
wing en dogmatiek, van instituut en 'liturgie
der kerk, en zooveel meer.
Maar ik geloof, dat wij' niet zoozeer noo-
dig hebben' een reformatie van het Christen
dom, als wel van de Christenen.
Wij moeten anders worden, wijl zelf.
Wijl hebben noodig reformatie van hart
en leven, van karakter en gezindheid.
Onze tijd heeft nxeer behoefte aan zjelen
dan aan cijfers op een rapport, meer be^
hoefte aan 'leven dan aan boeken, meer be
hoefte aan karakter dan aan baantjes."
Indien 'k een artikel had geschreven over
het persoonlijk geestelijk leven of over de
rijkdom van hetgeen wie bezitten in Schrift
en Belijdenis, dan had 'k jn andere woorden
precies hetzelfde als Ds. Pos gezegd1.
Maar ik had 't nu over een ander onder
werp, en legde daarom op andere dingen "den
nadruk.
Trouwens in mijn eersten brief heb 'k in
dien geest reeds 't een en ander geschreven.
't Gaat hier over de groote vraag heeft
de kerk van Christus ook de1 roeping, waar
God ons enkele dingen door de leiding Zijns
Geestes dieper en beter doet zien, in haar
Belijdenis daarover zich uit te spreken
God heeft ons Zijn Geest beloofd. Die zou
de gemeente de waarheid doen verstaan. Niet
alleen de gemeente uit den tijid van 1618 en
1619. Ook de gemeente uit later tijd. De
Heilige Geest leidt de gemeente pok na de
Dordtsche Synode in de waarheid.
W ij hebben ook de roeping zooals onze
vaderen 't deden in hun tijd de schat
ten, die God ons geeft, te verzamelen, opdat
èn wij èn ons nageslacht de vruchten plukte
van onzen arbeid.
Indien we wachten moesten, totdat alle le
den der kerk grondige kennis hadden gekre
gen van Schrift en Belijdenis, zou van her
ziening of uitbouw nooit iets komen. In
Nog ziet de moeder het gezicht van haar
man voor zich, stralend' van geluk, toen zij
hem', met zwakke stem1, dat heerlijk geluk
had meegedeeld.
„Een jongen en een meisje", had hij ge
roepen. „Nog zoio'n stelletje vrouw en £en
dubbele rijkelui's wensch is vervuld."
Maar toen was de ellende begonnen.
Ze was voor 't eerst Weer beneden aan de
koffietafel. Vol ongeduld zat ze op hem te
wachten. De tafel was keurig versierd met
vroolijke bloemen. Haar oudste had haarZon-
dagsche pakje aan vandaag. Want het was
feestmoeder voor 't eerst weer in de huis
kamer.
Reeds meermalen was ze naar 't venster
geloopen, tot ergernis van de b'aker die meen
de, dat Mevrouw nog voorzichtig moest zijln.
Het was al een twintig minuten over tijd.
En toen was de telephoon gegaan en haastig
had" hij! haar toegeroepen, dat Wij vanmiddag
onmogelijk thuis kon komen, omdat het plot
seling zoo erg druk was op het kantoor. En
vóór ze goed wist, wat hij toch eigenlijk be
doelde, was er al weer afgebeld. Voor 't
eerst, sinds ze getrouwd was, Was ze taen
ontevreden op haar man geweest. Ze had
haar lip laten hangen en zich niet eens we
ten te bedwingen tegenover de baker.
't Was wat moois. Te druk om thuis te
komen en dat, terwijl ze voor 't eerst be
neden was. Dan had hij toch! beter morgen
wat langer kunnen werken of anders van
avond1, aan was zij toch boven.
Christus' Kerk mag echter niet alleen gere
kend worden met de weinig meelevende le
den, wier kennis in elk opzicht en ten allen
tijde gering zal blijven. Daar komt nog bij
zou de onkunde niet voor een deel te
verklaren zijln uit het feit, dat de Kerk ver
zuimd heeft de waarheid Gods uit te spreken
in een vonn, voor onzen tijd geschikt, en
naar de behoeften van den tijd, waarin wlif
leven
De zuster uit D. en ook een broeder uit
A. manen tot voorzichtigheid. Zij zijln bang
voor nieuwe scheuringen. In aantal groeien
onze kerken niet hard. Wél verschillende an
dere kerkengroepen. Misschien zouden we
wie er leden moeten verliezen.
Rust is voorloopig een eerste vereischte.
Zoo ongeveer schreven zijl mijl.
Ongetwijfeld voorzichtigheid1, groote
voorzichtigheid ,is gewienscht.
Onze .kerken hebben die voorzichtigheid
ook betracht op de Synode te Leeuwarden
in 1920 is over al deze dingen reeds uitvoe
rig gesproken en nog is in de practijk van
om- of uitbouw niets te zien
De voorzichtigheid mag echter niet zóóver
gaan dat niets geschiedt.
Dan zouden steeds de blinden of halfblin-
den en niet de zienden de leiding hebben.
Men is bang voor scheuring.
Zeker moeten wc met zulke dingen rekenen.
Maar m e e r moeten wie rekenen miet de
roeping, die God Zijln kerk van dezen tijd
te doen geeft.
Tenslotte is ons gehoorzaamheid aan Gods
wil van meer wiaardc dan het getal.
En de scheuring zal niet groot zijln, wan
neer pnze voorgangers het vertrouwen van
de gemeenteleden bezitten en hen dóórdrin
gen: van de noodzakelijkheid van voortgaande
reformatie.
Bovendien scheuring zou kunnen komen
door herziening.
Maar scheuring zou ook kunnen
komen, wanneer de Kerk haar taak voor
dezen tijd en de kinderen van dezen tijd niet
verstond en alles bij! 't oude bleef.
Dan zouden wc ook leden kunnen verlie
zen aan andere kerkengroepen.
Het vrees-argument mag niet 't zwaarste
wegen.
We gaan 't veiligst, wanneer wie vragen
hoe kunnen wie'de Kerk van Christus totaen
rijksten bloei brengen, wat wil God vanons,
welk werk geeft Hij ons te volbrengen Dan
mogen we de uitkomst aan den Heere over
laten.
Iemand schrijft mij ook nog over een mo
gelijk nieuwe Psalmbeiüjtming van het in
voeren daarvan wordt ook scheuring ver
wacht.
Nogmaals wanneer een verbetering dan
eerst 'kan ingevoerd worden, wanneer allen
tot de laatste man of vrouwi van de noodzake
lijkheid overtuigd is, zal er nooit verbetering
of herziening plaats grijpen.
De geschiedenis van de Psalmberijming
heeft dit bewezen.
In 1566 verscheen de bekende psalmberij1*
niing van Datheen.
Hoewel deze berijming zeer goede kwalitei
ten bezit stak toch de psalmberijming van
Marnix van St. Aldegonde, die in 1580 het
licht zag, ver boven die van Datheen uit,
vooral in litterair opzicht.
Zeer velen waren echter niet te bewegen de
betere en fraaiere berijming van Marnix te
gebruiken zóó zeer was men gehecht aan
de berijming van Datheen.
En nu nog worden in enkele Zeeuwsche
kerken 't liefst de psalmen van Datheen ge
zongen.
In 1773 werd de berijming ingevoerd, die
wij nu nog zingen in onze kerken.
„Vanzelfsprekend, dat deze invoering niet
overal zonder tegenstand geschiedde. Vooral
in het Zuiden des lands was op' sommige
plaatsen de tegenstand1 heftig en wilde men
van geen andere berijming dan die van Da
theen weten" (Chr. Encycl.).
Ds. K. Schilder heeft indertijd overtui
gend aangetoond, dat onze tegenwoordige
psalmberijming lang, lang niet onberispelijk is.
Trouwens ieder, die de berijming ver
gelijkt met hetgeen in den onberijmden psalm'
te lezen staat, kan zelf de conclusie trekken.
Moeten we nu voor al die gebreken, blind
blijven of dankbaar de talenten gebruiken van
de hedendaagsche dichters, die hun gaven
willen stellen in dienst van Gods Koninkrijk?
Natuurlijk ware over al deze dingen nog
veel te zeggen, 't Was mij echter er alleen
En ze was van plan, als hij om' zes uur
thuiskwam en haar op haar slaapkamer be
zocht, (want ze mócht noig maar een paar uur-
jes pp) hem dan eens niet vriendelijk te ont
vangen.
De liefde kon toch niet van één kant kom
men
Maar hij was 'om zes uur niet thuis ge
komen. En gedurende het wachten w'as 'haar
stemming er niet beter op geworden
Eindelijk, het was reeds over zeven, had
ze de voordeur hooren gaan en dadelijk daar
na hem: de trap op hooren komen.
En toen hij de kamer binnenkwam, had ze
niet opgekeken, en toen hij1 haar goeden dag
wenschte, had ze zijn groet niet beantwoord1.
Hiji was voor haar bed blijven staan en had
gewacht, tot ze eindelijk opkeek.
Maar toen had zich plotseling een heel
andere stemming van ,haar meester gemaakt.
Zijn .anders altijd vroolijk gelaat stond heel
ernstig en zoodra ze dat opmerkte, was haar
bóoze bui ineens verdwenen en maakte een
angstig voorgevoel zich van haar meester.
„Maar, manlief, wat is er "dan toch", had
ze uitgeroepen.
En nij ernstig
„Vrouw, je weet die geschiedenis Wel tus
schen Oostenrijk en Servië Er schijint oor
log te komen."
„Maar toch niet met ons land', m'et Duitsch1-
land had ze angstig gevraagd.
En toen hij niet dadelijk antwoordde, was
ze in snikken uitgebarsten.
om te doen een paar mij1 toegezonden brieven
te bespreken.
'k Hoop dat ook over de onderwerpen, die
wc nog zullen behandelen, de lezers hun oor
deel mij zullen bekend maken.
's Zondags na de preek zijn de menschen
niet in de gelegenheid hun gedachten over
het gehoorde te zeggen.
Gelukkig maar, want anders zou de dienst
weieens wat lang kunnen worden.
Maar na mijn „gepreek" in briefvorm geef
ik ieder gaarne het wioord' om zijn meening te
zeggen of nadere verklaring te vragen.
A. B. W. M. KOK.
P.S. Ze e uws c h- V1 a an der en- West moet
ilc nog van een blaam zuiveren.
In een vorige brief schreef 'k over, 't veel
vuldig voorkomen van het gedwongen huwe
lijk in dezen streek. Men maakte mijl er op
merkzaam op, dat dit niet geldt voor W e s t-
Zeeuwsch-VIaand eren. Daar is het kerkelijk
huwelijk regel en het gedwongen huwelijk
liooge uitzondering. Met blijdschap breng 'k
deze verbetering aan.
Roode Zee, Augustus 1929.
Amice,
Ik vertelde dan in rn'n vorigen brief van
rn'n onderhoud met B. Moiendoeng, en wil
dat nu voortzetten.
Een1 ander onderwerp, dat we met elkaar
besproken1 ging over de vele Inlanders, en
ook' Indo-Europeanen, die zich in Holland
bevinden en straks terugkeeren naar Indië
zonder dat ze iets van 't Christendom hebben
leeren kennen. Ge zult zeggen, dat is bijlna
onmogelijk, dat iemand hier geruimien tijid in
Holland vertoeft en dan niets van 't Chris
tendom te weten zou komen. Daar is de kerk,
de pers, allerlei organisatie voor Christelijke
actie en als ze studeeren vinden ze in 't stu
dentenleven ook weer allerlei actie op Chris
telijk gebied. i
Nu 't is wel zoo, dat iemand', die er iets
van weten wil, de wegen makkelijk vinden
kan oirn dien wensch te bevredigen. En toch
voelen we wel, dat die redeneering niet be
vredigt. Ook een Jood zou wel 't Evangelie
kunnen leeren kennen als hij! wou maar we
vinden het toch noodzakelijk om een aparte
Zendingsarbeid te organiseeren en allerlei ar
beid onder hen te. verrichten.
En wat zou het nu van groote beteekenis
zijn, indien er ook een arbeid georganiseerd
kon worden onder de vele Javanen, Chinee-
zen, Menadoneezen, Ambbnneezen, Indo-Euro
peanen, die voor korteren of langeren tijid' in
Holland voor de studie moeten vertoeven.
Indo-Europeanen gaan met verlof naar Hol
land en als ze terugkeeren hebben ze weinig
anders gezien dian de bioscoop en wat er
meer van dergelijk allooi in Holland te „ge
nieten" valt.
Javanen en Chineezen gaan naar Hplla|nd
om te studeeren en als ze teruggaan zijln het
heel dikwijls juist Ziji, die met anti-Wester-
sche en met anti-Christelijke gevoelens zijln
bezield. Ze hebben elkaar opgehitst in de or
ganisaties die ze hebben, ze hebben in mon
daine kringen het echte wereldschè leven lee
ren kennen, ze zijln aangelokt door socialis
ten, die m:et hun veelheid van beloften ook
den weg naar de Javanen hebben leeren vin
den. Maar wijl, wat doen wijl Weet ge niet
van hoeveel belang het is, wanneer zulke
menschen straks niet als anti-Westerlingen',
als anti-Zendingsmannen naar Indië terugkee
ren. We zenden Zendelingen naar Indië, we
zijn van onze Zendingsroeping al meer dóór
drongen, maar diezelfde roeping, die ons tot
uitzenden beweegt, moet ons ook' brengen
tot arbeiden onder de vele Indiërs, die in Hol
land vertoeven. En werken onder menschen,
die uit hun eigen milieu gerukt zijn biedt
nieuwe kansen hartelijkheid te ontvangen in
een vreemd land van vreemde mlenschen werkt
en trekt zoo wie weet Welke vrucht God op
zoo'n arbeid geven wou en wanneer enkelen
tot geloof en bekeering mochten komen, dan
zouden zulke Inlanders onder hun volk'sge-
nooten teruggekeerd zijnde, voor het Ko
ninkrijk Gods van zoohi groote beteekenis
kunnen zijn. 't Is zeer noodzakelijk. Ik ver
wonder er me over, dat zoo'n arbeid nog niet
geschiedt (behalve de arbeid onder de Chi-
neesche koelies in Katendrecht).
Men kan Zoo'n arbeid op verschillende ma
nier aanvatten. M.i. zou men een Christelijk'
„O, man", had ze uitgekreten, „als er oor
log komt, moet jij Ook' opkóimlen. En dan
wordt je misschien doodgeschoten. O, mij'n
arme kinderen
Liefkozend had hij haar over de wang ge
streken en had hij1 gemeend1, dat hét misschien
nog wel mee zou vallen.
Maar het was niet meegevallen. Tweemaal
vier en .twintig uur later Was hij de deur uit
gegaan, z'n soldatenpak aan. Ze 'had1 hem
astgehouden en wist niet van loslaten tot
dat hij haar zachtjes op een stoel had ge
duwd en de deur w'as uitgevlucht.
En zij was bewusteloos neergevallen, toen
ze gepoogd had1 hem nog terug te 'houden.
Al de woorden, die hij haar had toegevoegd
van vertrouwen op God en dat ons leven in
Zijln hand is, waren langs haar 'heengegleden.
Eerst later, toen hij al eenige dagen weg
was, was haar kalmte teruggekeerd.
Ze had toen een brief ontvangen van hem,
die haar het liefste óp aarde was. Hijf had
haar geschreven hem toch telkens tijding te
zenden, hoe het met haar ging en met z'n
lieve kindertjes. Dat die kleine schatten1 h em
nu moesten missen en dat zij dus een dub
bele taak tegenover hem had Zij moest va
der en moeder tegelijk zijn. En hij had in dien
brief ook getuigenis afgelegd van zijn ver
trouwen op God. Alles, wat Hiji deed' Was
goed, dat stond vast, ooik al begrepen wij
het niet.
I i L_ I I i T r: